ECLI:NL:RBMNE:2020:358

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
16/659682-18 en 16/659108-19 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor seksueel misbruik van een minderjarige en smaad via sociale media

Op 4 februari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een 35-jarige man uit Hilversum veroordeeld voor seksueel misbruik van een 15-jarig meisje en het maken van smadelijke uitlatingen via een vlog op YouTube. De rechtbank legde de man een gevangenisstraf op van 240 dagen, waarvan 193 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 200 uur. De verdachte had in 2018 twee keer seksueel contact met het slachtoffer, waarbij hij niet naar haar leeftijd vroeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als volwassen man verantwoordelijk was om dit te verifiëren. Daarnaast had hij een seksueel getint filmpje van het slachtoffer in zijn bezit en dit doorgestuurd naar zijn zus. De rechtbank vond het gedrag van de verdachte, inclusief het plaatsen van een vlog waarin hij smadelijke opmerkingen maakte over de familie van het slachtoffer, zeer kwalijk. Ook werden er harddrugs bij de verdachte aangetroffen, wat bijdroeg aan de ernst van de zaak. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/659682-18 en 16/659108-19 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 december 2018, 2 april 2019, 3 september 2019 en 21 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.P.N. Robben en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partijen, vertegenwoordigd door mr. S. Vermeulen, advocaat te Culemborg, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16/659682-18 en 16/659108-19 ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1, 2, 3, 4 en feit 5.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode 1 april 2018 tot en met 9 september 2018 te Hilversum en/of Nijmegen met [slachtoffer] , geboren op [2003] , die de leeftijd van 12 maar nog niet van 16 had bereikt, buiten echt, meermalen, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (telkens) hebben bestaan uit het seksueel binnendringen.
feit 2:
in of omstreeks de periode 8 september 2018 tot en met 9 september 2018 te Nijmegen en/of Hilversum, opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [2003] , heeft onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag.
feit 3:
in de periode 28 augustus 2018 tot en met 9 september 2018 te Hilversum kinderporno in bezit heeft gehad en heeft verspreid op of omstreeks 9 september 2018 via Whatsapp.
feit 4:
in de periode 8 september 2018 tot en met 9 september 2018 te Hilversum opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,17 gram cocaïne.
feit 5:
zich in de periode van 5 december 2018 tot en met 14 december 2018 in Hilversum schuldig heeft gemaakt aan smaad(schrift) door opzettelijk de eer en/of goede naam van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [aangeefster] en/of [slachtoffer] aan te tasten.

3.VOORVRAGEN

3.1
Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid tot kennisneming
De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde.
3.2
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van het onder feit 5 tenlastegelegde (smaadschrift). Hij onderbouwt dat als volgt.
Smaad(schrift) is een klachtdelict. Van [benadeelde 2] is geen klacht ontvangen. Ook blijkt uit haar concept-aangifte niet onmiskenbaar dat zij vervolging wenst. [benadeelde 1] heeft wel een klacht ingediend maar uit deze klacht volgt niet dat hij vervolging wenst voor hetgeen aan hemzelf is aangedaan. [aangeefster] heeft mede namens [slachtoffer] aangifte gedaan, maar uit de klacht blijkt niet dat zij die klacht mede namens [slachtoffer] heeft gedaan.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van het onder feit 5 tenlastegelegde (smaadschrift). Hij voert aan dat [benadeelde 1] en [slachtoffer] een klacht hebben ingediend. Verder geldt volgens hem dat een aangifte en een klacht niet los van elkaar kunnen worden gezien. Het feit dat aangifte is gedaan betekent dat er een wens tot vervolging is.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbankSmaad(schrift) kan niet anders dan op klacht van degene tegen wie het is gericht worden vervolgd. Dat betekent dat er in dit geval een klacht van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [aangeefster] en [slachtoffer] in het dossier moeten zitten. Een klacht is in beginsel een aangifte van een klachtdelict met een verzoek tot vervolging. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
[benadeelde 2]
De rechtbank heeft geconstateerd dat van [benadeelde 2] geen ondertekende aangifte en geen klacht aanwezig is. Het dossier bevat enkel een concept aangifte van [benadeelde 2] . Deze concept- aangifte kan naar het oordeel van de rechtbank niet als klacht worden aangemerkt. Er staat niet duidelijk in dat het de bedoeling van [benadeelde 2] is dat er vervolging wordt ingesteld. Daar komt bij dat de aangifte slechts in concept is opgemaakt. De rechtbank zal daarom het Openbaar Ministerie ten aanzien van het deel van de tenlastelegging voor zover dat ziet op [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaren.
