ECLI:NL:RBMNE:2020:3457
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- L.M. Reijnierse
- E.H.W. Schierbeek
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening leerlingenvervoer voor een kind met speciale onderwijsbehoeften
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening inzake leerlingenvervoer voor een tienjarige jongen, aangeduid als [zoon]. Verzoekster, de moeder van [zoon], had op 30 juni 2020 een aanvraag ingediend voor leerlingenvervoer van hun woning in [woonplaats] naar [school 1], een school voor speciaal basisonderwijs. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht afgewezen, omdat [school 2], die dichterbij ligt, als de dichtstbijzijnde toegankelijke school werd aangemerkt.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond, aangezien [zoon] op 31 augustus 2020 weer naar school moet. De rechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat [school 2] niet toegankelijk is voor [zoon]. De voorzieningenrechter heeft daarbij gewezen op de verantwoordelijkheid van ouders om aan te tonen dat een school niet toegankelijk is, en heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder in redelijkheid kon plaatsvinden.
Verzoekster voerde aan dat een schoolwisseling nadelige gevolgen zou hebben voor [zoon] en dat de hardheidsclausule toegepast moest worden vanwege haar bijzondere situatie. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de situatie van verzoekster niet zodanig bijzonder is dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd zou zijn. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de belangen van verzoekster niet zwaarder wogen dan die van verweerder bij een juiste uitvoering van de verordening.