ECLI:NL:RBMNE:2020:3466

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
16-051793-20 (P) en 16-168332-18 (Tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor auto-inbraken met voorwaardelijke gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 26 augustus 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere auto-inbraken in Utrecht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De zaak kwam voor de rechtbank na een terechtzitting op 12 augustus 2020, waar de officier van justitie, mr. H.C. van Ooijen, de vordering indiende. De verdachte werd beschuldigd van zes auto-inbraken, waarbij hij samen met een medeverdachte handelde. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de feiten 2, 4, 5 en 6, en sprak de verdachte hiervan vrij. Echter, feit 1, de inbraak op 25 februari 2020, werd bewezen verklaard op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en camerabeelden. De rechtbank overwoog dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden onvoldoende was om de andere feiten te bewijzen, en dat de modus operandi te algemeen was om als schakelbewijs te dienen. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, waaronder [rechtspersoon 2] B.V. en [aangever 3].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-051793-20 (P) en 16-168332-18 (Tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] . [woonplaats]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.C. van Ooijen en van hetgeen verdachte en mr. S. Ettalhaoui, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
op 25 februari 2020 te Utrecht, samen met een ander, door middel van braak een laptop en laptoptas van [aangever 1] heeft gestolen door middel van braak;
Feit 2:
op 20 februari 2020 in Utrecht samen met een ander, studioflitser(s), accessoires, tas en koffer van [aangever 2] heeft gestolen door middel van braak;
Feit 3:
op 19 februari 2020 in Utrecht samen met een ander een e-reader, kleding, sleutel(s), en rugtas van [aangever 3] heeft gestolen door middel van braak;
Feit 4:
op 13 februari 2020 in Utrecht samen met een ander een HP-laptop, Samsung tablet, usb-stick(s) en tas van [aangever 4] heeft gestolen door middel van braak;
Feit 5:
op 11 februari 2020 in Utrecht samen met een ander een Ipad tablet, externe harddisk, paspoort en tas van [aangever 5] heeft gestolen door middel van braak;
Feit 6:
op 11 februari 2020 te Utrecht, samen met een ander, een laptop van [aangever 6] heeft gestolen door middel van braak;

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 tot en met feit 6 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen nu verdachte is herkend op de camerabeelden van feit 3. Op de andere camerabeelden hebben de verdachten steeds dezelfde kleding aan en komen de modus operandi en de signalementen overeen met de andere autokraken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 tot en met feit 6 ten laste gelegde.
De raadsman benadrukt dat behoedzaam moet worden omgegaan met camerabeelden. De herkenningen zijn allen gebaseerd op één bron en dat zijn de camerabeelden van feit 3. Verdachte kan niet aan de andere auto-inbraken worden gelinkt nu de herkenningen van de verbalisanten onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging geen opmerkingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak feit 2, feit 4, feit 5 en feit 6
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de onder feit 2, feit 4, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte wordt verdacht van zes auto-inbraken. Van de inbraak onder feit 3 zijn camerabeelden beschikbaar en verdachte is door verbalisanten herkend op deze beelden. De verbalisanten zeggen verdachte ook op basis van deze camerabeelden te herkennen als degene die de autokraken die tenlaste zijn gelegd bij de feiten 2, 4, 5 en 6.
Bij de beoordeling van herkenningen staat steeds voorop dat daarbij behoedzaamheid betracht dient te worden. Dit geldt temeer indien de herkenning het voornaamste bewijsmiddel vormt, zoals in onderhavige zaken het geval is. De herkenning van een persoon op beeld kan, in het algemeen gesproken, plaatsvinden op basis van diens gezicht, kleding en accessoires en/of postuur, houding en – wanneer het bewegend beeld betreft – de manier van bewegen. De verbalisanten hebben verdachte ten aanzien van andere feiten herkend op basis van zijn gezicht en zijn kleding op basis van de camerabeelden van feit 3. Op basis van die herkenning, de kleding en de modus operandi is aangenomen dat het verdachte is geweest die samen met medeverdachte ook de andere autokraken heeft gepleegd.
Nu de herkenningen terug te leiden zijn tot maar één bron te weten de camerabeelden van feit 3is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring van de feiten 2,4,5 en 6 te komen. Verdachte zal hiervan dan ook vrijgesproken worden.
