ECLI:NL:RBMNE:2020:3594

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 2473
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieaanvraag voor woonruimte na relatiebeëindiging met kind bij vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster, de eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, de verweerder. De eiseres had een urgentieaanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor woonruimte, die door de verweerder was afgewezen. De eiseres, die samen met haar ex-partner sinds oktober 2019 niet meer samenwoont, stelde dat zij en haar zoon geen geschikte woonruimte konden vinden door haar beperkte financiële middelen. De verweerder stelde echter dat de zoon bij de ex-partner kon wonen, wat volgens de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019 een voorwaarde is voor het verlenen van een urgentieverklaring.

Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank vastgesteld dat de eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een urgentieverklaring. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht had vastgesteld dat de zoon bij de ex-partner kon wonen, en dat de eiseres niet in aanmerking kwam voor de hardheidsclausule. De rechtbank benadrukte dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden toegepast en dat de huidige situatie van de eiseres niet voldeed aan de criteria voor een acute onhoudbare of levensbedreigende situatie.

De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/2473 en 20/2480
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 21 augustus 2020 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , verzoekster/eiseres (eiseres),

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, verweerder

(gemachtigden: mr. G.J. Bosch en mw. A. van Rijsbergen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring voor woonruimte afgewezen.
Bij besluit van 27 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de
voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 21 augustus 2020. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Na afloop van de zitting is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Gelet op de door eiseres overgelegde stukken heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
3. Eiseres voert aan dat verweerder haar verzoek om een urgentieverklaring niet had mogen afwijzen. Zij heeft een urgentieverklaring nodig omdat zij en haar ex-partner (hierna de ex-partner) sinds oktober 2019 hun relatie beëindigd hebben en zij, gezien haar beperkte financiële middelen, geen nieuwe woning voor zichzelf en haar zoon kan vinden. Zij woont momenteel nog steeds samen met de ex-partner, die ook na haar vertrek in hun oude huis blijft wonen. Volgens eiseres kan haar zoon niet bij de ex-partner wonen omdat hij geen ouderlijk gezag over hun zoon heeft en hij permanent wisselende diensten heeft. Verder heeft eiseres aangegeven dat zij door haar huidige situatie niet meer werkt. Zij wil weer werken en zelfstandig zijn, maar daarvoor heeft zij een woning en rust nodig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring, omdat de zoon van eiseres bij de ex-partner kan wonen.
4. Volgens artikel 2.5.1a, eerste lid, onder b van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Houten, (hierna Huisvestingsverordening) wordt een urgentieverklaring op basis van relatiebeëindiging slechts verleend als onder andere aan de voorwaarde is voldaan dat geen van de ouders en/of verzorgers op enigerlei wijze in de woningbehoefte van het minderjarige kind kan voorzien.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat niet is voldaan aan deze voorwaarde. Eiseres heeft aangegeven dat de ex-partner in hun oude woning blijft wonen. Zodoende kan hun zoon dus bij hem wonen. Dat wonen bij de ex-partner niet handig is omdat hij wisselende diensten draait is geen omstandigheid waar verweerder rekening mee hoeft te houden. Bij de beoordeling van de urgentie gaat het namelijk om de mogelijkheid om te voorzien in de woonbehoefte en verweerder mag bij de beoordeling hiervan uitgaan van een bepaalde mate van verantwoordelijkheid van de ouders. Hieronder valt ook het regelen van opvang voor het kind als (één van) de ouders moet(en) werken. De omstandigheid dat alleen eiseres het ouderlijk gezag over de zoon heeft, staat er niet aan in de weg dat zijn vader in de woningbehoefte van hun zoon kan voorzien. Het al dan niet hebben van het ouderlijk gezag speelt volgens de Huisvestingsverordening geen rol bij de beoordeling of de andere ouder in de woningbehoefte van het kind kan voorzien. De omstandigheid dat alleen eiseres het ouderlijk gezag over de zoon heeft, betekent ook niet dat de zoon verplicht is om bij haar te wonen.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. Artikel 4.3 van de Huisvestingsverordening bepaalt dat verweerder bevoegd is om af te wijken van de verordening als toepassing hiervan naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt. Het toepassen van de hardheidsclausule is een bevoegdheid van verweerder die daarbij veel vrijheid heeft. De rechtbank kan een besluit om de hardheidsclausule niet toe te passen daarom alleen zeer terughoudend beoordelen. De rechtbank vindt het niet onredelijk als verweerder de hardheidsclausule alleen toepast als hij van mening is dat er een acuut onhoudbare of levensbedreigende situatie is die de woningzoekende niet had kunnen voorzien. Dat is omdat de hardheidsclausule een ‘uitzondering op de uitzondering’ is. De verordening geeft regels voor een eerlijke verdeling van beschikbare woonruimte in Houten. Dat is nodig omdat er een tekort aan goedkope woningen is. De urgentieregels maken op die regels een uitzondering als er sprake is van persoonlijke noodsituaties. De hardheidsclausule is daarop weer een uitzondering. Hoewel het begrijpelijk is dat de huidige situatie door eiseres als ongemakkelijk en vervelend wordt ervaren en begrijpelijk is dat zij graag een eigen woning wil, is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft mogen vinden dat er geen sprake is van een acuut onhoudbare of levensbedreigende situatie.
7. Eiseres heeft er tot slot nog op gewezen dat de hoorzitting in de bezwaarfase niet eerlijk is verlopen. De vertegenwoordigers van de gemeente Houten waren te laat en zij had het gevoel dat de beslissing al genomen was voordat de hoorzitting had plaatsgevonden. Ook staat er een verkeerde datum op het bestreden besluit. Verweerder heeft dit laatste op zitting erkend en heeft ook verklaard dat de hoorzitting te laat was begonnen. De rechtbank overweegt dat het vervelend is dat eiseres de hoorzitting niet eerlijk heeft ervaren. Uit het besluit blijkt echter wel dat verweerder alle van belang zijnde feiten en omstandigheden heeft meegewogen, waaronder wat eiseres op de hoorzitting heeft verklaard. Niet is dus gebleken dat eiseres nadeel heeft ondervonden van de omstandigheden op de hoorzitting.
8. De rechtbank concludeert dat verweerder de urgentieaanvraag heeft mogen afwijzen. Eiseres voldoet immers niet aan de voorwaarden voor een urgentieverlening. Daarnaast heeft verweerder niet de hardheidsclausule toe hoeven passen. Het beroep is ongegrond en de voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.