[benadeelde 1]
De rechtbank constateert dat [benadeelde 1] een klacht heeft ingediend. Volgens de raadsman volgt uit de klacht niet duidelijk dat de klager vervolging wenst voor het onder feit 5 tenlastegelegde. De rechtbank stelt voorop dat de essentie van klachtdelicten is, dat vaststaat of vastgesteld wordt dat vervolging van verdachte de instemming geniet van de aangever. Doorslaggevend is of op grond van het strafdossier en/of het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam is komen vast te staan dat het ook de uitdrukkelijke wens is van de klager dat het Openbaar Ministerie vervolging instelt tegen de verdachte (voor het tenlastegelegde). De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting – waar onder meer de vorderingen van de benadeelde partijen toe behoren – afdoende blijkt dat [benadeelde 1] de uitdrukkelijke wens heeft dat vervolging tegen verdachte wordt ingesteld voor het onder feit 5 tenlastegelegde. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman en verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk ten aanzien van het deel van de tenlastelegging voor zover dat ziet op [benadeelde 1] .
[aangeefster] en [slachtoffer]
De rechtbank constateert dat [aangeefster] een aangifte heeft ingediend namens haar dochter [slachtoffer] . Die aangifte bevat ook een klacht, maar volgens de raadsman van verdachte is deze klacht niet namens [slachtoffer] ingediend en ziet de klacht alleen op [aangeefster] . De rechtbank overweegt daarover als volgt. Ten eerste geldt op grond van artikel 65 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dat [aangeefster] namens [slachtoffer] een klacht in mocht dienen (zij is immers de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] , die op het moment van aangifte nog geen 16 jaar oud was). Verder blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier – waar onder meer de vorderingen van de benadeelde partijen toe behoren – afdoende dat zowel [aangeefster] en [slachtoffer] de uitdrukkelijke wens hebben dat vervolging tegen verdachte wordt ingesteld voor het onder feit 5 tenlastegelegde. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman en verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk ten aanzien van het deel van de tenlastelegging voor zover dat ziet op [aangeefster] en [slachtoffer] .
3.3
Schorsing vervolging
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Hij heeft daartoe het volgende aangegeven:
Feit 1
Er is voldoende bewijs door de aangifte en de verklaring van verdachte. Voor ontucht is het niet relevant of verdachte wist dat [slachtoffer] 15 jaar oud was.
Feiten 2 en 3
Verdachte wist dat [slachtoffer] minderjarig was. Dit blijkt uit de verschillende getapte gesprekken van verdachte. Daarin wordt ook door anderen tegen verdachte gezegd “hoe haal je het in je hoofd”. Dit wordt gezegd in de zin van “je kent haar toch?”. Verdachte en [slachtoffer] waren bekenden van elkaar en de mensen rondom verdachte waren op de hoogte van de leeftijd van [slachtoffer] . Hieruit is af te leiden dat ook verdachte op de hoogte was van haar leeftijd. Uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer] aan verdachte heeft gezegd dat zij 23 jaar was.
Feit 4
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij wist dat er drugs bij de spullen van Huub zaten. De drugs bevonden zich in het huis van verdachte en verdachte was de enige bewoner.
Feit 5
Het filmpje stond in de ten laste gelegde periode op YouTube. De uitlatingen die verdachte daarin heeft gedaan betreffen smaad. Voor de kring van de familie is bekend over wie gesproken wordt in de vlog. De vrijheid van meningsuiting wordt begrensd door de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht, waaronder smaadschrift. De uitlatingen zijn kennelijk bestemd om de eer en goede naam van de aangevers geweld aan te doen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Namens de verdediging zijn de volgende standpunten ingenomen.
Feit 1
De raadsman refereert zich wat betreft het onder feit 1 tenlastegelegde aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft erkend dat er meermalen seksueel contact met [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, maar ontkent dat hij seksueel is binnengedrongen via de anus.
Feiten 2 en 3
Voor het onttrekken aan het ouderlijk gezag en het bezitten/verspreiden van kinderporno moet bewezen kunnen worden dat verdachte wist dat [slachtoffer] minderjarig was (zijn opzet moet daarop gericht zijn geweest). Verdachte verklaart dat hij niet wist dat zij minderjarig was. Er bevinden zich in het dossier geen bewijsmiddelen waaruit onomstotelijk kan worden geconcludeerd dat verdachte wist dat [slachtoffer] minderjarig was ten tijde van hun contacten. Uit de tapgesprekken moet juist de conclusie worden getrokken dat verdachte het niet wist en ook dat hij er vanuit mocht gaan dat [slachtoffer] meerderjarig was. De raadsman bepleit daarom vrijspraak van het onder de feiten 2 en 3 tenlastegelegde.
Feit 4
De verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd is niet bruikbaar voor het bewijs. Verdachte is tijdens zijn aanhouding niet medegedeeld dat hij ook verdacht werd van het onder feit 4 tenlastegelegde. Met betrekking tot dit feit heeft verdachte geen gebruik kunnen maken van zijn consultatierecht. De verklaring die verdachte over de aangetroffen drugs bij de politie heeft afgelegd dient om die reden te worden uitgesloten van het bewijs.
Kijkend naar de rest van het dossier is er onvoldoende bewijs voor het opzettelijk voorhanden hebben van de aangetroffen drugs. Het enkele feit dat de drugs in de woning van verdachte lagen is niet voldoende. De raadsman bepleit daarom vrijspraak van het onder feit 4 tenlastegelegde.
