In deze zaak gaat het om het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen een verleende omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had op 4 januari 2019 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een distributiecentrum, aanvankelijk met 157 parkeerplaatsen. Na opmerkingen van de gemeente over het aantal parkeerplaatsen, heeft eiseres haar aanvraag aangepast naar 117 parkeerplaatsen. Op 28 mei 2019 verleende de gemeente de vergunning.
Eiseres diende op 8 juli 2019 een bezwaarschrift in, gericht tegen het aantal vergunde parkeerplaatsen. De gemeente verklaarde het bezwaar op 14 oktober 2019 niet-ontvankelijk, omdat de vergunning was verleend op basis van de aangepaste aanvraag en er geen procesbelang zou zijn. Eiseres betoogde dat de gemeente het bezwaar inhoudelijk had moeten behandelen en dat zij wel degelijk procesbelang had, omdat het aantal parkeerplaatsen van belang was voor haar plannen.
De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank stelde vast dat er geen procesbelang was, omdat de vergunning was verleend zoals aangevraagd. De rechtbank volgde eiseres niet in haar argumenten en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, op 6 augustus 2020. Vanwege coronamaatregelen werd de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra mogelijk.