ECLI:NL:RBMNE:2020:3616

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
16/131852-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en overtredingen van de Wegenverkeerswet door verdachte in psychotische toestand na gebruik van lachgas

Op 1 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 mei 2020 met zijn auto een ongeval heeft veroorzaakt en de plaats van het ongeval heeft verlaten. De verdachte, die in een psychotische toestand verkeerde door het gebruik van lachgas, heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van een politieagent die hem achtervolgde. De rechtbank oordeelde dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte konden worden toegerekend. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 199 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en moet zich houden aan reclasseringstoezicht en ambulante behandeling door de verslavingszorg. Daarnaast werd hem de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd voor 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag, wat leidde tot ernstige gevaarzetting voor andere weggebruikers. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, een politieagent, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 350,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/131852-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] (Somalië),
gedetineerd in de [verblijfplaats] te [plaatsnaam 1] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.C. Smits en van hetgeen verdachte en diens raadsman mr. R.W.A. Offermans, advocaat te Zeewolde, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 1] , bijgestaan door [A] (casemanager Geweld tegen Politieambtenaren) naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:
op 16 mei 2020 te [plaatsnaam 2] heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven;
feit 1 subsidiair:
op 16 mei 2020 te [plaatsnaam 2] heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 1 meer subsidiair:
op 16 mei 2020 te [plaatsnaam 2] [slachtoffer 1] heeft bedreigd;
feit 1 meest subsidiair:
op 16 mei 2020 te [plaatsnaam 2] zich zodanig in het verkeer heeft dragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
feit 2:
op 16 mei 2020 te [plaatsnaam 3] en/of [plaatsnaam 2] zich zodanig in het verkeer heeft dragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
feit 3:
op 16 mei 2020 als bestuurder van een motorrijtuig betrokken is geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaatsnaam 3] , de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of moest vermoeden dat aan een ander ( [slachtoffer 2] ) letsel en/of schade was toegebracht.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van of letsel bij [slachtoffer 1] . De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde voldoende bewijs is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen feit 1 subsidiair en feit 2 [1]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 16 mei 2020 vanaf het tankstation in [plaatsnaam 3] , via de [straatnaam 1] , de [straatnaam 2] is opgereden. Hij zag dat de bestuurder van een Volkswagen Polo, blauw/paarsachtig van kleur, op de [straatnaam 2] heen en weer slingerde, af en toe in de berm geraakte en zelfs volledig door de berm reed. De bestuurder raakte op een gegeven moment ook bijna een boom met zijn auto. Zijn snelheid varieerde tussen de 30 en de 70 kilometer per uur. Toen een auto uit tegenovergestelde richting kwam en die de bestuurder van die Polo dicht genaderd was, zag [getuige] dat de bestuurder van de Polo scherp naar links stuurde. De tegenligger moest naar rechts uitwijken. Even later zag hij dat toen een bestelbus uit de tegenovergestelde richting de Polo dicht genaderd was, dat de bestuurder van de Polo scherp naar links stuurde. De bestuurder (de rechtbank begrijpt:) van het busje moest helemaal naar rechts uitwijken en reed in zijn geheel door de berm. Als hij dit niet had gedaan, was er een frontale aanrijding geweest. [2]
Verbalisant [slachtoffer 1] heeft gerelateerd dat hij op 16 mei 2020 op de [straatnaam 3] te [plaatsnaam 2] achter een blauwe Volkswagen Polo reed. Hij zag dat de bestuurder hevig van links naar rechts slingerde en af en toe de berm mee nam. [slachtoffer 1] schat dat de snelheid ongeveer 70 à 80 kilometer per uur was. [slachtoffer 1] zag dat er een auto de [straatnaam 3] op reed en dat de bestuurder van de Volkswagen richting de tegenligger stuurde. [slachtoffer 1] zag dat de bestuurder van de tegenligger snel de berm in stuurde. [slachtoffer 1] zag dat de Volkswagen vervolgens de [straatnaam 4] op reed. [slachtoffer 1] wilde de Volkswagen inhalen, maar de bestuurder van de Volkswagen verhinderde dit door zijn voertuig richting het dienstvoertuig van [slachtoffer 1] te sturen. [slachtoffer 1] zag dat de bestuurder een donker getinte man was. Later zag hij dat de bestuurder van de Volkswagen wederom de [straatnaam 4] op reed. Dit is een drukke weg. [slachtoffer 