Uitspraak
1.Procesverloop
- betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer [A] , arts.
h. en met als back up de verzochte verplichte zorgvorm onder
j.
3.Beslissing
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] , Suriname, af.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan over een verzoek van de officier van justitie tot voortzetting van een crisismaatregel, zoals bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek was ingediend naar aanleiding van zorgen over de betrokkene, die op dat moment was opgenomen met paranoïde belevingen. De mondelinge behandeling vond plaats via Skype, waarbij de betrokkene en haar arts in het ziekenhuis aanwezig waren, terwijl de advocaat telefonisch werd gehoord. De officier van justitie was niet aanwezig bij de behandeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de crisismaatregel verschillende vormen van verplichte zorg omvatte, waaronder het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. De arts heeft aangegeven dat er zorgen zijn over de betrokkene, maar dat het acute ernstige nadeel ontbreekt, wat de vraag oproept of voortzetting van de maatregel proportioneel is. De advocaat van de betrokkene heeft geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die het voortzetten van de crisismaatregel rechtvaardigen.
Na beoordeling van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling heeft de rechtbank geoordeeld dat, hoewel er zorgen zijn over de betrokkene, het acute ernstige nadeel ontbreekt. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen. De rechtbank heeft wel begrip voor de wens om ambulante hulpverlening op te zetten, maar dit kan niet met het huidige verzoek worden gerealiseerd. De beschikking is mondeling gegeven en later schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.