Feit 5
De raadsman bepleit vrijspraak van het onder 5 tenlastegelegde. Ten eerste zijn de uitlatingen niet te herleiden naar personen. Ten tweede moet gekeken worden naar de Nederlandse normen en waarden en niet naar de Marokkaanse normen en waarden. De uitlatingen leveren naar de Nederlandse normen en waarden geen smaad op. Verdachte verklaart verder dat het waar is wat hij heeft gezegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde
De rechtbank acht het onder feit 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende bewijs waaruit volgt dat verdachte wist dat [slachtoffer] minderjarig was of dat hij bewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit onvoldoende uit de tapgesprekken kan worden opgemaakt. Het opzet van verdachte op de minderjarigheid van [slachtoffer] kan derhalve niet bewezen worden en daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen [1]
Persoonsdossier [2]
Een proces-verbaal van aangifte van verhoor verdachte van 9 september 2018, inhoudende (zakelijk weergegeven):
We hebben elkaar twee keer fysiek gezien. De eerste keer was in april of mei dit jaar. [3]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 september 2018, inhoudende (zakelijk weergegeven):
Seksuele handelingen: gepijpt, normale standje, op z’n hondjes [4] .
Zaaksdossier 2 [5]
Een proces-verbaal van bevindingen over een informatief gesprek zeden met [slachtoffer] , inhoudende (zakelijk weergegeven):
Gisteren, zaterdag 8 september 2018 hebben we afgesproken. Om 19.15 uur waren we in Hilversum. Toen hadden we seks. Dit was de tweede keer dat ik seks met hem had. Zijn piemel ging in mijn vagina. Er was een vervelend stukje dat ik niet wou. Dat deed echt pijn, ik voel het nu nog. Hij ging in mijn billen met zijn piemel. Ik vond dat niet fijn, ik ging heel hard schreeuwen [6] .
Een proces-verbaal van verhoor aangever [aangeefster] (moeder van slachtoffer), inhoudende (zakelijk weergegeven):
[slachtoffer] is 15 jaar [7] .
De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 2 april 2019, inhoudende (zakelijk weergegeven):
Het klopt dat ik seks heb gehad met [slachtoffer] . We hebben twee keer seks gehad. Eén keer in Nijmegen en één keer bij mij thuis. [8]
Overige bewijsmiddelen niet behorende tot een zaaksdossier
Een geschrift, inhoudende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut met betrekking tot medisch forensisch onderzoek naar aanleiding van een vermoeden van misbruik van een minderjarige, opgemaakt door drs. W.A. Karst, forensisch arts KNMG, pagina 1 tot en met 8, inhoudende (zakelijk weergegeven):
Op 9 september 2018 werd Forensisch Medisch Onderzoek verricht bij de 15-jarige [slachtoffer] .
Bij het onderzoek van het anogenitaal gebied werden drie letsels aangetroffen:
- Een oppervlakkige beschadiging in de onderwand van het voorhof met een donker verkleuring onder het slijmvlies ter plaatse;
- Een volledige inkeping van de onderrand van het maagdenvlies;
- Een verse scheurwond bij de anus.
De verse scheurverwonding bij de anus is een gevolg van een krachtsinwerking in de uren tot maximaal dagen voorafgaande aan het onderzoek. Gedacht moet worden aan voorwerpen of lichaamsdelen die met enige kracht tegen de huid botsen of de huid plots en stevig oprekken door penetratie van de anus. De gemelde toedracht van anale penetratie met een penis is passend.
Zaaksdossier 3 [9]
Een proces-verbaal van bevindingen van 12 oktober 2018, opgemaakt door [verbalisant 1] , inhoudende (zakelijke weergegeven):
Tijdens de aanhouding had verdachte [verdachte] twee mobiele telefoons bij zich. Deze telefoons zijn ten behoeve van het onderzoek in beslag genomen. Uit het onderzoek van de mobiele telefoons van de verdachte [verdachte] bleek het volgende:
- Er bevond zich op de telefoon een WhatsApp gesprek tussen het nummer van verdachte [verdachte] en het nummer wat in gebruik is bij het slachtoffer [slachtoffer] .
- Op 28 augustus 2018 werd met het nummer van het slachtoffer een videobestand gestuurd naar het nummer van de verdachte [verdachte] .
- Dat videobestand betrof een naaktvideo van een meisje/vrouw.
Ik, verbalisant, zag dat op de bovengenoemde video het volgende:
- Dat er een gedeeltelijk ontbloot meisjes/vrouwen lichaam is te zien, met alleen een zwarte bh aan.
- Dat de voorzijde van de borsten wordt gefilmd en dat de linker tepel gedeeltelijk zichtbaar is.
- Dat de camera draait naar de linkerzijde van het lichaam en verder draait naar de achterzijde, naar de blote billen, tot aan de onderkant van de billen.
