ECLI:NL:RBMNE:2020:3458

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
C/16/494461 / FO RK 19-1905
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming van de gecertificeerde instelling tot voogd over zeven kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 september 2020 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over zeven kinderen en de benoeming van de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers als voogd. De Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland had verzocht om het ouderlijk gezag te beëindigen, omdat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd werden door mishandeling en een onveilige thuissituatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De kinderen hebben PTSS en hebben in hun jonge leven al meerdere keren afscheid moeten nemen van hechtingsfiguren. De rechtbank oordeelt dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen om onduidelijkheid over hun toekomstperspectief te verdragen is verstreken. De ouders hebben onvoldoende erkenning gegeven voor het leed van de kinderen en hebben geen hulp gezocht om hun gedrag te veranderen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders blijven recht houden op omgang met de kinderen, maar de GI zal de belangrijke beslissingen over de kinderen nemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/494461 / FO RK 19-1905 (beëindiging ouderlijk gezag)
Beschikking van 1 september 2020
in de zaak van:
de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
over:
de kinderen:
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats 1] , Oeganda, hierna te noemen [voornaam van minderjarige 1] ;
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats 2] , Oeganda, hierna te noemen [voornaam van minderjarige 2] ;
[minderjarige 3] ,geboren op [geboortedatum 3] 2007 te [geboorteplaats 2] , Oeganda, hierna te noemen [voornaam van minderjarige 3] ;
[minderjarige 4] ,geboren op [geboortedatum 4] 2007 te [geboorteplaats 1] , Oeganda, hierna te noemen [voornaam van minderjarige 4] ;
[minderjarige 5] ,geboren op [geboortedatum 5] 2009 te [geboorteplaats 3] , Oeganda, hierna te noemen [voornaam van minderjarige 5] ;
[minderjarige 6] ,geboren op [geboortedatum 6] 2009 te [geboorteplaats 2] , Oeganda, hierna te noemen [voornaam van minderjarige 6] ;
[minderjarige 7] ,geboren op [geboortedatum 7] 2016 te [geboorteplaats 4] , hierna te noemen [voornaam van minderjarige 7] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1], hierna te noemen de vader,
[belanghebbende 2], hierna te noemen de (stief)moeder,
(gezamenlijk worden zij hierna de ouders genoemd),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. L. Scheffer,
de Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI,
de pleegmoeder van [voornaam van minderjarige 7] ,
de gezinshuisouders van de andere kinderen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 30 december 2019, binnengekomen bij de rechtbank op 31 december 2019, dat ziet op de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders;
  • de brief van de Raad van 10 januari 2020 met daarbij de bereidverklaring van de GI om de voogdij over de kinderen te aanvaarden;
  • de brief met bijlagen van de Raad van 21 juli 2020;
  • de brief van de ouders van 30 juli 2020 met bijlagen 1 tot en met 11;
  • het e-mailbericht van de ouders van 31 juli 2020 met bijlage 12;
  • de brief van de ouders van 3 augustus 2020 met bijlage 13.
1.2.
De voorzitter heeft op 3 augustus 2020 met de minderjarige [voornaam van minderjarige 3] gesproken.
1.3.
Het verzoek is door de meervoudige kamer besproken tijdens de mondelinge behandeling van 4 augustus 2020. Hierbij waren aanwezig:
  • de vader en de (stief)moeder, bijgestaan door mr. L. Scheffer;
  • de heer [A] en mevrouw [B] namens de GI;
  • mevrouw [C] namens de Raad;
  • mevrouw H. Dullah als tolk voor de ouders.
1.4.
De pleegmoeder van [voornaam van minderjarige 7] en de gezinshuismoeder van [voornaam van minderjarige 6] zijn eerder die dag buiten aanwezigheid van de ouders, maar wel in aanwezigheid van de advocaat van de ouders, door de rechtbank gehoord.
1.5.
