ECLI:NL:RBMNE:2020:3484

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 19/2873
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WIA-uitkering en herbeoordeling verzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in twee beroepszaken met betrekking tot de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.T.J.A. Klijn, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M. Tieman. De rechtbank heeft de zaken gelijktijdig behandeld op 13 februari 2020.

In de eerste zaak (UTR 19/2873) heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit van 1 juli 2019, waarin een WIA-uitkering werd toegekend op basis van 67,88% arbeidsongeschiktheid, onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen, wat resulteerde in een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, M. Hamidzai. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvullende motivering voldoende was om de eerder geconstateerde tekortkomingen te verhelpen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten.

In de tweede zaak (UTR 19/3434) heeft eiseres een verzoek tot herbeoordeling van de WIA-uitkering ingediend, dat door verweerder buiten behandeling is gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit verzoek terecht is afgewezen, omdat het aan de verzekeringsarts is om te bepalen of een fysiek onderzoek nodig is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 345 en de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.312,50. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/2873 en UTR 19/3434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.T.J.A. Klijn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Procesverloop

Over het beroep met zaaknummer UTR 19/2873
In het besluit van 21 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan werkneemster, [werkneemster] , van eiseres een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 67,88%.
In het besluit van 1 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 13 februari 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
In de tussenuitspraak van 31 maart 2020 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 10 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend, in de vorm van een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek op 23 juli 2020 gesloten.
Over het beroep met zaaknummer UTR 19/3434
In het besluit van 21 augustus 2019 heeft verweerder het verzoek van eiseres tot een herbeoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering aan werkneemster, [werkneemster] , buiten behandeling gelaten.
Eiseres heeft hiertegen rechtstreeks beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 13 februari 2020, gelijktijdig met de beroepszaak UTR 19/2873. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten, maar later weer heropend en aangehouden in afwachting van het vervolg van de tussenuitspraak in de beroepszaak UTR 19/2873. De rechtbank heeft daarna bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek op 23 juli 2020 weer gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu werkneemster geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan werkgever/eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
De inhoudelijke beoordeling van het beroep met zaaknummer UTR 19/2873
2. De beoordeling van dit beroep bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak ten aanzien van dit beroep heeft overwogen en beslist.
3. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en dus in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, M. Hamidzai, bleek namelijk onvoldoende dat er aanleiding was voor het opnemen van een urenbeperking op energetische gronden.
De aanvullende motivering van de urenbeperking
4. Verweerder heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak een aanvullende motivering overgelegd, in de vorm van een rapport van 20 april 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Hamidzai. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert in haar rapport waarom op basis van energetische gronden aanleiding is om een urenbeperking van 4 uur per dag/20 uur per week op te nemen voor werkneemster. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft werkneemster verminderde mogelijkheden tot recuperatie als gevolg van zeer slecht slapen, wat voorkomt uit een samenstel van psychische aandoeningen en klachten. Ook is er bij werkneemster sprake van een te groot energiegebruik als gevolg van langdurig verhoogd niveau van activatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar oordeel onder andere gebaseerd op het spreekuur bij de primaire verzekeringsarts, aangevuld met de anamnese, de dossiergegevens en het dagverhaal van werkneemster. De bevindingen hieruit komen overeen met de voorgeschiedenis zoals omschreven door de bedrijfsarts in 2015, door de verzekeringsarts in 2017 en de verschillende behandelaars in de periode 2015 tot 2018.
5. Eiseres voert in haar zienswijze aan dat met de aanvullende motivering het geconstateerde gebrek niet is weggenomen. Volgens eiseres is er bij werkneemster wel sprake van een bepaalde psychische stoornis, maar leidt deze psychische stoornis niet tot een medische urenbeperking op basis van energetische overwegingen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is met de aanvullende motivering het geconstateerde gebrek hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar aanvullende rapport voldoende onderbouwd dat er op basis van een energetische gronden een urenbeperking voor werkneemster geldt. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank helder uiteengezet op basis waarvan zij tot deze conclusies is gekomen. De enkele stelling van eiseres dat de psychische stoornis niet zo erg is dat deze tot een urenbeperking zou leiden, is onvoldoende om dit te weerleggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Nu verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 345,-- vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525,-- en een wegingsfactor 1). De proceskosten in de bezwaarprocedure komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu geen sprake is van herroeping van het primaire besluit.
De inhoudelijke beoordeling van het beroep met zaaknummer UTR 19/3434
10. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit beroep het volgende. Met de brief van 26 juli 2019 heeft eiseres een verzoek om een herbeoordeling van de toekenning van de WIA-uitkering aan werkneemster, [werkneemster] , aangevraagd. Verweerder heeft dit verzoek niet in behandeling genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit in feite een afwijzing van het verzoek tot herbeoordeling. Tegen dit besluit had eiseres eerst bezwaar moeten maken. Tijdens de zitting van 13 februari 2020 is echter met partijen afgesproken om dit als een rechtstreeks beroep te behandelen.
11. Eiseres heeft de aanvraag tot herbeoordeling gedaan naar aanleiding van de ongegrond verklaring van haar bezwaar tegen het bestreden besluit van 1 juli 2019 in de beroepszaak UTR 19/2873. Zij is het niet eens met de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep die daaraan ten grondslag ligt, omdat die zonder fysiek onderzoek van werkneemster is verricht. Eiseres wil met haar verzoek om herbeoordeling bereiken dat werkneemster alsnog wordt opgeroepen voor een onderzoek. De vraag die in deze zaak centraal staat, is of eiseres dat op deze manier kan bereiken.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het verzoek om een herbeoordeling terecht afgewezen. Het is namelijk aan de verzekeringsarts om te bepalen of een fysiek onderzoek nodig is om tot een zorgvuldige (her)beoordeling te komen. De vraag of de verzekeringsarts die afweging in dit geval op een juiste manier heeft gemaakt, hoort thuis in de procedure over de (inhoudelijke) WIA-beoordeling (de beroepszaak UTR 19/2873). Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank in die procedure van oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is geweest en de medische beoordeling juist is. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Inzake UTR 19/2873
De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,-- aan eiseres te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50.
Inzake UTR 19/3434
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 26 augustus 2020 gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Griffier Rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.