- Dat de camera vervolgens naar beneden, richting de vagina, gaat.
- Dat er drie vetrolletjes te zien zijn.
- Dat de rechterkant van het meisje/vrouw in beeld komt en dat deze hand richting de vagina gaat.
- Dat de hand de huid boven de vagina strak trekt, zodat deze beter zichtbaar wordt.
Uit verder onderzoek van de telefoon van de verdachte [verdachte] bleek:
- Dat bovengenoemd filmpje op 9 september 2018 om 01:55:35 uur, met het telefoonnummer van de verdachte [verdachte] , via de WhatsApp is verstuurd naar het telefoonnummer van een contactpersoon genaamd [A] . [10]
Een proces-verbaal van bevindingen (vaststellen kinderpornografische afbeelding) van 16 oktober 2018, opgemaakt door [verbalisant 1] , inhoudende (zakelijke weergegeven):
Op dinsdag 16 oktober 2018 heb ik telefonisch de zaak en het aangetroffen naaktflimpje met collega [verbalisant 2] , werkzaam bij het Team Bestrijding Kinderporno en Kindertoerisme, besproken. Ik heb de vraag gesteld of het naaktfilmpje kinderporno betrof of niet.
Aan de hand van de beschrijving van het filmpje en als er vastgesteld kan worden dat [slachtoffer] de persoon is op het naaktfilmpje, stelde [verbalisant 2] dat het naaktfilmpje kinderporno is. [11]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 september 2018, inhoudende (zakelijk weergegeven):
Ik had een naaktvideo gekregen van haar. Die stuurde ik naar mij zusje, omdat zij de familie wel kende. Op dat filmpje stonden haar borsten, haar billen, drie buikjes (vetlaag) en toen haar vagina [12] .
Zaaksdossier 4 [13]
een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 10 september 2018, inhoudende (zakelijk weergegeven):
Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen die aan mij ter beschikking werd gesteld door Sporenbeheer van de Forensische Opsporing.
Deze partij was inbeslaggenomen tijdens een onderzoek ingevolge de Opiumwet op het adres [adres] , [woonplaats] .
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
SIN: AALU3704NL
Door mij werd het volgende waargenomen en bevonden.
Betreft onderzoek aan SIN: AALU3704NL
Netto hoeveelheid: 3,17 g
Uitslag MMC Cocaïne-Crack
De kleur-reactietest is een indicatie dat het testmateriaal cocaïne bevat. Cocaïne staat vermeld op Lijst I van de Opiumwet. [14]
een geschrift, namelijk een Rapport Identificatie van veelvoorkomende drugs, opgemaakt op 20 september 2018 door A.G.A. Sprong van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende (zakelijk weergegeven):
Resultaten en conclusie
Kenmerk: AALU3704NL
Conclusie: bevat cocaïne. [15]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 september 2018, inhoudende (zakelijk weergegeven):
Degene die de vraag stelde, het antwoord gaf of de opmerking maakte is aangeduid met de letter:
A verdachte
V1 verhoorder [verbalisant 1]
V1: Er zijn ook goederen in jouw woning aangetroffen die met verdovende middelen te maken hebben.
V1: Waar zouden die verdovende middelen hebben gelegen?
A: In de keuken.
V1: Wist je daarvan?
A: Ja?
V1: Wat voor verdovende middelen?
A: Coke volgens mij. [16]
Gevoegde zaak smaad(schrift) [17]
Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] van 14 december 2018, inhoudende (zakelijk weergegeven:
Achternaam: [benadeelde 1]
Voornamen: [benadeelde 1]
Ik wil aangifte doen van smaad dan wel laster. [verdachte] heeft in de nacht van 6 december 2018 een filmpje op YouTube gezet. In dit filmpje heeft hij mijn zussen en mij zeer belasterd. [verdachte] beweert in dit filmpje verder dat ik mijn ex-vriendin mishandeld zou hebben [18] .
Een proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie van 14 december 2018, inhoudende (zakelijk weergegeven):
Op vrijdag 14 december 2018 om 13:30 uur, heb ik, als hulpofficier van justitie van Eenheid Oost-Nederland te Nijmegen een mondelinge klacht ontvangen ter zake van aangever en zijn familie die op een beledigende en smadelijke wijze werden neergezet in een film op YouTube.
Achternaam: [benadeelde 1]
Voornamen: [benadeelde 1]
De klager verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van de mogelijke dader(s) over te gaan. [19]
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 juni 2019, opgemaakt door [verbalisant 3] , inhoudende (zakelijk weergegeven):
Op dinsdag 18 juni 2019 heeft verbalisant de video bekeken die op YouTube is gezet door de verdachte [verdachte] . Ik hoor hier de volgende uitspraken die de verdachte doet:
De broer van het slachtoffer een Marokkaans meisje van huis heeft laten weglopen en haar total loss heeft geslagen. [20]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 juni 2019, inhoudende (zakelijk weergegeven):
Het verhoor is opgenomen in vraag- en antwoordvorm. Hierbij staat V voor vragen van de verbalisanten en A voor antwoorden respectievelijk opmerkingen van de verdachte.
