ECLI:NL:RBMNE:2020:3478
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning op basis van vergelijkingsmethode
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente Vijfheerenlanden vastgestelde waarde van € 215.000,-- voor het belastingjaar 2019, die was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 205.000,--. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond.
Tijdens de zitting op 27 juli 2020, die vanwege de coronamaatregelen via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Dit werd onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank concludeerde dat de waarde in het economisch verkeer, die de hoogst mogelijke verkoopprijs vertegenwoordigt, correct was vastgesteld op basis van gerealiseerde verkoopcijfers van vergelijkbare woningen.
De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser, waaronder de stelling dat de vraagprijs van een woning ook een belangrijke rol speelt en dat de referentiewoning aan het [adres 2] luxer en beter onderhouden was. De rechtbank stelde vast dat de heffingsambtenaar zich aan de wettelijke verplichtingen had gehouden door te vergelijken met gerealiseerde verkoopprijzen en dat de WOZ-waarde van de woning van de eiser correct was vastgesteld. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.