1] zag de bestuurder van de Volkswagen zijn snelheid verhoogde. [slachtoffer 1] zag dat de bestuurder van de Volkswagen meerdere malen naar tegemoetkomend verkeer stuurde. Hij zag dat deze mensen op tijd reageerden door de berm in te sturen. [slachtoffer 1] heeft diverse malen gepoogd de Volkswagen in te halen. Hij zag dat de bestuurder iedere keer zijn richting op stuurde. Hij moest zijn inhaalmanoeuvre steeds afbreken. [slachtoffer 1] zag dat toen hij naast de bestuurder reed, de bestuurder in zijn richting stuurde. [slachtoffer 1] kon een aanrijding nog voorkomen. Toen [slachtoffer 1] voor de Volkswagen reed, zag hij in zijn spiegels dat de bestuurder van de Volkswagen heftig heen en weer slingerde en hem probeerde in te halen. Dit herhaalde zich een aantal keer. [slachtoffer 1] zag op een gegeven moment dat de Volkswagen rechts naast hem reed. [slachtoffer 1] zegt dat de bestuurder van de Volkswagen hierbij door de rechterberm moet zijn gegaan. [slachtoffer 1] reed op dat moment rechts van het midden. Er was onvoldoende ruimte om hem rechts in te halen. [slachtoffer 1] zag dat de Volkswagen hem verder inhaalde aan de rechterzijde. [slachtoffer 1] is niet van zijn lijn afgeweken en reed rechtdoor. [slachtoffer 1] voelde plotseling een harde klap en hoorde geschuur aan de rechterzijde van het dienstvoertuig. Hij voelde dat het dienstvoertuig licht begon te slingeren. Hij was bang dat de bestuurder van de Volkswagen hem van de weg probeerde te drukken zodat hij zou verongelukken. [slachtoffer 1] heeft op dat moment al zijn ervaring moeten gebruiken om het dienstvoertuig goed op de weg te houden. Hij schat dat de snelheid op dat moment tussen de 80 en 100 kilometer per uur lag. Toen de Volkswagen [slachtoffer 1] geraakt had, zag [slachtoffer 1] in zijn spiegels dat het voertuig achter hem heftig begon te slingeren. De Volkswagen ging van het talud af, werd gelanceerd en kwam in het land terecht. [3]
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij op 16 mei 2020 zag dat zijn collega [slachtoffer 1] met zijn dienstvoertuig links naast de blauwe Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken] reed. [verbalisant] zag dat de bestuurder van dat voertuig ineens een abrupte beweging maakte naar de voor hem rechterberm. Hij zag vervolgens dat de bestuurder ineens een abrupte beweging naar links maakte en in zijn volle snelheid, met zijn linkerzijde vol tegen de rechterzijde van het dienstvoertuig van [slachtoffer 1] aan reed, waardoor het dienstvoertuig van [slachtoffer 1] door deze harde klap/botsing met het voornoemde voertuig, verder naar links werd geduwd. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 16 mei 2020 heeft gezien dat de politie achter hem aan kwam en dat hij wilde ontkomen. Hij is met de auto in een weiland terechtgekomen. [5]
Bewijsoverwegingen feit 1 subsidiair en feit 2
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Voorwaardelijk opzet feit 1 subsidiair
De rechtbank acht, anders dan de raadsman heeft bepleit, wel bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of de overige verklaringen in het dossier, geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, terwijl [slachtoffer 1] hem probeerde in te halen – teneinde verdachte tot stoppen te dwingen vanwege zijn gevaarlijke rijgedrag – herhaaldelijk in de richting van [slachtoffer 1] heeft gestuurd. Op enig moment is verdachte rechts van [slachtoffer 1] gaan rijden en heeft hij, terwijl beiden op hoge snelheid reden, een abrupte beweging naar links gemaakt en [slachtoffer 1] geraakt. Dat verdachte in de berm terecht was gekomen en (slechts) aan het terugsturen was, zoals de raadsman heeft aangevoerd, volgt niet uit het dossier. Dergelijk handelen levert in de gegeven omstandigheden naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op een ongeval met zwaar lichamelijk letsel op. Verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest. Met zijn manoeuvres heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een ongeval zou ontstaan waarbij [slachtoffer 1] aanzienlijk letsel zou oplopen.
Bewijsmiddelen feit 3
Feit 3 is door verdachte begaan. Verdachte heeft het dit ten laste gelegde feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 augustus 2020;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangever [slachtoffer 2] van
16 mei 2020, genummerd PL0600-2020219834-2, opgemaakt door de politie Eenheid Oost-Nederland], pagina 21 en 22 van het dossier.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 subsidiair:
op 16 mei 2020 te [plaatsnaam 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen als bestuurder van een voertuig (Volkswagen met kenteken [kenteken] )
- met hoge snelheden, slingerend en in de berm heeft gereden en
- meermalen in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestuurd en
- die [slachtoffer 1] rechts heeft ingehaald en
- tegen de auto van die [slachtoffer 1] is aangereden