V: Je hebt een video op YouTube gezet. Hierin doe je een aantal uitspraken. Wat kan je hierover verklaren?
A: De officier van justitie wist dat ik een filmpje ging maken. Ik heb dit in overleg met mijn advocaat gedaan. Het is belangrijk dat ik de waarheid zeg in vlogs. [21]
V: Waarom heb je deze video op YouTube gezet?
A: Om mijn naam te zuiveren. [22]
Bewijsoverwegingen
Algemeen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bezit en verspreiden kinderporno
De raadsman heeft zich met betrekking tot het bezit en verspreiden van kinderporno op het standpunt gesteld dat daartoe bewezen dient te worden dat degene die de kinderporno in zijn bezit heeft en heeft verspreid wetenschap moet hebben van de leeftijd van de afgebeelde minderjarige. De raadsman heeft gesteld dat verdachte het seksueel getinte filmpje van [slachtoffer] inderdaad in zijn bezit had en naar een familielid heeft doorgestuurd, maar niet wist dat het slachtoffer [slachtoffer] nog minderjarig was en bij gebrek aan die wetenschap van het onder 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog, De rechtbank oordeelt dat bij het bezitten en verspreiden van kinderpornografische afbeeldingen of filmpjes geldt dat wanneer de identiteit van de persoon op de afbeelding of het filmpje bekend is en daarmee de leeftijd objectief kan worden vastgesteld, niet is vereist dat de verdachte ook daadwerkelijk op de hoogte was van die leeftijd. Er is in het geval waarbij de leeftijd objectief vast te stellen is, hoe dan ook sprake van een kinderpornografische afbeelding of filmpje. Deze situatie doet zich hier voor nu immers onomstotelijk vaststaat dat [slachtoffer] op het filmpje is te zien en zij toen de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt.
Voorhanden hebben harddrugs
De verdediging stelt dat er sprake is van een vormverzuim (artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv)) bij het verhoor van verdachte op 11 september 2018 en dat de verklaring die verdachte in dat verhoor heeft afgelegd over de bij hem aangetroffen drugs daarom dient te worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van vaste jurisprudentie geldt dat als een beroep wordt gedaan op een vormverzuim, de verdediging duidelijk en gemotiveerd aan de hand van het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, moet aangegeven tot welk in artikel 359a, eerste lid, Sv omschreven rechtsgevolg het verzuim dient te leiden. Het beoogd rechtsgevolg moet door die factoren worden gerechtvaardigd. Een vormverweer dat niet aan deze eisen voldoet, kan zonder meer worden gepasseerd. De rechtbank stelt vast dat de verdediging haar verweer niet conform de hierboven genoemde eisen heeft ingekleed. De rechtbank passeert daarom het verweer van de verdediging en gebruikt de verklaring die verdachte op 11 september 2018 heeft afgelegd voor het bewijs.
Verder overweegt de rechtbank ten aanzien van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs als volgt. De harddrugs zijn bij verdachte in de woning aangetroffen en bevonden zich in zijn machtssfeer. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de drugs daar lagen. Dat betekent dat de rechtbank het onder feit 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
Smaadschrift (gedeeltelijke vrijspraak)
De rechtbank stelt vast dat verdachte een filmpje op YouTube heeft gezet met daarin de teksten zoals omschreven op de tenlastelegging. De rechtbank dient te beoordelen of daarmee ook sprake is van smaadschrift. Een van de vereisten van smaad(schrift) is dat de eer en goede naam van de aangevers is aangetast “door tenlastelegging van een bepaald feit”. Op grond van vaste jurisprudentie dient het daarbij te gaan om een beschuldiging van een misdrijf of een gedraging die in het maatschappelijk verkeer als moreel verwerpelijk kan worden beschouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoen de uitlatingen die verdachte doet over [slachtoffer] daar niet aan. Het gaat niet om een misdrijf en daarnaast kunnen de gedragingen waarvan [slachtoffer] wordt beschuldigd in het maatschappelijke verkeer niet als moreel verwerpelijk worden beschouwd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 5 tenlastegelegde voor het gedeelte dat [slachtoffer] betreft.
De rechtbank stelt verder vast dat er ten aanzien van [aangeefster] geen beschuldigingen worden geuit. Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van smaad jegens [aangeefster] . Dat er dingen worden gezegd over haar familie, waarvan zij in algemene zin aangeeft dat zij zich daardoor beledigd en belasterd voelt, is daarvoor niet voldoende. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 5 tenlastegelegde voor het gedeelte dat [aangeefster] betreft.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich wel schuldig gemaakt aan smaad(schrift) jegens [benadeelde 1] . Verdachte beschuldigt [benadeelde 1] namelijk van een misdrijf (mishandeling).

