In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, gedateerd 3 december 2020. De rechtbank heeft besloten partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De zaak betreft een bezwaar dat eiseres heeft ingediend tegen een aanslag gemeentelijke heffingen, met als dagtekening 28 februari 2017. Eiseres heeft het bezwaar ingediend op 10 april 2017, maar dit bezwaar is door verweerder als te laat beschouwd, aangezien het bezwaarschrift niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes weken na bekendmaking van het besluit is ingediend.
Verweerder heeft eiseres op 4 april 2019 verzocht om binnen drie weken aan te geven waarom het bezwaar te laat is ingediend en om een machtiging te overleggen. Eiseres heeft op 21 april 2019 een e-mail gestuurd met de gevraagde machtiging, maar heeft geen reden opgegeven voor de te late indiening van het bezwaarschrift. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichting om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank heeft het beroep van eiseres daarom kennelijk ongegrond verklaard, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegewezen, en de uitspraak is gedaan door rechter mr. R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet in een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.