De advocaat van de ouders heeft een pleitnotitie overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De vader en de (stief)moeder zijn de ouders van [voornaam van minderjarige 2] , [voornaam van minderjarige 6] en [voornaam van minderjarige 7] .
2.2.
Uit een eerdere relatie van de vader met een andere vrouw, wonende te Oeganda, zijn geboren [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 4] .
2.3.
Uit een andere relatie van de vader met een andere vrouw, wonende te Oeganda, zijn geboren [voornaam van minderjarige 3] en [voornaam van minderjarige 5] .
2.4.
[voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] , [voornaam van minderjarige 3] , [voornaam van minderjarige 4] , [voornaam van minderjarige 5] , [voornaam van minderjarige 6] en [voornaam van minderjarige 7] worden verder gezamenlijk aangeduid als de kinderen.
2.5.
De vader en de (stief)moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [voornaam van minderjarige 2] , [voornaam van minderjarige 6] en [voornaam van minderjarige 7] .
2.6.
De vader oefent alleen het gezag uit over [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 3] , [voornaam van minderjarige 4] en [voornaam van minderjarige 5] .
2.7.
De vader en de (stief)moeder hebben samen nog een kind:
[minderjarige 8], geboren op [geboortedatum 8] 2019 te [geboorteplaats 4] , verder te noemen [voornaam van minderjarig 8] . [voornaam van minderjarig 8] is onder toezicht gesteld en woont bij de ouders. Als in deze beschikking wordt gesproken over de kinderen, dan hoort [voornaam van minderjarig 8] daar niet bij.
2.8.
Bij beschikking van 17 mei 2018 zijn de kinderen (voorlopig) onder toezicht gesteld en is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend. Die maatregelen zijn daarna steeds verlengd, voor het laatst in de beschikking van 4 augustus 2020 tot 16 augustus 2021.
2.9.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beschikking van 16 juni 2020 een omgangsregeling vastgesteld tussen de ouders en [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] , [voornaam van minderjarige 3] , [voornaam van minderjarige 4] , [voornaam van minderjarige 5] , [voornaam van minderjarige 6] en [voornaam van minderjarige 7] in die zin dat de GI de frequentie, duur en vorm van het contact, indien en voor zover naar het oordeel van de GI nodig: per kind afzonderlijk bepaalt, waarbij de wensen van de kinderen die twaalf jaar of ouder zijn leidend zijn.

3.Waar gaat het over?

3.1.
De Raad vraagt de rechtbank om het ouderlijk gezag van de ouders te beëindigen en de GI met de voogdij over de kinderen te belasten. Dat betekent dat de GI in plaats van de ouders voortaan de belangrijke beslissingen over de kinderen mag nemen. De GI heeft per brief van 8 januari 2020 laten weten dat zij bereid is om de voogdij over de kinderen op zich te nemen.
3.2.
De Raad heeft de volgende informatie aan het verzoek ten grondslag gelegd. De kinderen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd doordat in de thuissituatie sprake is geweest van fysieke mishandeling van de kinderen door de vader en de (stief)moeder en ook tussen de kinderen onderling. In het gezin zijn de kinderen veelvuldig blootgesteld aan conflicten en geweld. Bij alle kinderen is een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vastgesteld. Daarnaast werden de oudere kinderen thuis teveel belast met huishoudelijke taken en hadden de ouders onvoldoende positieve aandacht voor de kinderen. De ouders zijn volgens de Raad niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn te dragen, omdat zij de ernstige zorgen over de thuissituatie ontkennen, dan wel bagatelliseren en hierover wisselende informatie geven. De ouders hebben onvoldoende inzicht in hun eigen handelen en de invloed daarvan op het functioneren van hun kinderen en hun verdere ontwikkeling. Ook na meer dan twee jaar geven de ouders onvoldoende erkenning voor het leed van de kinderen. De Raad vindt dat de ouders hieraan onvoldoende hebben gedaan en geen enkele verantwoordelijkheid hebben genomen voor de consequenties van hun gedrag.