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 1 april 2018 tot en met 9 september 2018 te Hilversum en Nijmegen, met [slachtoffer] , geboren op [2003] , die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, meermalen, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die telkens hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte meermalen, zijn penis in de vagina en/of de anus en/of de mond van die [slachtoffer] gebracht;
3.
hij in de periode van 28 augustus 2018 tot en met 9 september 2018 te Hilversum een afbeelding, te weten een video van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk
de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt (te weten [slachtoffer] geboren op [2003] ), is betrokken, in bezit heeft gehad en heeft verspreid door voornoemde video op 9 september 2018 te verzenden via Whatsapp
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
- het met de hand aanraken van het geslachtsdeel van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (te weten [slachtoffer] geboren op [2003] ) en
- het gedeeltelijk l naakt poseren door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (te weten [slachtoffer] geboren op [2003] ), waarbij van deze persoon door het camerastandpunt en/of de pose nadrukkelijk het ontblote geslachtsdeel, de borsten en billen in beeld gebracht worden,

waarbij de afbeelding een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling;

4.
hij in de periode 8 september 2018 tot en met 9 september 2018 te Hilversum, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,17 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
16/659108-19 (feit 5):
hij in de periode van 05 december 2018 tot en met 14 december 2018 te Hilversum, opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [benadeelde 1] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid en/of tentoongesteld, door een vlog, althans een video(bestand) op YouTube
te plaatsen waarin hij, verdachte, uitspraken doet –zakelijk weergegeven-:
- over die [benadeelde 1] dat hij zijn (ex-)vriendin heeft mishandeld
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VANDE FEITEN

De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder feit 5 ten laste gelegde meer subsidiair bepleit dat een strafuitsluitingsgrond aan de orde is, omdat verdachte de uitlatingen in zijn vlog heeft gedaan ter noodzakelijke verdediging van zijn eer en goede naam. Er dient volgens de raadsman dan ook een ontslag van alle rechtsvervolging te volgen voor dit feit.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op de strafuitsluitingsgrond, dat de rechtbank gelet op de formulering door de raadsman opvat als een beroep op noodweer (rechtvaardigingsgrond), niet kan slagen. Er valt op geen enkele manier in te zien hoe de beschuldiging met een misdrijf die verdachte aan het adres van [benadeelde 1] doet, onmiddellijk noodzakelijk was om de eer en goede naam van verdachte te verdedigen. De rechtbank verwerpt daarom dit beroep.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreiden;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
smaadschrift.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [slachtoffer] en haar directe familie, het verwijderen en verwijderd houden van het smadelijke filmpje genoemd onder feit 5 van YouTube en een verbod tot het doen van uitlatingen over de zaak, [slachtoffer] of haar familie op social media.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om een bevel tot gevangenneming uit te vaardigen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Er dient bij het bepalen van de strafmaat in grote mate rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte niet wist dat [slachtoffer] minderjarig was ten tijde van hun contacten. Verdachte heeft niet willens en wetens misbruik gemaakt van een minderjarig meisje. De raadsman stelt dat een gevangenisstraf zoals door de officier geëist, in dit geval niet in de rede ligt. De raadsman acht een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een taakstraf passend.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van een destijds 15-jarig meisje. Verdachte heeft tot tweemaal toe seksueel contact met het slachtoffer gehad, zonder dat hij zich er om heeft bekommerd wat haar leeftijd was. Ook heeft hij een seksueel getint filmpje van het slachtoffer in zijn bezit gehad en dit doorgestuurd naar een familielid. Verdachte had als volwassen man de verantwoordelijkheid om naar de leeftijd van het slachtoffer te informeren. Dit heeft hij niet gedaan, integendeel, hij legt de verantwoordelijkheid bij het slachtoffer neer door meermalen te stellen dat zij heeft gelogen over haar leeftijd. Door zijn gedrag heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de rechtsbescherming van een minderjarige tegen seksuele handelingen van welke aard dan ook. Door dit handelen heeft verdachte het slachtoffer veel leed aangedaan. Tijdens een van de behandelingen van de strafzaak heeft verdachte een vlog gepost waarin hij ingaat op de strafzaak en zijn visie geeft op de rol van de verschillende familieleden van het slachtoffer. Hij heeft over de broer van het slachtoffer door middel van een vlog smadelijke opmerkingen gemaakt. De rechtbank neemt het verdachte erg kwalijk dat hij door dit gedrag het slachtoffer en zijn familie nog extra heeft gekwetst.
Bij verdachte in de woning zijn verdovende middelen aangetroffen, het bezit van verdovende middelen is verboden en verdachte lijkt zich van dit verbod niets aan te trekken.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 11 december 2019 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor opruiing en het aanzetten tot gewelddadig optreden tegen personen of goederen wegens hun ras of godsdienst. Ook heeft verdachte een strafbeschikking betaald vanwege belediging van een politieambtenaar.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een beknopt reclasseringsadvies van 10 september 2018. Daaruit blijkt dat verdachte geen enkel diploma heeft behaald, een uitkering ontvangt en schulden heeft.