De officier van justitie heeft de feiten eveneens bewezen geacht op grond van het toepassen van schakelbewijs door middel van de kleding en de modus operandi. Van schakelbewijs is sprake indien het bewijs van een feit mede steunt op specifieke en kenmerkende gelijkenissen van dat feit met een ander, soortgelijk strafbaar feit, waarvan is bewezen dat dat door de verdachte is begaan. De rechtbank stelt voorop dat schakelbewijs kan worden toegepast indien de wijze waarop de onderscheiden feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt met het reeds bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde kenmerken van de kleding van verdachte onvoldoende specifiek zijn voor een herkenning bij de andere feiten .
De modus operandi die uit het procesdossier komt naar voren, betreft de diefstal van goederen uit auto’s door middel van braak. De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de handelingen die zijn verricht, gaat om een algemene modus operandi en dat deze niet kan worden gebruikt voor de toepassing van schakelbewijs. Dat bij alle feiten gebruik is gemaakt van de auto van de medeverdachte is eveneens onvoldoende om aan te nemen dat het dus steeds verdachte is geweest die deze feiten met de medeverdachte heeft gepleegd.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 2, feit 4, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde.
4.3.2
Bewezenverklaring feit 1
Verdachte heeft het onder feit 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 augustus 2020;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 25 februari 2020, genummerd PL0900-2020058914-1, inhoudende het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , mede namens rechtspersonen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] , doorgenummerde pagina’s 26 tot en met 29.
4.3.3.
Bewezenverklaring feit 3
Bewijsmiddelen [1]
[aangever 3] heeft aangifte gedaan en hij heeft het volgende verklaard:
‘Op 19 februari 2020, parkeerde ik de auto op een parkeerplaats in Utrecht. Ik had mijn zwarte rugzak met daarin mijn sportkleding en e-reader achtergelaten op de grond voor de passagiersstoel, naast de bestuurdersstoel. Op dezelfde dag, omstreeks 21:10 uur, kwam ik terug bij de genoemde personenauto. Ik zag dat de rechtervoorruit aan de passagierszijde was vernield. Ik zag namelijk een grote gat in de ruit en dat er glas op de grond lag. Toen ik in de auto rondkeek, zag ik dat mijn zwarte rugtas was weggenomen. Ik zag ook dat de binnenkant
van de deur was beschadigd.’ [2]
Goederenbijlage behorende bij de aangifte: huissleutels [3]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de camerabeelden van de ingebouwde camera in de auto van aangever bekeken en hij heeft het volgende verklaard:
‘Er rijdt op de weg een zwartkleurige auto met daarin twee personen. [4] Persoon 2 bevindt zich dicht op de auto van de aangever. Er vallen op dat moment ook glasscherven vanaf de auto naar beneden. Persoon 2 trekt met beide handen een tas uit de auto van de aangever.’ [5]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een proces-verbaal van bevindingen het volgende verklaard:
‘Op woensdag 17 maart 2020 ontving ik een mail met het verzoek tot herkenning van 2 verdachten. Ik zag dat er in de mail in totaal vier (4) foto's stonden. Ik herkende één (1) van de afgebeelde personen als zijnde:
- [verdachte] - Geboren op [1993] te [geboorteplaats]
Ik herken [verdachte] aan zijn spitse neus, ingevallen ogen en dunne snor.
Ik ben sinds 2006 werkzaam in het basisteam van Utrecht-Noord. Onder dit basisteam valt onder andere de wijk [wijk] .
[verdachte] is woonachtig geweest in [wijk] en hield zich daar veelvuldig op.
Ik heb in het verleden meerdere langdurige en korte contactmomenten met [verdachte] gehad.’ [6]
Bewijsoverweging feit 3
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een auto-inbraak op 19 februari 2020. Bij de beoordeling van herkenningen staat voorop dat de waarde en betekenis ervan in een brede context plaatsvindt. Een van de factoren die de betrouwbaarheid van een herkenning positief kunnen beïnvloeden, is de mate van bekendheid met de waargenomen persoon of waargenomen personen. Hoe meer men van de betrokken persoon of personen een beeld heeft, des te minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat de op basis van uiterlijke kenmerken gebaseerde kennis waardevoller is, als deze is ontstaan en gevormd bij ontmoetingen in persoon, dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is (ECLI:NL:GHAMS:2018:2725). De rechtbank stelt vast dat de foto van verdachte van voldoende kwaliteit is om een herkenning op te baseren.Verbalisant [verbalisant 2] kent verdachte al jaren uit de wijk [wijk] en herkent hem aan zijn spitse neus, ingevallen ogen en dunne snor. De rechtbank is van oordeel dat deze herkenning van verbalisant [verbalisant 2] een betrouwbare herkenning is.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 25 februari 2020 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een laptop en een laptoptas, dat geheel
toebehoorde aan [aangever 1] , hebben weggenomen terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
Feit 3
op 19 februari 2020 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een e-reader en meerdere kledingstukken en meerdere sleutels en een (rug)tas, toebehorende aan [aangever 3] , hebben weggenomen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 en feit 3:
Telkens, diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 180 uren, met aftrek van het voorarrest;
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd.
