ECLI:NL:RBMNE:2020:350

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2794
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag scholingsbudget WW op basis van voorwaarden Regeling tijdelijk scholingsbudget

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een scholingsbudget om een opleiding te volgen, maar deze aanvraag werd door het Uwv afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de Regeling tijdelijk scholingsbudget WW, waarin specifieke voorwaarden zijn opgenomen voor de toekenning van het budget.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden die in de toelichting op de Regeling zijn gesteld. De eerste voorwaarde houdt in dat de bekostiging van de scholing maximaal € 2.500,- bedraagt, inclusief btw, en dat de werkelijke kosten van de scholing voor 100% vergoed worden. Eiseres had echter een opleiding aangevraagd met kosten van € 4.830,-, wat boven het maximum bedrag ligt. De rechtbank concludeerde dat het Uwv in redelijkheid de aanvraag kon afwijzen.

Daarnaast was er een tweede voorwaarde die stelde dat er een arrangement met een werkgever moest zijn, die zekerheid bood voor een concrete baan na de scholing. Eiseres, die als zelfstandige werkt, voldeed ook niet aan deze voorwaarde. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiseres verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2794

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

21 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Breedveld),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mw.mr. F.A.M. Delfgaauw).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een scholingsbudget afgewezen, omdat de kosten voor de opleiding die eiseres wil volgen ver boven het maximaal te vergoeden bedrag van € 2.500,- komen en er geen cofinanciering met eiseres mogelijk is.
Bij besluit van 12 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres krijgt geen gelijk. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres ontvangt sinds 1 april 2015 een uitkering op grond van de Werkeloosheidswet (WW). Na verschillende ziektewetperiodes is de WW-uitkering van eiseres per
10 oktober 2018 herleefd. Deze uitkering is per 16 mei 2019 beëindigd. In het kader van de re-integratie heeft eiseres verweerder in januari 2019 verzocht om een scholingsbudget voor het volgen van de (verkorte) opleiding [.] . De kosten voor deze opleiding, exclusief herexamens bij betaling in één keer, zijn € 4.830,-.
3. In de Regeling tijdelijk scholingsbudget WW van 18 juni 2018 (Regeling) is bepaald dat verweerder over een scholingsbudget beschikt voor het inkopen van noodzakelijke scholing voor WW-gerechtigden. In de toelichting op de Regeling wordt een weergave gegeven van hoe verweerder om zal gaan met het beschikbare budget om zo goed mogelijk het doel te bereiken.
4. Eiseres voert aan dat in de tekst van de toelichting op de Regeling de ruimte valt te lezen dat de scholing tot een maximum bedrag van € 2.500,- door verweerder wordt bekostigd en dat eiseres daarnaast de overige kosten zelf betaalt. Eiseres wijst in dit verband ook op de Beleidsregels Scholing 2016, waarin niets wordt vermeld over de kosten van een te volgen opleiding. Verder kan er volgens eiseres van het genoemde maximum bedrag worden afgeweken omdat eiseres uitzicht op werk heeft en er daarom cofinanciering mogelijk is. Het eigen bedrijf van eiseres, waarin zij mensen begeleidt bij dagelijks bezigheden, loopt goed.
5.1.
De kosten van de opleiding die eiseres wenst te volgen bedragen € 4.830,-. De toelichting op de Regeling vermeldt twee voorwaarden voor de financiering door verweerder van de scholing.
5.2.
Als eerste voorwaarde geldt dat de bekostiging van de scholing 100% van de werkelijke kosten van de scholing bedraagt, tot een maximum van € 2.500,-, inclusief btw, per
WW-gerechtigde. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de Beleidsregels Scholing 2016 alleen gaan over bijvoorbeeld de vraag of scholing nodig is, maar dat verweerder voor de financiering van de scholing de toelichting op de Regeling toepast. De tekst in de toelichting op de Regeling valt naar het oordeel van de rechtbank door vermelding dat de bekostiging 100% van de werkelijke kosten bedraagt, niet anders uit te leggen dan dat verweerder alleen een opleiding van maximaal € 2.500,- vergoedt. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar standpunt dat er ruimte voor is dat verweerder de opleiding tot het maximum bedrag bekostigt en dat eiseres de overige kosten zelf betaalt. Daarbij heeft verweerder op de zitting toegelicht dat verweerder uit oogpunt van praktische uitvoerbaarheid een eventuele vergoeding van een opleiding aan de opleidingsinstelling uitkeert, niet aan degene die de opleiding gaat volgen.
5.3.
De tweede voorwaarde in de toelichting op de Regeling houdt in dat verweerder van het maximum te financieren bedrag van € 2.500,- per WW-gerechtigde kan afwijken. De scholing moet in dat geval onderdeel uitmaken van een arrangement met een werkgever die de zekerheid heeft gegeven dat een concrete baan na de scholing wordt vervuld. Eiseres voldoet ook niet aan deze voorwaarde. Zij heeft geen werkgever die haar een dergelijke zekerheid heeft gegeven. Eiseres is werkzaam als zelfstandige.
5.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor het scholingsbudget in redelijkheid kunnen afwijzen. De rechtbank ziet in de toelichting op de Regeling geen ruimte voor verweerder om van de hierin genoemde voorwaarden af te wijken. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Op de zitting heeft de rechtbank partijen erop gewezen dat zij in hoger beroep kunnen als zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Dit kan op de manier zoals onderaan dit
proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.