3.3.
De Raad ziet dat de kinderen zich op hun huidige verblijfplaats op hun plek voelen. De GI houdt rekening met de culturele achtergrond en geloofsovertuiging van de kinderen, doordat zij zijn geplaatst in christelijke gezinnen. Een deel van deze gezinnen heeft contacten in Oeganda. De kinderen vinden dit fijn. Alle kinderen hebben in meer of mindere mate verschillende leefsituaties gekend. In hun jonge leven hebben zij al meerdere keren ongewild en onverwacht afscheid moeten nemen van hechtingsfiguren en hun vertrouwde omgeving. Op alle kinderen heeft dit een negatief effect gehad. De kinderen hebben dringend behoefte aan duidelijkheid over hun toekomstperspectief, zodat zij zich kunnen wortelen in de situatie waarin zij zich nu bevinden en zich kunnen richten op hun ontwikkeling. De aanvaardbare termijn waarbinnen de kinderen onduidelijkheid over hun perspectief kunnen verdragen, is verstreken. Een gezagsbeëindigende maatregel zal de kinderen de benodigde duidelijkheid en rust geven.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

Het standpunt van de ouders
4.1.
De ouders zijn het niet eens met het verzoek van de Raad. Volgens de ouders is er de afgelopen tijd veel veranderd en is het de verwachting dat er op korte termijn nog veel zal veranderen, zodat er nu niet een beslissing met zulke vergaande gevolgen genomen kan worden. Zij verzoeken de rechtbank primair om het verzoek af te wijzen en subsidiair om het verzoek aan te houden voor de duur van een halfjaar.
4.2.
Allereerst heeft de Raad volgens de ouders onvoldoende in haar onderzoek betrokken dat de ouders goed in staat zijn om [voornaam van minderjarig 8] op te voeden en te verzorgen. De ouders zijn de eerste drie maanden van het leven van [voornaam van minderjarig 8] 24 uur per dag gemonitord. Uit dit onderzoek bleek dat de ouders leerbaar zijn en in staat zijn om [voornaam van minderjarig 8] een liefdevolle en zorgzame opvoeding te geven. Er werd geen spanning of geweld tussen de ouders geconstateerd. Het feit dat de ouders zo intensief zijn gevolgd en dat daarover een positief rapport is geschreven, is onderbelicht gebleven in het rapport van de Raad en heeft geen rol gespeeld in het verzoek tot het beëindigen van het gezag over de kinderen.
4.3.
Daarnaast is de visie van de kinderen op contactherstel het afgelopen half jaar sterk veranderd. Eind 2019 sloot geen van de kinderen contact met de ouders uit, mits werd voldaan aan een aantal voorwaarden. Kort daarna wilden alle kinderen behalve [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 6] helemaal geen contact met de ouders. Na de vervanging van de gezinsvoogd is de GI bij de kinderen meer gaan aandringen op contact. Inmiddels is er al twee keer contact geweest met [voornaam van minderjarige 1] . Tijdens het contact dat de ouders met [voornaam van minderjarige 1] hebben gehad, hebben zij hem hun excuses aangeboden. De ouders willen deze gelegenheid ook hebben ten aanzien van de andere kinderen. [voornaam van minderjarige 6] heeft voor de vakantie aangegeven dat hij contact met de ouders wil hebben. [voornaam van minderjarige 1] zal binnenkort bij de ouders op bezoek komen. De ouders verwachten dat deze positieve contacten wellicht een sneeuwbaleffect zullen hebben op de andere kinderen.
4.4.