De straf
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf gekeken naar vergelijkbare zaken, nu voor het seksueel binnendringen bij een minderjarige geen oriëntatiepunten voor de op te leggen straf aanwezig zijn. Naast dit feit heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit en verspreiden van een kinderpornografisch filmpje, het zich smadelijk uitlaten over een persoon en het bezit van enkele grammen cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat, met name gelet op de ernst van de feiten die het minderjarige slachtoffer betreffen, niet kan worden volstaan met een enkele taakstraf, maar dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat er sprake is geweest van seksueel misbruik van een minderjarige, maar dat er geen dwang heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van het kinderpornografische filmpje houdt de rechtbank er rekening mee dat het slachtoffer dit filmpje zelf naar verdachte heeft gestuurd.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte waar het de smaadschrift betreft, eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 193 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden dat verdachte geen contact mag hebben met het slachtoffer [slachtoffer] en dat hij het filmpje (vlog) waarin hij de smadelijke uitlating doet over [benadeelde 1] van zijn YouTube-kanaal dient te verwijderen en verwijderd te houden en niet ter beschikking stelt voor gebruik door derden al dan niet via social media.
De door de officier van justitie gevraagde bijzondere voorwaarde om verdachte te verbieden om via social media zich uit te laten over het slachtoffer en haar familie is naar het oordeel van de rechtbank een te grote inperking van het recht op vrijheid van meningsuiting. Hierbij weegt de rechtbank mee dat alle uitingen van verdachte op social media worden begrensd door de wet.
Naast de op te leggen gevangenisstraf acht de rechtbank een taakstraf van 200 uur passend en geboden.
De rechtbank zal het gevorderde bevel gevangenneming afwijzen nu daarvoor in deze strafzaak een rechtsgrond ontbreekt.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.580,12. Dit bedrag bestaat uit € 1.080,12 materiële schade en € 6.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.025,-. Dit bedrag bestaat uit € 25,- materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde feit.
[aangeefster]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.025.-. Dit bedrag bestaat uit € 25,- materiële schade en € 2.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer]
De officier van justitie heeft gesteld dat van de vordering van [slachtoffer] de materiële schade tot een bedrag van € 1.080,- kan worden toegewezen en de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,-.
[benadeelde 2] , [aangeefster] en [benadeelde 1]
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 2] , [aangeefster] en [benadeelde 1] een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 750,- toewijsbaar is en dat bij [benadeelde 2] en [benadeelde 1] tevens de materiële schade van de reiskosten van € 25,- kan worden toegewezen.
Alle bedragen dienen verhoogd te worden met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is van toepassing.
9.2
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer]
De verdediging stelt dat de vordering die namens [slachtoffer] is ingediend voor zowel het materiële als het immateriële deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Uit het dossier is duidelijk dat er door [slachtoffer] zelf toenadering tot verdachte is gezocht. Gelet op dit eigen aandeel in de gebeurtenissen is er geen ruimte voor toewijzing van enig schadebedrag.
[benadeelde 2] , [aangeefster] en [benadeelde 1]
De ingediende schadevorderingen van [benadeelde 2] , [benadeelde 1] en [aangeefster] dienen eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat die, gelet op het ten laste gelegde feit 5, niet ingediend hadden kunnen worden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer]
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het hiervoor onder 1 en 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert deze schade op € 310,12 aan materiële schade (de kosten van kleding, de reiskosten en de parkeergelden) en zal de vordering wat betreft de gevorderde materiële schade tot dat bedrag toewijzen.
Het gevorderde bedrag aan eigen risico van de zorgverzekering wordt afgewezen aangezien [slachtoffer] minderjarig is.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank schat de immateriële schade op grond van hetgeen naar voren is gebracht en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, naar billijkheid op een bedrag van € 2.000,-.
Het restant zal de rechtbank afwijzen.
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 2.310,12 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 april 2018 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.310,12 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 april 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 45 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat door verdachte wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 2]
Aangezien verdachte wat betreft het onder 5 tenlastegelegde ten aanzien van [benadeelde 2] wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij [benadeelde 2] niet ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij [benadeelde 2] kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[aangeefster]
Aangezien verdachte wat betreft het onder 5 tenlastegelegde ten aanzien van [aangeefster] wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij [aangeefster] niet ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij [aangeefster] kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[benadeelde 1]
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert deze schade op € 25,- aan materiële schade (de reiskosten en parkeergelden) en zal de vordering wat betreft de materiële schade tot dat bedrag toewijzen.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking. Hoewel deze schadepost niet nader is onderbouwd, brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde voor de hand liggen, zodat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank schat de immateriële schade op een bedrag van € 250,-. Voor het restant zal de rechtbank de vordering afwijzen.
