ECLI:NL:RBMNE:2020:3646

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
C/16/486513 / HL RK 19-61
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van een coöperatie en benoeming van een vereffenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de coöperatie [verzoekster] U.A. door [verzoekster]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoekster] ontvankelijk is in haar verzoek, ondanks dat zij slechts aspirant-lid was van de coöperatie [belanghebbende]. De rechtbank oordeelde dat [verzoekster] als medeoprichter en initiatiefnemer van de coöperatie wel als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft vervolgens de vraag behandeld of [belanghebbende] in ernstige mate in strijd met haar statuten handelt. [verzoekster] stelde dat [belanghebbende] de doelstelling van de coöperatie had verlaten door het project commercieel te exploiteren in plaats van sociaal. De rechtbank concludeerde echter dat [belanghebbende] niet in strijd met haar statuten handelde, aangezien de huidige statuten commerciële exploitatie toestonden. De verzoeken van [verzoekster] werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [belanghebbende].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/486513 / HL RK 19-61
Beschikking van 28 augustus 2020
in de zaak van
de coöperatie
[verzoekster] U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verzoekster,
hierna te noemen [verzoekster] ,
advocaat mr. G. van Atten te Heemstede,
en
de coöperatie
[belanghebbende] U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
belanghebbende,
hierna te noemen [belanghebbende] ,
advocaat mr. T.J. de Groot te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 1 april 2020;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 29 april 2020;
- de akte overlegging producties 32 en 33 van [belanghebbende] ;
- de mondelinge behandeling op 6 juli 2020, alwaar zijn verschenen:
- mr. Van Atten voornoemd;
- mr. De Groot voornoemd;
- de heer [A] , voorheen enig bestuurder van [belanghebbende] , thans middellijk bestuurder van [belanghebbende] ;
- de spreekaantekeningen van [verzoekster] ;
- de spreekaantekeningen van [belanghebbende] .
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is opgericht door [stichting 1] .
2.2.
[belanghebbende] is opgericht door [bedrijfsnaam 1] B.V. en [verzoekster] . In overweging 11 van de statuten is bepaald: "
afwijkend van de normale procedure willen wij nu de coöperatie oprichten met een lid en een aspirant-lid, zijnde de eerste beoogde lidcoöperatie, [verzoekster] U.A. en dit naar het volwaardige lidmaatschap converteren op het moment waarop tot de statutenwijziging besloten is en het lidmaatschap is vastgesteld, dan wel de ledenovereenkomst is ondertekend."
2.3.
Partijen hebben een samenwerkingsovereenkomst en een huurovereenkomst gesloten. Deze overeenkomsten zijn in december 2018 door partijen ontbonden.
2.4.
De huurovereenkomst had betrekking op een woonproject in [.] . De doelgroep van het woonproject waren statushouders en het doel was het huisvesten van nieuwe Nederlanders in een zelfvoorzienende gemeenschap, waarbij werd uitgegaan van inclusie en diversiteit.
2.5.
Op 21 augustus 2019 is [verzoekster] bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland failliet verklaard.
2.6.
Bij akte van 22 juni 2020 zijn de statuten van [belanghebbende] gewijzigd en is de vennootschap omgezet in [bedrijfsnaam 2] B.V.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [belanghebbende] met onmiddellijke ingang te ontbinden;
II. een externe vereffenaar te benoemen teneinde het vermogen van [belanghebbende] te vereffenen alsmede de beloning van de vereffenaar vast te stellen;
III. de goederen van [belanghebbende] met onmiddellijke ingang onder bewind te stellen en daartoe een bewindvoerder te benoemen;
IV. [belanghebbende] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[verzoekster] heeft aan haar verzoeken ten grondslag gelegd dat [belanghebbende] handelt in strijd met haar statuten omdat zij na ontbinding van de overeenkomsten tussen partijen, het project commercieel is gaan exploiteren. [belanghebbende] heeft zich het project toegeëigend en heeft sindsdien de ideologie van het plan en haar maatschappelijke doelstelling verlaten. Het project wordt niet meer sociaal geëxploiteerd, maar commercieel verhuurd.