Verder gaat de Raad voorbij aan de schuld van de GI aan het verlies van het contact tussen de ouders en de kinderen. Artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verplicht de overheid tot het nemen van maatregelen tot hereniging. De overheid dient daarvoor alle noodzakelijke maatregelen te treffen in het belang van het kind. Desondanks heeft de GI na de uithuisplaatsing enkel telefonisch contact onder voorwaarden toegestaan en alleen als de kinderen dat wilden. Omdat geen van de kinderen er meer om vroeg, heeft er lange tijd geen enkel contact meer plaatsgevonden. Hierdoor hebben de ouders geen enkele mogelijkheid gekregen om het negatieve beeld van de kinderen over de ouders bij te stellen, terwijl daar wel aanleiding voor was gezien hun liefdevolle zorg voor [voornaam van minderjarig 8] . De GI heeft de ouders ook geen enkele ondersteuning of therapie aangeboden om een andere opvoedstijl aan te leren. Door zich te verschuilen achter de wens van de kinderen om geen contact te hebben, heeft de GI ouderverstoting in de hand gewerkt.
4.5.
De ouders erkennen nu dat zij veel fout hebben gedaan in de opvoeding van de kinderen, maar zij kunnen daar niet altijd open over zijn vanwege het lopende strafrechtelijke onderzoek naar de mishandeling van de kinderen door de ouders. Mochten de ouders daarin veroordeeld worden dan heeft dat mogelijk gevolgen voor hun vreemdelingenstatus. Kortgeleden heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) haar voornemen bekend gemaakt om de ouders en [voornaam van minderjarig 8] uit te zetten en terug naar Oeganda te sturen. De IND heeft daarbij meegewogen dat in het rapport van de bijzondere curator is gemeld dat de kinderen geen contact meer willen met de ouders. De Raad heeft hiermee niets gedaan in haar conclusie en gaat daarmee voorbij aan het feit dat een uitzetting een zeer ernstige inbreuk op het recht op
family lifevan de ouders en de kinderen zal opleveren. [1] Als de ouders uitgezet worden zullen de ouders en de kinderen immers een nog kleinere kans hebben om betekenisvol contact te onderhouden. Als ook nog het gezag van de ouders wordt beëindigd, wordt onderstreept dat er geen sprake is van een
family lifetussen de ouders en de kinderen, zoals de IND in haar voornemen heeft gesteld.
Het standpunt van de GI
4.6.
De GI is het eens met het verzoek van de Raad. Het is positief dat de ouders sinds de aanstelling van een nieuwe gezinsvoogd hun opstelling richting de GI hebben veranderd en dat zij zich kwetsbaar hebben opgesteld richting [voornaam van minderjarige 1] . Dit contactherstel is echter nog erg pril. Alle kinderen zijn zeer ernstig getraumatiseerd en leven al ruim twee jaar in onzekerheid over hun opgroeiperspectief. De GI benadrukt dat de kinderen hebben aangegeven ruimte voor contactherstel te zien als ze zeker weten dat ze niet meer terug naar de ouders zullen gaan en de ouders geen beslissingen meer over hen kunnen nemen. De GI acht het daarom van belang dat er voor hen zo snel mogelijk duidelijkheid komt. In de pleeggezinnen zijn de kinderen tot rust gekomen en gestabiliseerd. Het is daarom in het belang van de kinderen dat zij daar kunnen blijven wonen. Een gezagsbeëindiging zal de kinderen rust en duidelijkheid geven. Vanuit die situatie wil de GI verder onderzoeken in hoeverre contactherstel in het belang van de kinderen is en wat de mogelijkheden daarvoor zijn.
Het standpunt van de overige belanghebbenden
4.7.
De pleegmoeder van [voornaam van minderjarige 7] heeft op de zitting verteld dat zij het eens is met het verzoek van de Raad. Toen [voornaam van minderjarige 7] in het pleeggezin kwam was zij erg angstig, huilde of lachte zij niet en maakte zij dierlijke geluiden. De afgelopen twee jaar heeft [voornaam van minderjarige 7] zich goed ontwikkeld, maar nog steeds is zij erg angstig en durft zij haar pleegmoeder niet goed los te laten. Zo vraagt [voornaam van minderjarige 7] bijvoorbeeld erg vaak aan haar pleegmoeder of zij wel bij haar mag blijven.