De rechtbank zal de vordering mitsdien tot het bedrag van € 275,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 december 2018 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 275,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 december 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 5 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat door verdachte wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 240b, 245 en 261 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde voor zover het betreft [benadeelde 2] ;
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het overige onder 5 ten laste gelegde;
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 3, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
240dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
193dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
twee jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren [2003] );
* met onmiddellijke ingang het onder het bewezenverklaarde feit 5 genoemde (video)bestand van zijn YouTube-kanaal en/of andere social media verwijdert en verwijderd zal houden en niet ter beschikking stelt voor gebruik door derden al dan niet via social media.
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
200uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
100dagen hechtenis;
-
wijst afhet gevorderde bevel gevangenneming;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.310,12 bestaande uit een vergoeding van € 310,12 voor materiële schade en een vergoeding van € 2.000,00 voor immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst af het overig gevorderde bedrag aan materiële schade groot € 770,- ;
- wijst af het overig gevorderde bedrag aan immateriële schade groot € 2.500,-
- verklaart [slachtoffer] wat betreft de gevorderde immateriële schade groot € 2.000,- als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat restant kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.310,12 te betalen, te vermeerderden met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 45 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- verklaart [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Benadeelde partij [aangeefster]
- verklaart [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 275,- bestaande uit een vergoeding van € 25,- voor materiële schade en een vergoeding van € 250,- voor immateriële schade;
- wijst af het overig aan immateriële schade gevorderde bedrag groot € 1.750,- ;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2018 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 275,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 5 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. D.S. Terporten-Hop en N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 februari 2020.
De griffier is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/659682-18:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot en met 9 september 2018 te Hilversum en/of Nijmegen, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [2003] , die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, meermalen, althans
éénmaal, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (telkens) hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte meermalen, althans éénmaal, zijn penis in de vagina en/of de anus en/of de mond van die [slachtoffer] gebracht;
2.
hij in of omstreeks de periode van 8 september 2018 tot en met 9 september 2018 te Nijmegen en/of Hilversum, althans in Nederland, opzettelijk een minderjarige [slachtoffer] , geboren op [2003] ,
heeft onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 augustus 2018 tot en met 9 september 2018 te Hilversum, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) een afbeelding, te weten een video en/of een gegevensdrager bevattende een afbeelding, te weten een mobiele telefoon met daarop een video van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk
de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt (te weten [slachtoffer] geboren op [2003] ), is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit heeft gehad en/of heeft verspreid door voornoemde video op of omstreeks 9 september 2018 te verzenden via Whatsapp welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
- het met de/een hand en/of vinger(s) betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (te weten [slachtoffer] geboren op [2003] ) en/of
- het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (te weten [slachtoffer] geboren op [2003] ), waarbij van deze persoon door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de uitsnede van de foto's/films nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borsten en/of billen van die persoon in beeld gebracht worden,
(waarbij) de afbeelding (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling;
4.
hij in of omstreeks de periode 8 september 2018 tot en met 9 september 2018 te Hilversum, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,17 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
16/659108-19 (feit 5):
hij in of omstreeks de periode van 05 december 2018 tot en met 14 december 2018 te Hilversum, in elk geval in Nederland opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [aangeefster] en/of [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door een vlog, althans een video(bestand) op You Tube, althans op social media
te plaatsen waarin/waarop hij, verdachte, uitspraken doet –zakelijk weergegeven-:
- over die [benadeelde 1] dat hij zijn (ex-)vriendin heeft mishandeld en/of zijn (ex-)vriendin zwanger heeft gemaakt en/of zijn/hun kind ter adoptie heeft afgestaan aan een Nederlands gezin en/of (in de Marokkaanse/Arabische taal) aan een ongelovig gezin en/of dat die [benadeelde 1] een ezel en/of een loser is en/of
- over die [benadeelde 2] dat zij bastaardkinderen op de wereld heeft gezet en/of
- over die [slachtoffer] dat haar maagdenvlies is hersteld.

Voetnoten

1.Het dossier is opgebouwd uit een algemeen dossier, persoonsdossier en diverse zaaksdossiers. De paginanummering per dossier is verschillend. Daarom worden de bewijsmiddelen hieronder per dossier opgenomen.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 november 2018, genummerd PL0900-2018260787, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pd-001 tot en met pd-041. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Pagina pd-021
4.Pagina pd-033
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 november 2018, genummerd PL0900-2018260787, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd zd2-001 tot en met zd2-123. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
6.Pagina zd2-001 en zd2-002
7.Pagina zd2-006
8.Pagina 4 van het proces-verbaal van de terechtzitting op 2 april 2019
9.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 november 2018, genummerd PL0900-2018260787, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd zd3-001 tot en met zd3-054. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
10.Pagina zd3-031
11.Pagina zd3-032
12.Pagina zd3-044 en zd3-045
13.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 november 2018, genummerd PL0900-2018260787, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd zd4-001 tot en met zd4-025. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren..
14.Pagina zd4-001 en zd4-003
15.Pagina zd4-008
16.Pagina zd4-023 en zd4-024
17.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 juli 2019, genummerd PL0900-2019191606, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 25. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
18.Pagina 5 en 6
19.Pagina 8
20.Pagina 19
21.Pagina 22
22.Pagina 24