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

feit 2:
op 16 mei 2020 te [plaatsnaam 2] als bestuurder van een voertuig (Volkswagen met kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de [straatnaam 2] , de [straatnaam 3] en [straatnaam 4] , zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- te slingeren over de weg en
- in de berm te rijden en
- meermalen in de richting van tegemoetkomend verkeer te sturen waardoor die
bestuurders moesten uitwijken,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
feit 3:
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaatsnaam 3] op de [straatnaam 5] , op 16 mei 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 2] ) schade was toegebracht.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
feit 2:
overtreding van artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde geheel aan verdachte dient te worden toegerekend en daartoe het volgende aangevoerd. Uit het psychiatrisch onderzoek blijkt dat verdachte in een psychose verkeerde als gevolg van het gebruik van lachgas en dat de psychose is versterkt door de ontstane paniek na de botsing. Volgens de officier van justitie was verdachte eerder bij incidenten betrokken na het gebruik van lachgas, zodat hij had moeten vermoeden wat er zou gebeuren na het blijven innemen van lachgas.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het door de psychiater Van Harten uitgebrachte advies te volgen en de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Volgens de raadsman is van culpa in causa geen sprake en trekt de officier van justitie conclusies met betrekking tot eerdere incidenten die niet worden ondersteund door het dossier.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Over verdachte is een Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek opgemaakt d.d.
26 juli 2020, door P.N. van Harten, psychiater. De psychiater concludeert dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een lachgasintoxicatie en een door middelenmisbruik (lachgas) geïnduceerde kortdurende psychotische stoornis. De ziekelijke stoornis beïnvloedde verdachte gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. De psychiater schrijft dat verdachte zeer waarschijnlijk al psychotisch was door de inname van een grote hoeveelheid lachgas een aantal dagen daarvoor. Hij raakte, in die psychotische toestand, door de botsing in paniek, die toenam door de achtervolging van de politie en pogingen hem klem te rijden. Vanuit die mentale toestand kon hij geen of nauwelijks andere gedragsalternatieven overwegen. De keus om lachgas te gebruiken is door verdachte in vrijheid genomen, hoewel verdachte niet had kunnen weten dat het lachgasgebruik een psychotisch toestandsbeeld zou geven dat een paar dagen aanhield. De psychiater adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen, hoewel een verdere vermindering niet uit te sluiten is, aldus de psychiater.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusie van de psychiater over, maakt die tot de hare, en is gelet daarop van oordeel dat het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend en overweegt nog het volgende. Het gebruik van lachgas een aantal dagen eerder, heeft geleid tot een psychose. Verdachte was niet onbekend met de effecten van lachgasgebruik. Hij heeft ter terechtzitting erkend dat hij wegens het gebruik van lachgas een keer eerder is opgenomen. Er zijn echter onvoldoende aanwijzingen dat verdachte redelijkerwijs had kunnen voorzien dat het gebruik van lachgas een aantal dagen eerder, op 16 mei 2020 nog van invloed kon zijn op zijn geestesgesteldheid.
Verdachte is strafbaar omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als (bijzondere) voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan een eventuele ambulante behandeling. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de rijbevoegdheid wordt ontzegd voor de duur van 18 maanden, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf te beperken tot de duur van het voorarrest. Op die manier kan verdachte zijn baan en woning mogelijk behouden en zorgen voor zijn kind. De raadsman heeft er op gewezen dat de kwestie reeds grote gevolgen voor verdachte heeft gehad. Hij is zijn rijbewijs kwijtgeraakt, bouwt schulden op en verkeert in onzekerheid of hij terug kan naar zijn werkgever. Verdachte heeft oprecht spijt en bagatelliseert het lachgasgebruik en de gevolgen niet. Hij kan wel een stok achter de deur gebruiken door middel van reclasseringstoezicht en een behandeling als dat nodig is. De raadsman heeft zich ter zake van de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
