ECLI:NL:RBMNE:2020:3460

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 19/4759
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over vergoeding leerlingenvervoer en ontvankelijkheid van de eiseres

Op 18 augustus 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de vergoeding van leerlingenvervoer. Eiseres, de moeder van een leerling, had een aanvraag ingediend voor een vergoeding voor het vervoer van haar zoon naar school. Aan haar was eerder een vergoeding toegekend op basis van een kilometervergoeding, maar zij verzocht om een wijziging van deze vergoeding naar aanleiding van haar verzoek om een hogere vergoeding voor het schooljaar 2018-2019. De gemeente Stichtse Vecht, als verweerder, had in eerdere besluiten aangegeven dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de kilometervergoeding, maar trok deze besluiten later in en besloot de vergoeding voort te zetten tot het schooljaar 2019-2020. In het bestreden besluit van 24 september 2019 werd het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en werd het toekenningsbesluit herleefd.

Eiseres stelde beroep in tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat de vergoeding niet op basis van een kilometervergoeding, maar op basis van openbaar vervoer voor haar zoon en zichzelf berekend moest worden. De rechtbank oordeelde dat eiseres ontvankelijk was in haar beroep, omdat het bestreden besluit een nieuwe toekenning van de vergoeding inhield. De rechtbank beoordeelde de inhoudelijke gronden van eiseres en concludeerde dat de vergoeding op basis van de kilometervergoeding niet onredelijk was, aangezien eiseres haar zoon met de auto naar school bracht en geen recht had op dubbele kosten voor openbaar vervoer.

De rechtbank oordeelde dat de Verordening leerlingenvervoer Stichtse Vecht 2015 van toepassing was en dat de vergoeding voor leerlingenvervoer op basis van de kilometervergoeding correct was toegepast. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van eiseres en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier mr. A. Wilpstra-Foppen, en werd openbaar uitgesproken op 18 augustus 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4759

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

18 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder
(gemachtigde: P.S. Teunissen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2017 (toekenningsbesluit) is aan eiseres een vergoeding toegekend voor de kosten leerlingenvervoer volgens een kilometervergoeding, tot het einde van de schoolperiode van haar zoon [zoon] (2022-2023).
Bij brief van 5 april 2018 heeft eiseres verzocht om een wijziging van de kilometervergoeding voor het schooljaar 2018-2019.
Bij twee verschillende besluiten van 7 mei 2019 heeft verweerder besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor de kilometervergoeding voor het halen en brengen van [zoon] .
Bij besluit van 25 juni 2019 heeft verweerder de besluiten van 7 mei 2019 ingetrokken en bij wijze van uitzondering de vergoeding voor leerlingenvervoer voortgezet tot en met het schooljaar 2019-2020.
Bij besluit van 24 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de besluiten van 7 mei 2019 en
25 juni 2019 herroepen en beslist dat het toekenningsbesluit herleeft.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 18 augustus 2020 heeft er een digitale zitting, via Skype for Business, plaatsgevonden. Eiseres en de gemachtigde van verweerder waren daarbij aanwezig
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft voor het schooljaar 2017-2018 een aanvraag ingediend voor het vervoer van haar zoon [zoon] naar de [school] in [woonplaats] . Zij brengt [zoon] met de auto naar school. Aan eiseres is met het toekenningsbesluit een vergoeding toegekend voor kosten van leerlingenvervoer volgens een kilometervergoeding. Met de brief van 5 april 2018 heeft eiseres gevraagd om een wijziging van de kilometervergoeding. Bij de beslissing op bezwaar van
24 september 2019 heeft verweerder de vergoeding weer toegekend overeenkomstig het toekenningsbesluit. Verweerder laat dat besluit herleven.
Standpunt eiseres
2. Eiseres voert in beroep aan dat de vergoeding niet op basis van een kilometervergoeding moet worden berekend maar op basis van het openbaar vervoer voor de leerling én zijn begeleider. Zij wijst daarbij op van artikel 13, tweede lid, sub a, en artikel 11 van de Verordening leerlingenvervoer Stichtse Vecht 2015 (Verordening). Verder voert zij aan dat verweerder de Beleidsregels leerlingenvervoer Stichtse Vecht (Beleidsregels) toepast terwijl de Verordening van toepassing is.
Ontvankelijkheid
3. Verweerder stelt dat eiseres niet ontvankelijk is in haar beroep tegen de hoogte van de vergoeding omdat zij tegen het toekenningsbesluit bezwaar had moeten maken. De rechtbank is van oordeel dat eiseres ontvankelijk is in haar beroep. De beslissing op bezwaar van
24 september 2019 omvat namelijk een nieuwe toekenning van vergoeding van de vervoerskosten nadat het toekenningsbesluit eerder is ingetrokken en een weigering om een hogere vergoeding toe te kennen. Daartegen kan eiseres ook gronden aanvoeren die gaan over de berekening van de vergoeding van de vervoerskosten. De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen.
Kilometervergoeding of vergoeding op basis van openbaar vervoer voor twee personen?
4. De Verordening voorziet in vergoeding van kosten voor leerlingenvervoer. Dat houdt in dat een vergoeding wordt gegeven voor kosten die worden gemaakt voor het vervoeren van leerlingen. De Verordening voorziet in verschillende mogelijkheden voor vergoeding van die kosten. Uit artikel 11 van de Verordening volgt dat eiseres, in het geval [zoon] met het openbaar vervoer naar school gaat en zij hem begeleidt, aanspraak heeft op bekostiging van de kosten van openbaar vervoer voor [zoon] en zichzelf. Eiseres brengt [zoon] echter met de auto naar school. In dat geval ontvangt eiseres op grond van artikel 13 van de Verordening een vergoeding voor de reiskosten op basis van het openbaar vervoer of op basis van een kilometervergoeding. Uit dit artikel volgt niet dat eiseres aanspraak kan maken op een bedrag op basis van het openbaar vervoer voor [zoon] én voor zichzelf als begeleider. De tekst van dat artikel en de toelichting op artikel 13 geven daar geen aanleiding voor. Het ligt ook voor de hand dat de vergoeding niet berekend wordt op basis van de kosten van openbaar vervoer voor de leerling en de begeleider omdat eiseres [zoon] niet begeleidt in het openbaar vervoer. Zij maakt dan ook geen dubbele kosten, wat wel het geval zou zijn als zij [zoon] in het openbaar vervoer naar school zou begeleiden. Eiseres heeft daarom geen recht op vergoeding van vervoerskosten op basis van het openbaar vervoer voor twee personen. Verweerder heeft de hoogte van de vergoeding gebaseerd op de kilometervergoeding omdat de berekening op basis van kosten voor het openbaar vervoer voor één persoon lager uitvalt. Dit acht de rechtbank niet onredelijk. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De rechtbank begrijpt dat eiseres verwijst naar artikel 4 van de Beleidsregels omdat dat artikel gaat over het vergoeden van eigen vervoer via een kilometervergoeding conform de reisregeling Binnenland. Dit artikel is alleen van toepassing als sprake is van aangepast vervoer, maar daar is in het geval van [zoon] geen sprake van. Verweerder heeft de Beleidsregels daarom niet toegepast.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 augustus 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.