4.8.
De gezinshuismoeder van [voornaam van minderjarige 6] is het ook eens met het verzoek van de Raad. Zij heeft op de zitting verteld dat [voornaam van minderjarige 6] in het begin overal boos om werd en dat hij vertelde dat hij pas zou luisteren als mensen hem zouden slaan. Het heeft erg lang geduurd voordat [voornaam van minderjarige 6] begreep dat zijn gezinshuisouders hem niet zouden slaan. De gezinshuismoeder ziet nu dat [voornaam van minderjarige 6] minder boos is en ook op school heeft hij een enorme ontwikkeling doorgemaakt. [voornaam van minderjarige 6] is nog wel bezorgd over [voornaam van minderjarig 8] . Hij is bang dat de vader en de (stief)moeder hem zullen slaan omdat zij dat ook deden bij [voornaam van minderjarige 7] .

5.De beoordeling

De beslissing
5.1.
De rechtbank zal het verzoek van de Raad toewijzen, het gezag van de ouders over de kinderen beëindigen en de GI met de voogdij over hen belasten. Hieronder zal de rechtbank toelichten hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
De toelichting
5.2.
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van een ouder of van beide ouders beëindigen als het kind opgroeit op een manier waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en er geen zicht is op verbetering binnen een voor het kind aanvaardbare termijn. De aanvaardbare termijn is de periode waarbinnen voor het kind duidelijk moet zijn waar hij zal opgroeien. [2]
5.3.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen doordat zij, gedurende een lange periode, getuige en slachtoffer zijn geweest van (ernstige) fysieke mishandelingen. De kinderen hebben in de thuissituatie veel angst, stress en onveiligheid ervaren, waar zij nog steeds heel veel last van hebben. Bij alle zeven kinderen is PTSS vastgesteld. Ook hadden de ouders onvoldoende positieve aandacht voor de kinderen en werden de oudere kinderen teveel belast met huishoudelijke taken. Hierdoor zijn de kinderen onvoldoende aan hun eigen ontwikkeling toegekomen.
5.4.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn te dragen. Daarbij deelt de rechtbank het standpunt van de ouders dat sprake is van ‘ouderverstoting’ door het toedoen van de GI, niet. Vanaf 2017 zijn de ouders er constant op gewezen dat hun manier van opvoeden niet goed voor de kinderen was. Zo zijn er gesprekken geweest met Veilig Thuis, zijn de ouders verwezen naar het Centrum voor Jeugd en Gezin en is er hulp ingezet in de vorm van intensieve gezinsbehandeling voor 35 uur per week. Dit heeft niet geleid tot gedragsveranderingen bij de ouders: de mishandelingen gingen onverminderd door. Ook zijn de ouders vanaf het begin van de uithuisplaatsing er veelvuldig op gewezen dat zij hulp moesten aanvaarden om het trauma van de kinderen te kunnen erkennen en daarmee om te kunnen gaan in het contact met de kinderen. Desondanks hebben de ouders tot op heden beiden nog geen hulpverlening gezocht. Het is de verantwoordelijkheid van henzelf om hulpverlening te zoeken. De ouders hebben vervolgens ook geen toestemming gegeven voor de traumabehandeling van de kinderen, waardoor deze grote vertraging heeft opgelopen. Dit heeft de mogelijkheid voor eerder contactherstel ook verhinderd. Weliswaar erkennen de ouders nu dat er mishandelingen hebben plaatsgevonden en hebben zij daarvoor excuses gemaakt aan [voornaam van minderjarige 1] , maar dit heeft naar het oordeel van de rechtbank te lang geduurd. Bovendien is het maken van excuses pas een eerste stap in het erkennen van de ernstige trauma’s van de kinderen. Daarnaast is het contactherstel met [voornaam van minderjarige 1] nog erg pril en is er met de andere kinderen nog helemaal geen contactherstel geweest. Dat de ouders nu wel in staat blijken om [voornaam van minderjarig 8] een liefdevolle opvoeding te geven, betekent niet dat de ouders in staat zijn om voor de andere kinderen te zorgen. De andere kinderen hebben immers vanwege hun ernstige trauma’s een verzwaarde opvoedvraag.