De gedragingen van verdachte laten zich samenvatten als een bijzonder gevaarlijke dollemansrit. Nadat hij een auto had aangereden (die door de auto van verdachte werd meegesleurd en op een midden geleiding terechtkwam), is hij weggereden. Door over de weg te slingeren, in de berm te rijden en meermalen richting tegenliggers te sturen die als gevolg daarvan moesten uitwijken, heeft verdachte voor gevaarlijke situaties op de weg gezorgd en gezorgd voor gevoelens van onveiligheid bij medeweggebruikers. Toen hij door verbalisant [slachtoffer 1] werd achtervolgd, heeft hij herhaaldelijk bewust in diens richting gestuurd. Dat de uiteindelijke botsing geen grotere gevolgen heeft gehad en dat [slachtoffer 1] lichamelijk ongedeerd is gebleven is geenszins te danken aan verdachte. Het had namelijk heel anders kunnen aflopen. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] , een politieman met ruim 20 jaar ervaring die naar eigen zeggen best wat gewend is, blijkt dat de gebeurtenis een enorme impact op hem heeft gehad.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 14 juli 2020 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennis genomen van het advies van de psychiater in het hiervoor onder punt 7 van dit vonnis genoemde rapport. De psychiater geeft aan dat de kans op recidive matig tot laag is, ook gezien het blanco strafblad en de spijt die verdachte betuigt alsook het voornemen geen lachgas meer te gebruiken. Echter, verdachte nam zoals hij zelf zegt incidenteel grote hoeveelheden lachgas. Mocht verdachte daarin terugvallen dan kan hij opnieuw psychotisch raken. Er zijn meerdere beschermende factoren: zijn geloof, een hechte familieband, een doel om voor te leven (onder meer de opvoeding van de dochter) en sinds kort ook een baan. Het intensieve lachgasgebruik speelt een negatieve rol. Als advies geeft de psychiater dat als bijzondere voorwaarde een ambulante behandeling van het intensieve lachgasgebruik en toezicht op het gebruik ervan kan worden opgelegd en dat de reclassering toezicht zou kunnen houden op het naleven van deze voorwaarde. Vanuit gedragskundig oogpunt is er geen acute zorg nodig en kan verdachte de zorg binnen reguliere kanalen zelf regelen. De psychiater geeft aan dat het ook mogelijk is dat verdachte zo geschrokken is van het gebeuren dat hij, zoals hij zelf aangeeft, geen lachgas meer zal gebruiken.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een rapport van Reclassering Nederland van 14 augustus 2020. Daarin staat het volgende. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Er is geen delictpatroon aanwezig. Afgezien van het middelengebruik van verdachte valt er met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden weinig tot geen problematiek waar te nemen. In de periode voorafgaand aan zijn aanhouding beschikte verdachte over een stabiel inkomen en werk, had hij huisvesting, geen schulden en een steunend netwerk in de vorm van zijn familie. Daarnaast deelde hij de zorg voor zijn dochter met zijn moeder. Als gevolg van de preventieve hechtenis zijn er schulden ontstaan. Verdachte beschikt over voldoende vaardigheden om daar hulp voor in te roepen. Verdachte lijkt oprecht spijt te hebben van zijn delictgedrag en handelen. Hij heeft aangegeven nooit meer lachgas te zullen gebruiken. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Wanneer er geen interventies plaats vinden met betrekking tot het middelengebruik, is de kans aanwezig dat het recidiverisico wordt verhoogd, aldus de reclassering.
De straf
De rechtbank stelt vast dat oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor een voltooide zware mishandeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden als uitgangspunt geven. Voor de twee andere feiten bestaan geen oriëntatiepunten.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Alle omstandigheden afwegend zoals hiervoor vermeld, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 199 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is. Hiervan zal een gedeelte van 90 dagen voorwaardelijk worden opgelegd. Dit voorwaardelijke deel dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Aan het voorwaardelijke deel, waarvoor een proeftijd geldt van twee jaren, zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden verbinden: een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij de verslavingszorg. De rechtbank vindt het positief dat verdachte reeds zelf heeft besloten te stoppen met het gebruik van lachgas, maar meent dat verdachte begeleiding kan gebruiken.
Voor de poging zware mishandeling (1 subsidiair) acht de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, zoals die is gevorderd, een passende bijkomende straf.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voornoemd bedrag bestaat uit een vergoeding van de immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair dan wel 1 meest subsidiair ten laste gelegde feit. Verder heeft [slachtoffer 1] verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [slachtoffer 1] en heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat aan [slachtoffer 1] door het bewezen verklaarde feit 1 subsidiair rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376). Dit is door de verdediging ook niet betwist.
Op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek heeft [slachtoffer 1] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De verdediging heeft tegen het gevorderde bedrag geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank het bedrag van € 350,00 zal toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 mei 2020 tot de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 350,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 mei 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met zeven dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan [slachtoffer 1] .

