ECLI:NL:RBMNE:2020:3671

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
20/429
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten na toekenning WW-uitkering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 17 augustus 2020, gaat het om een verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten. De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen een beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ongegrond was verklaard. Na een beroep en een nieuwe beslissing op 14 mei 2020, waarbij de WW-uitkering alsnog werd toegekend, trok de verzoeker zijn beroep in en vroeg hij om vergoeding van de gemaakte proceskosten.

De rechtbank overweegt dat, aangezien de verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding, er vanuit kan worden gegaan dat de verweerder geen bezwaar heeft tegen de vergoeding. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 1.050,-, gebaseerd op de punten voor het indienen van het bezwaarschrift en het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,-. Daarnaast moet de verweerder ook het griffierecht aan de verzoeker betalen, conform artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank beslist dat de verweerder verplicht is om de proceskosten van € 1.050,- aan de verzoeker te betalen. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/429

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.P. Harten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 19 december 2019 een beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond is verklaard. In dit besluit staat dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan. Met het besluit van 14 mei 2020 heeft verweerder alsnog aan verzoeker een WW-uitkering toegekend. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoeker wilde. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
3. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van verzoeker. De rechtbank leidt hier uit af dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van verzoeker te vergoeden.
4. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op
€ 1.050,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
5. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoeker betalen (artikel 8:41 Awb).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.050,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier, op 17 augustus 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.