3.3.
[belanghebbende] heeft verweer gevoerd. Zij verzoekt [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken af te wijzen, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover van belang - nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoekster] heeft verzocht dat de rechtbank [belanghebbende] met onmiddellijke ingang ontbindt en een vereffenaar benoemt om haar vermogen te vereffenen. De grondslag voor dit verzoek is gelegen in artikel 2: 21 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek dat de rechtbank de bevoegdheid geeft om een rechtspersoon te ontbinden wanneer deze in ernstige mate in strijd met haar statuten handelt. Dit is een ingrijpende bevoegdheid die alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden gebruikt. Daarbij moet worden gekeken naar het gewicht van de betreffende statutaire bepalingen en de mate waarin deze zijn overtreden. Op het moment van het instellen van het verzoek was [belanghebbende] een coöperatieve vereniging. Inmiddels zijn de statuten gewijzigd en is [belanghebbende] een besloten vennootschap.
4.2.
De eerste vraag die voorligt, is of [verzoekster] ontvankelijk is in haar verzoek. De vraag is of zij belanghebbende is. [verzoekster] heeft gesteld dat zij lid is van de coöperatie [belanghebbende] en tevens medeoprichter en initiatiefnemer van [belanghebbende] .
De rechtbank stelt vast dat [verzoekster] in de oprichtingsakte van de coöperatie [belanghebbende] wordt genoemd als aspirant-lid. In artikel 11 van de preambule van die akte is opgenomen dat het de intentie van partijen is om het aspirant lidmaatschap naar een volwaardig lidmaatschap te converteren op het moment waarop tot statutenwijziging is besloten en het lidmaatschapsreglement, dan wel de ledenovereenkomst, is vastgesteld. Vast staat dat de statuten niet zijn gewijzigd en dat geen lidmaatschapsreglement of ledenovereenkomst is opgesteld of ondertekend. [verzoekster] stelt weliswaar volwaardig lid te zijn maar onderbouwt die stelling niet. De rechtbank stelt vast dat zij geen lid van de coöperatie was, maar aspirant-lid. De vraag is dan of zij als aspirant-lid als belanghebbende in deze procedure moet worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat een aspirant-lid dat tevens heeft gehandeld als medeoprichter, in beginsel wel als belanghebbende kan worden aangemerkt. [belanghebbende] heeft echter gesteld dat zij bij brieven van 29 maart 2019 en 12 december 2019 het aspirant lidmaatschap heeft opgezegd. Verder zijn de statuten van [belanghebbende] met ingang van 22 juni 2020 gewijzigd en is de coöperatieve vereniging omgezet in een besloten vennootschap. Met die besloten vennootschap heeft [verzoekster] , naar het oordeel van de rechtbank, geen formele juridische relatie. Toch is de rechtbank van oordeel dat [verzoekster] wel als belanghebbende kan worden toegelaten tot deze procedure. [verzoekster] heeft als medeoprichter en initiatiefnemer van de coöperatie [belanghebbende] opgetreden en treedt nu op als hoedster van het ideële belang dat de oprichters voor ogen stond. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de coöperatie geen andere leden of bestuurders kende. Na de opzegging van het aspirant lidmaatschap was [bedrijfsnaam 1] B.V. het enige (aspirant)lid van de coöperatie en was [A] (bestuurder van [bedrijfsnaam 1] BV) de enige bestuurder. Dat alles maakt, in de omstandigheden van dit geval, dat [verzoekster] als belanghebbende dient te worden aangemerkt.
4.3.
De rechtbank komt aldus toe aan de vraag of [belanghebbende] in ernstige mate in strijd met haar statuten handelt.
4.3.1.
De schending van de statuten is volgens [verzoekster] gelegen in de schending van de doelstelling van de coöperatie.