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
- 14 a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en
- 5 a, 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet
zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
199 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
90 dagen,
niet ten uitvoerzal worden gelegd,
tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
twee (2) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
  • zich binnen twee werkdagen zal melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres] te [plaatsnaam 4] en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door [naam instelling] te [plaatsnaam 4] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling richt zich op voorkoming cq. terugvalpreventie van het lachgasgebruik van verdachte. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • ontzegtverdachte ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
    18 maanden;
  • bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest;
- bepaalt dat van de ontzegging een gedeelte, groot zes maanden,
niet ten uitvoerzal worden gelegd,
tenzijde rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van
twee (2) jarenvast;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe, zijnde een bedrag van € 350,00, bestaande uit een vergoeding voor immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 350,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met zeven dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [slachtoffer 1] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door [slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Campmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 september 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:

1 primair:

hij op of omstreeks 16 mei 2020 te [plaatsnaam 2] , althans in de gemeente Noordoostpolder, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (bestuurder van een politieauto) opzettelijk van het leven te beroven, als bestuurder van een voertuig (Volkswagen met kenteken [kenteken] )
- met hoge snelheden en/of slingerend en/of in de berm en/of op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer heeft gereden en/of
- een stopteken heeft genegeerd en/of
- meermalen in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestuurd en/of
- die [slachtoffer 1] rechts heeft ingehaald en/of
- tegen de auto van die [slachtoffer 1] is aangereden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1 subsidiair:

hij op of omstreeks 16 mei 2020 te [plaatsnaam 2] , althans in de gemeente Noordoostpolder, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen als bestuurder van een voertuig (Volkswagen met kenteken [kenteken] )
- met hoge snelheden en/of slingerend en/of in de berm en/of op de rijbaan voor
tegemoetkomend verkeer heeft gereden en/of
- een stopteken heeft genegeerd en/of
- meermalen in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestuurd en/of
- die [slachtoffer 1] rechts heeft ingehaald en/of
- tegen de auto van die [slachtoffer 1] is aangereden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1 meer subsidiair:

hij op of omstreeks 16 mei 2020 te [plaatsnaam 2] , althans in de gemeente Noordoostpolder,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door als bestuurder van een voertuig (Volkswagen met kenteken [kenteken] )
- met hoge snelheden en/of slingerend en/of in de berm en/of op de rijbaan voor
tegemoetkomend verkeer te rijden en/of
- een stopteken te negeren en/of
- meermalen in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] te sturen en/of
- die [slachtoffer 1] rechts in te halen en/of
- tegen de auto van die [slachtoffer 1] aan te rijden;

1 meest subsidiair:

hij op of omstreeks 16 mei 2020 te [plaatsnaam 2] , althans in de gemeente Noordoostpolder als bestuurder van een voertuig (Volkswagen met kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam 3] en/of de [straatnaam 6] en/of de [straatnaam 7] en/of de [straatnaam 4] , zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- met hoge snelheden en/of slingerend en/of in de berm en/of op de rijbaan voor
tegemoetkomend verkeer te rijden en/of
- een stopteken te negeren en/of
- meermalen in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] te sturen en/of
- die [slachtoffer 1] rechts in te halen en/of
- tegen de auto van die [slachtoffer 1] aan te rijden
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
2:
hij op of omstreeks 16 mei 2020 te [plaatsnaam 3] en/of [plaatsnaam 2] , althans in Nederland,
als bestuurder van een voertuig (Volkswagen met kenteken [kenteken] ), daarmee
rijdende op de weg, de [straatnaam 2] en/of [straatnaam 8] en/of
[straatnaam 3] en/of [straatnaam 9] en/of [straatnaam 4] , zich opzettelijk
zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden
door
- te slingeren over de weg en/of
- in de berm te rijden en/of
- meermalen in de richting van tegemoetkomend verkeer te sturen waardoor die
bestuurders moesten uitwijken,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
3:
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaatsnaam 3] , in de gemeente Steenwijkerland op/aan de [straatnaam 5] , op of omstreeks 16 mei 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 2] ) letsel en/of schade was toegebracht.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 mei 2020, genummerd PLO900-2020151877, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 96. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.pagina 64 en 65.
3.pagina 28 tot en met 30.
4.pagina 50, 52, 54 en 55.
5.de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 augustus 2020.