ECLI:NL:RBMNE:2020:3469

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2780
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bijstandsintrekking

Op 26 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Verzoekster had een voorlopige voorziening gevraagd na de intrekking van haar recht op bijstand per 1 augustus 2018, zoals besloten op 27 februari 2020. Dit besluit werd op 19 mei 2020 gehandhaafd met een aangepaste motivering. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat verzoekster geen onomkeerbare situatie dreigde en haar financiële situatie onduidelijk was. De overgelegde stukken, waaronder bankafschriften en correspondentie met de verhuurder, gaven geen aanleiding om aan te nemen dat verzoekster in acute financiële nood verkeerde. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier K.S. Smits en is openbaar uitgesproken, hoewel niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2780

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. T.P. Boer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand met ingang van 1 augustus 2018 ingetrokken.
Bij besluit van 19 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder, met verbetering en aanpassing van de motivering, het primaire besluit gehandhaafd.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoekster heeft hierover aangevoerd dat zij geen inkomsten heeft en dus in ernstige financiële problemen komt. Ter onderbouwing van haar stelling heeft verzoekster de volgende stukken overgelegd: een brief van de dhr. [A] , verhuurder van het adres [adres] te [woonplaats] van 4 maart 2020, een factuur van haar mobiele telefoon voor de maand juli 2020, een informatieverzoek van Vitens van 7 augustus 2020 betreffende het leveringsadres [adres] te [woonplaats] en printscreens van haar bankrekening eindigend op [rekeningnummer] over – naar het zich laat aanzien – de gehele periode van 22 februari 2020 tot en met 3 augustus 2020.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster geen omstandigheden heeft aangevoerd die vanwege onverwijlde spoed vereisen dat een onmiddellijke voorziening moet worden getroffen. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoekster in een zodanige financiële situatie terecht komt, dat voor haar een onomkeerbare situatie dreigt. Ten eerste blijkt uit de printscreens van haar rekening dat verzoekster een positief saldo op haar rekening heeft staan. Hieruit blijkt verder dat er grote bedragen worden gepind bij pinautomaten, dat er geen afschrijvingen van vaste lasten zijn en dat er geen betalingen voor boodschappen van deze rekening worden gedaan. De financiële situatie van verzoekster is daarom onduidelijk. Voor de stelling dat zij in financiële nood verkeert, ziet de voorzieningenrechter in de bankafschriften daarom geen aanknopingspunten. Evenmin ziet de voorzieningenrechter dat in de overige door verzoekster overgelegde stukken. Immers, de brief van de verhuurder van het adres [adres] te [woonplaats] dateert van 4 maart 2020, dus ruim vijf maanden geleden en niet is gebleken dat er sindsdien juridische stappen zijn gezet vanwege de gestelde huurachterstand, zoals in de brief aangekondigd. Ook van een daadwerkelijke huurachterstand is niet gebleken. De e-mail van Vitens ziet op het leveringsadres aan de [adres] in [woonplaats] , waar eiseres momenteel niet meer woont. Nog los van de vraag of deze e-mail onomkeerbare gevolgen met zich brengt, blijkt hieruit niet dat waterafsluiting dreigt op het huidige adres van verzoekster aan het [adres] . De factuur van de mobiele telefoon betreft geen aanmaning en hieruit blijkt ook niet dat afsluiting dreigt. Concluderend komt de voorzieningenrechter dan ook tot het oordeel dat uit de door verzoekster overgelegde stukken niet blijkt dat er een onomkeerbare situatie dreigt die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van K.S. Smits, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.