De eis van de officier van justitie staat niet in verhouding tot de delicten. De verdediging verzoekt, indien de rechtbank een straf oplegt, de hoogte van de straf te matigen en een lager voorwaardelijk deel op te leggen zoals een taakstraf van 30 uren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan twee auto-inbraken. Dit zijn nare feiten die overlast en schade veroorzaken bij de slachtoffers. Met zijn handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor andermans eigendommen en hij heeft enkel gedacht aan zijn eigen financiële gewin. De rechtbank neemt de verdachte dit kwalijk.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van verdachte van 4 augustus 2020. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar eerder is veroordeeld. In 2016 is verdachte veroordeeld voor een diefstal door middel van braak en in 2015 is verdachte veroordeeld voor een inbraak in een woning. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een advies van Inforsa van 4 augustus 2020, opgesteld door M. van Elst, reclasseringswerker. Hieruit volgt dat de reclassering het recidiverisico inschat als hoog. Het sociale netwerk en de financiële instabiliteit gelden als belangrijke risicofactoren. Dakloosheid, (perioden van) overmatig middelengebruik, tekorten in de manier van denken (denkfouten) en daaraan gerelateerde gedragingen zijn te noemen als bijkomende problematische risicofactoren. Hetzelfde geldt voor het ontbreken van een dagbesteding. De pro-criminele, zelfbepalende houding van betrokkene belemmert hem, waardoor hij, ondanks dat hij kleine stappen maakt in de richting van een leven met meer stabiliteit, steeds weer vervalt in oud gedrag. Als beschermend is te noemen dat betrokkene zich, in tegenstelling tot het verleden, open stelt voor contact met de hulpverlening. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf met als voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met de medeverdachte, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan middelencontrole en het verkrijgen en behouden van dagbesteding.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor het bewezen verklaarde feit gekeken naar deze oriëntatiepunten.
Voor een diefstal uit een auto is volgens de richtlijn het uitgangspunt bij recidive, waar de rechtbank vanuit gaat gelet op het strafblad van verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken. Verdachte wordt veroordeeld voor 2 diefstallen uit auto’s in samenwerkingsverband en de rechtbank ziet voor de oplegging van de straf geen aanleiding om af te wijken van de richtlijnen. Wel ziet de rechtbank, gelet op het reclasseringsadvies, reden om een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal een gedeelte van 4 weken van deze gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd, waarbij een proeftijd van 2 jaren wordt vastgesteld. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld die door de reclassering zijn geadviseerd, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met de medeverdachte, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan middelencontrole en het verkrijgen en behouden van dagbesteding.

9.BENADEELDE PARTIJ

Feit 1
[rechtspersoon 2] B.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 385,97. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde feit.
Feit 3
[aangever 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 750,00. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 4 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen geheel toewijsbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 3
De verdediging heeft verzocht de vordering van [aangever 3] niet ontvankelijk te verklaren nu de verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van dit ten laste gelegde feit.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij [rechtspersoon 2] B.V. als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag.
Uit de aangifte volgt dat [rechtspersoon 2] B.V. eigenaar was van het voertuig. Het schadebedrag van
€ 385,97 voor schade aan het voertuig is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk en komt voor toewijzing in aanmerking. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de gehele vordering zal worden toegewezen.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij [rechtspersoon 2] B.V. aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 385,97 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 februari 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 7 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Feit 3
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij [aangever 3] als gevolg van het onder feit 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de volgende materiële posten voor vergoeding in aanmerking komen:
- Reparatie auto: € 300,00
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat deze kosten rechtstreeks het gevolg zijn van het door verdachte gepleegde feit. Hoewel deze schadepost niet is onderbouwd door middel van een bon of offerte, acht de rechtbank het gevorderde bedrag aannemelijk en zal het gehele bedrag toewijzen.