Uit artikel 2.1 van de statuten blijkt dat die doelstelling als volgt was geformuleerd:
“alle mensen, ook die aan de onderkant van de samenleving gelijke systeemkansen te geven ten aanzien van wonen, eigendom en kapitaal - en daartoe de toegang tot relevante markten middels instituties die dienstbaar zijn aan hun behoeften- en de klassieke systemen van kapitaal en eigendom te helpen her-binden aan de mens en diens behoeften; en hiertoe het (doen) ontwikkelen en financieren van al dan niet gecombineerde en woon-werkinitiatieven in de sociale sfeer, verbonden aan duurzame, circulaire gebiedsontwikkeling en gebiedseconomie, bij voorkeur in coöperatieve of daarop lijkende vormen.”
Deze doelstelling is uitgewerkt in de preambule bij de statuten. Daarbij is ook aangegeven dat de toekomst nog onduidelijk is en daarom een kwartiermakersperiode van twee jaar zou worden ingelast om te kijken naar vormgeving, strategie en beleid van de coöperatie en de daaraan verbonden onderneming. Inmiddels is, aldus [verzoekster] , sprake van commerciële exploitatie van het project en daarmee van een ernstige schending van de statutaire doelstelling.
4.3.2.
Op 22 juni 2020 zijn de statuten gewijzigd en is de coöperatieve vereniging omgezet in een besloten vennootschap. De preambule bij de statuten van de coöperatie ontbreekt in de nieuwe statuten. Het doel van de vennootschap is als volgt geformuleerd:
“de vennootschap heeft ten doel
a. Het (doen) ontwikkelen, financieren, faciliteren en verduurzamen van, al dan niet gecombineerde, woon- en werkinitiatieven in de sociale sfeer;
b. het verkrijgen, vervreemden en exploiteren van onroerende zaken en andere vermogensbestanddelen; (…)”
4.3.3.
[belanghebbende] heeft gesteld dat haar huidige activiteiten bestaan uit sociale verhuur gecombineerd met initiatieven in de woon- en werksfeer door middel van de door haar opgerichte stichting de [stichting 2] .
4.3.4.
De rechtbank dient de vraag of [belanghebbende] handelt in strijd met haar statuten te beantwoorden aan de hand van de huidige statuten van de vennootschap. Gesteld noch gebleken is dat de statutenwijziging op zich gebreken vertoont. De omstandigheden die door [verzoekster] ten gronde zijn gelegd aan haar stelling dat [belanghebbende] in strijd met haar statuten handelt, komen er in de kern op neer dat commercieel verhuurd wordt zonder dat daarbij een methodiek wordt gehanteerd waarmee de huurders op termijn kapitaal kunnen opbouwen, dan wel eigenaar kunnen worden van het gehuurde.
4.3.5.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat [belanghebbende] handelt in strijd met haar statuten. Haar statuten bieden de mogelijkheid tot exploitatie van onroerende zaken. Zij kan dus, op basis van de huidige statuten, ook commercieel verhuren. De eerdere intentie om huurders op termijn eigenaar te laten worden is verlaten omdat dit volgens [belanghebbende] financieel niet haalbaar bleek. Dat mocht. Ook de statuten van de coöperatie geven in de aanhef aan dat de toekomst nog onduidelijk is en dat in de eerste jaren na oprichting van die coöperatie moet worden bezien wat mogelijk is. Van een schending van de statuten, laat staan van een ernstige schending daarvan, is niet gebleken.
4.3.6.
[verzoekster] heeft voorts nog aangevoerd dat de statuten ook zijn geschonden waar het gaat om het bestuur en de algemene vergadering. Ook hiervoor geldt dat gekeken moet worden naar de huidige statuten van [belanghebbende] . Van enige schending van die bepalingen in de huidige statuten is onvoldoende gebleken. De vraag of in het verleden sprake is geweest van schending van de statuten van de coöperatie [belanghebbende] kan in het midden blijven omdat het antwoord op die vraag niet kan leiden tot toewijzing van het door [verzoekster] verzochte.
4.4.
De verzoeken zullen gelet op dit alles worden afgewezen.
4.5.
[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [belanghebbende] worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
€ 1.086,00(2 punten x € 543,00)
Totaal € 1.742,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken van [verzoekster] af;
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van [belanghebbende] tot op heden begroot op € 1.742,00;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.type: HO