ECLI:NL:RBMNE:2020:3668

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
19/3051-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkheid van beroep inzake griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

Op 10 augustus 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetprocedure van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 20 mei 2020. In deze eerdere uitspraak werd het beroep van de opposant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het griffierecht niet op tijd had betaald. De opposant heeft hiertegen verzet aangetekend, maar heeft niet verzocht om een zitting. De rechtbank heeft in deze verzetprocedure de mogelijkheid om zonder zitting te oordelen, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft de argumenten van de opposant beoordeeld, waarbij hij stelde dat hij het griffierecht wilde toevoegen aan een civiele eis tegen verschillende partijen, waaronder Eneco en de Belastingsamenwerking gemeenten. De rechtbank oordeelde echter dat dit geen geldige reden was om het griffierecht niet te betalen. De verplichting om het griffierecht tijdig te voldoen blijft bestaan, ongeacht de civiele procedure.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak van 20 mei 2020 in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. De partijen zijn op de hoogte gesteld van deze uitspraak, waartegen geen hoger beroep mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3051-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2020 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingediend tegen het besluit van 19 augustus 2019 van de Autoriteit Persoonsgegevens.
In de uitspraak van 20 mei 2020 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk omdat opposant het griffierecht niet (op tijd) heeft betaald.
Opposant heeft tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend.
Opposant heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om opposant op een zitting te horen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft de uitspraak van 20 mei 2020 gedaan zonder dat zij een zitting heeft gehouden. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
2. In deze verzetprocedure is de beoordeling van de rechtbank beperkt tot de vraag of de uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2020 in stand kan blijven. Zo ja, dan is het verzet ongegrond en blijft de eerdere uitspraak in stand. Zo nee, dan is het verzet gegrond en vervalt de eerdere uitspraak.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2020 niet juist omdat hij het te betalen griffierecht wil toevoegen aan zijn eis in een civiele procedure over rekeningen van Eneco, de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht en Mitros. Eiser verwijst daarvoor naar artikel 130, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4. De rechtbank ziet hierin geen geldige reden om het griffierecht niet te betalen. Dat opposant het bedrag aan griffierecht als eis wil toevoegen aan zijn lopende eis in de civiele procedure maakt niet dat opposant in de bestuursrechtelijke procedure niet verplicht is om (op tijd) het griffierecht te betalen (artikel 8:41, van de Algemene wet bestuursrecht). Dat opposant – na met de brief van 16 oktober 2019 op de hoogte te zijn gebracht van zijn verplichting het griffierecht (op tijd) te betalen – dit niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico.
5. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2020 in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier, op 10 augustus 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.