- Tas: € 50,00
Nu uit het verzoek tot schadevergoeding niet blijkt wat de dagwaarde van de tas was en het om een meer dan gering bedrag gaat, zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en het schadebedrag bepalen op € 50,00.
- Schoenen: € 50,00
Nu uit het verzoek tot schadevergoeding niet blijkt wat de dagwaarde van de schoenen was en het om een meer dan gering bedrag gaat, zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en het schadebedrag bepalen op
€ 50,00.
- Kindle e-reader: € 85,00
Nu uit het verzoek tot schadevergoeding niet blijkt wat de dagwaarde van de Kindle e-reader was en het om een meer dan gering bedrag gaat, zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en het schadebedrag bepalen op
€ 85,00.
- Sportkleding: € 40,00
Nu uit het verzoek tot schadevergoeding niet blijkt wat de dagwaarde van de sportkleding was en het om een meer dan gering bedrag gaat, zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en het schadebedrag bepalen op
€ 40,00.
Totaal: € 525,00
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 525,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 februari 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij de stukken bevindt zich de op 29 april 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland, in de zaak met parketnummer 16-168332-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 18 oktober 2018 van de politierechter te Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een mededeling voorwaardelijke veroordeling van 12 november 2018 waaruit de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, blijkt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2, feit 4, feit 5, feit 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 weken;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 4 weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* zich binnen drie dagen na zijn invrijheidstelling meldt bij Reclassering Nederland op het adres Wittevrouwenkade 6 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* verblijft in een instelling voor beschermd of begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen
middels begeleiding vanuit Stadsgeldbeheer of een soortgelijke instelling, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
* meewerkt, indien dit geïndiceerd blijkt, aan controle van het gebruik van alcohol en/ of drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
* een dagbesteding verkrijgt en behoudt;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met medeverdachte [medeverdachte] , geboortedatum [1998] te [geboorteplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
Vorderingen benadeelde partijen
Feit 1 - Benadeelde partij [rechtspersoon 2] B.V.
  • wijst de vordering van [rechtspersoon 2] B.V. toe tot een bedrag van € 385,97, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [rechtspersoon 2] B.V. van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [rechtspersoon 2] B.V. aan de Staat
€ 385,97 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2020 tot de
dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting
worden aangevuld met 7 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de
betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als
hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel
aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten
behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden
begroot op nihil;
Feit 3 - Benadeelde partij [aangever 3]
  • wijst de vordering van [aangever 3] toe tot een bedrag van € 525,00, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [aangever 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [aangever 3] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [aangever 3] aan de Staat
€ 525,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2020 tot de
dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting
worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de
betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als
hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel
aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten
behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden
begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 18 oktober 2018
(parketnummer 16-168332-18)opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mrs. L.C. Michon en H.J. ter Meulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 augustus 2020.
mr. H.J. ter Meulen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 25 februari 2020 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een laptop en/of een laptoptas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [aangever 1] ,
heeft/hebben weggenomen terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen
goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
hij op of omstreeks 20 februari 2020 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een of meerdere studioflitser(s) en/of bijbehorende accessoires en/of
een tas en/of een koffer, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde,
te weten aan [aangever 2] , heeft/hebben weggenomen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen
goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
Feit 3
hij op of omstreeks 19 februari 2020 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een e-reader en/of een of meerdere kledingstuk(ken) en/of een of
meerdere sleutel(s) en/of een (rug)tas, in elk geval enig goed, dat geheel
of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [aangever 3] , heeft/hebben weggenomen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen
goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
Feit 4
hij op of omstreeks 13 februari 2020 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een laptop (merk HP) en/of een tablet (merk Samsung) en/of een of
meerdere usb-stick(s) en/of een tas, in elk geval enig goed, dat geheel of
ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [aangever 4] , heeft/hebben
weggenomen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen
goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
Feit 5
hij op of omstreeks 11 februari 2020 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een tablet (iPad) en/of een externe HardDisk en/of een paspoort en/of
een tas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 5]
, heeft/hebben weggenomen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen
goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
Feit 6
hij op of omstreeks 11 februari 2020 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een laptop (merk HP), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te
weten aan [aangever 6] , heeft/hebben weggenomen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen
goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 mei 2020, genummerd 2020058945, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 348. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 269.
3.Goederenbijlage bij proces-verbaal van aangifte p272
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 276.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 278.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 292.