Op 26 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Verzoekster had een voorlopige voorziening gevraagd na de intrekking van haar recht op bijstand per 1 augustus 2018, zoals besloten op 27 februari 2020. Dit besluit werd op 19 mei 2020 gehandhaafd met een aangepaste motivering. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat verzoekster geen onomkeerbare situatie dreigde en haar financiële situatie onduidelijk was. De overgelegde stukken, waaronder bankafschriften en correspondentie met de verhuurder, gaven geen aanleiding om aan te nemen dat verzoekster in acute financiële nood verkeerde. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier K.S. Smits en is openbaar uitgesproken, hoewel niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.