ECLI:NL:RBMNE:2020:3472

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 19/5360
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. van Es- de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete wegens schending van de inlichtingenplicht in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een boete van € 1.516,42 opgelegd gekregen wegens schending van haar inlichtingenplicht onder de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op een WAO-uitkering, maar dat zij haar PGB-inkomsten niet heeft doorgegeven aan verweerder. Verweerder heeft de boete vastgesteld op 25% van het terugvorderingsbedrag, wat de laagst mogelijke boete is in dit geval, gezien de verminderde verwijtbaarheid van eiseres. Eiseres heeft betoogd dat zij niet op de hoogte was dat zij deze inkomsten moest opgeven, en dat er toezeggingen zijn gedaan door verweerder die haar in de veronderstelling hebben gebracht dat dit niet nodig was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er dergelijke toezeggingen zijn gedaan en dat zij haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5360 WAO

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: drs. J.S. With,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: S.N. Westmaas – Kanhai.

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 1.516,42 opgelegd, omdat eiseres haar informatieplicht in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft geschonden.
Bij besluit van 20 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2020. Vanwege de maatregelen rondom het coronavirus heeft de zitting via Skype plaatsgevonden. Eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder hebben aan deze Skypezitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft recht op een uitkering op grond van de WAO. Daarnaast heeft eiseres sinds 1 januari 2013 inkomsten uit een persoonsgebonden budget (PGB). Zij verzorgt haar verstandelijk gehandicapte zoon, die bij haar (en haar partner) inwoont. Eiseres heeft niet betwist dat zij deze inkomsten heeft ontvangen.
2. Het bestreden besluit gaat over de terugvordering van teveel ontvangen WAO-uitkering. Ook is er een boete ter hoogte van 25% van de teveel betaalde uitkering opgelegd.

Het geschil

3. Verweerder vindt dat de boete van 25% van het terugvorderingsbedrag terecht is opgelegd, omdat dit de laagst mogelijke boete is die verweerder kan opleggen. Daarbij maakt het niet uit of eiseres met opzet haar PGB-inkomsten niet heeft opgegeven. Eiseres vindt het niet terecht dat zij een boete moet betalen. Zij snapt niet dat er enerzijds wordt gezegd dat er geen sprake is van opzet, maar dat anderzijds haar wel een verwijt wordt gemaakt. Zij zegt dat zij in het verleden telefonisch contact heeft gehad met verweerder. Toen zou zijn gezegd dat de inkomsten geen invloed hebben op de WAO-uitkering. Aan de hand van wat eiseres in beroep aanvoert, zal de rechtbank beoordelen of het standpunt van verweerder terecht is. Eiseres heeft geen beroepsgronden gericht tegen de terugvordering en de manier waarop de boete moet worden betaald.
Beoordeling van het geschil
4. De rechtbank moet in de eerste plaats beoordelen of eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Daarbij zal de rechtbank ook ingaan op de eventuele toezeggingen die namens verweerder zouden zijn gedaan. De rechtbank zal daarna ook nog ingaan op de hoogte van de boete.
Schending inlichtingenplicht
5. Volgens verweerder heeft eiseres haar inlichtingenplicht geschonden door de inkomsten die zij uit het PGB kreeg niet door te geven. Verweerder neemt wel aan dat er in het verleden door eiseres telefonisch contact is gezocht. In de historie van het KCC (klant-contactcentrum) is een telefoonverslag gevonden van 7 oktober 2008. Volgens de aantekening is er contact gezocht over het subthema: “Bijverdiensten (WAO)”. Eiseres heeft tijdens dit telefoongesprek gevraagd wat er met haar uitkering zou gebeuren als zij weer zou gaan werken. In de aantekening staat bij ‘Antwoord’ een aantal algemeen geformuleerde antwoorden, zoals dat werk en inkomsten invloed kunnen hebben op de hoogte van de uitkering van eiseres en later eventueel ook op haar arbeidsongeschiktheidspercentage. Hieruit is volgens verweerder echter niet af te leiden dat eiseres eventuele extra inkomsten niet hoefde op te geven. Volgens verweerder is een dergelijke toezegging niet gedaan en had het op de weg van eiseres gelegen om haar PGB-inkomsten door te geven, waarna verweerder had kunnen nagaan of dit invloed zou hebben op de WAO-uitkering van eiseres. Eiseres weet niet precies meer wanneer zij hierover telefonisch contact met verweerder heeft gezocht. Zij weet wel dat ze heeft gebeld voordat zij PGB-inkomsten ontving. Het PGB is begonnen in 2013. Eiseres stelt dat zij uit het bewuste telefoongesprek mocht begrijpen dat zij de inkomsten uit het PGB niet hoefde op te geven, omdat deze inkomsten waarschijnlijk geen invloed zouden hebben op de hoogte van haar WAO-uitkering. Er valt haar dus niets te verwijten vanwege de toezeggingen die zijn gedaan door verweerder. Eiseres doet daarmee een beroep op het vertrouwensbeginsel.
6. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank in de eerste plaats vast dat eiseres haar PGB-inkomsten niet heeft opgeven. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet eiseres aannemelijk maken dat er van de zijde van verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat zij haar PGB-inkomsten niet hoefde op te geven. Daarin slaagt eiseres niet. Zij stelt weliswaar dat zij telefonisch contact heeft gehad bij de aanvang van haar PGB inkomsten, maar zij weet niet precies wanneer dit telefoongesprek was. Tijdens de zitting heeft eiseres aangegeven dat ze denkt dat het in 2012 was. Verweerder heeft in de klantcontacthistorie gezocht naar telefoonnotities en is op een gesprek uit 2008 gestuit. Naar het oordeel van de rechtbank kon en mocht eiseres uit wat er in dat telefoongesprek is besproken niet afleiden dat zij haar PGB-inkomsten niet hoefde op te geven. Uit de telefoonnotitie van 7 oktober 2008 is een dergelijke toezegging in ieder geval niet te halen. Dit betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Verplichting boete op te leggen
7. Het voorgaande betekent dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Uit artikel 29a WAO in samenhang met artikel 80 WAO is verweerder verplicht in dit soort gevallen een boete op te leggen. Verweerder heeft geen bevoegdheid om van de boete af te zien. Dit is een verplichting die uit de wet volgt. Eiseres heeft geen omstandigheden gesteld waaruit afgeleid moet worden dat er dringende redenen zijn om van het opleggen van een bestuurlijke boete af te zien. De mededeling van eiseres dat het bedrag voor verweerder een druppel op een gloeiende plaat is, maar voor eiseres veel geld, is daarvoor onvoldoende.
Hoogte boete
8. Ten aanzien van de hoogte van de boete heeft verweerder wel ruimte. In artikel 2, vijfde lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (het Boetebesluit) is, voor zover hier van belang, bepaald dat de bestuurlijke boete, indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt vastgesteld op 25% van het benadelingsbedrag. Verweerder heeft hierover toegelicht dat er in het geval van eiseres van een verminderde verwijtbaarheid wordt uitgegaan. Verweerder heeft de hoogte van de boete daarom vastgesteld op het laagst mogelijke percentage, namelijk 25% van het terugvorderingsbedrag. Dat betekent dat in het geval van eiseres een boete van € 1.516,42 passend en geboden is.
Conclusie
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder terecht een boete van € 1.516,42 aan eiseres opgelegd vanwege schending van de inlichtingenplicht in het kader van de WAO. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 juli 2020 door mr. J.R. van Es- de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.