5.5.
Vanwege hun ernstige trauma’s hebben de kinderen meer dan gemiddeld behoefte aan stabiliteit, rust en duidelijkheid. De rechtbank vindt daarom net als de Raad dat de aanvaardbare termijn waarbinnen de kinderen onzekerheid over hun opvoedperspectief kunnen verdragen, is verstreken. In de gezinshuizen en het pleeggezin ontwikkelen de kinderen zich goed en zijn zij tot rust gekomen. De kinderen komen toe aan hun eigen ontwikkeling en groei. Het opgroeiperspectief van de kinderen ligt dan ook niet meer bij de ouders. De omstandigheid dat een gezagsbeëindiging eventueel gevolgen heeft voor de procedure bij de IND, staat los van deze procedure over het gezag.
5.6.
Dat het ouderlijk gezag van de vader en de (stief)moeder wordt beëindigd betekent niet dat er geen contact meer zal zijn tussen de ouders en de kinderen. De vader en de (stief)moeder blijven de ouders van de kinderen en hebben recht op omgang met de kinderen. De rechtbank gaat er vanuit dat de GI de beslissing van het hof van 16 juni 2020 zal blijven uitvoeren. Daarbij merkt de rechtbank op dat het voor de kinderen goed zal zijn als de eventuele omgang fysiek kan plaatsvinden.
Voogdij
5.7.
Omdat het gezag van de vader en de (stief)moeder wordt beëindigd, moet er een voogd worden benoemd. [3] Er moet namelijk iemand zijn die de belangrijke beslissingen over de kinderen kan nemen omdat zij nog minderjarig zijn. De Raad adviseert om de GI met de voogdij over de kinderen te belasten omdat er geen persoon in het netwerk is die de belangen van de kinderen voorop kan stellen en omdat het vanwege de veiligheid van de kinderen noodzakelijk is om een neutrale en onafhankelijke organisatie te betrekken. De GI is het met dit advies van de Raad eens. De ouders en de overige belanghebbenden hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt. De rechtbank volgt dan ook het advies van de Raad en zal de GI met de voogdij over de kinderen belasten.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.8.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader over:
  • [minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats 1] , Oeganda;
  • [minderjarige 3] ,geboren op [geboortedatum 3] 2007 te [geboorteplaats 2] , Oeganda;
  • [minderjarige 4] ,geboren op [geboortedatum 4] 2007 te [geboorteplaats 1] , Oeganda;
  • [minderjarige 5] ,geboren op [geboortedatum 5] 2009 te [geboorteplaats 3] , Oeganda;
6.2.
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader en de (stief)moeder over:
  • [minderjarige 2] ,geboren op [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats 2] , Oeganda;
  • [minderjarige 6] ,geboren op [geboortedatum 6] 2009 te [geboorteplaats 2] , Oeganda;
  • [minderjarige 7] ,geboren op [geboortedatum 7] 2016 te [geboorteplaats 4] ;
6.3.
benoemt de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers als voogd over [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] , [voornaam van minderjarige 3] , [voornaam van minderjarige 4] , [voornaam van minderjarige 5] , [voornaam van minderjarige 6] en [voornaam van minderjarige 7] ;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de beschikking van de kinderrechters mr. I.L. Rijnbout, mr. E.P. de Beij en mr. M.W.V. van Duursen, tot stand gekomen in samenwerking met mr. H.E. Broersma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2020.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 8 van het EVRM.
2.Artikel 1:266 lid 1 sub a, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Artikel 1:275, eerste lid, BW.