Op 25 augustus 2020 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van een brief van de rechtbank van 15 juni 2020, waarin werd medegedeeld dat er geen zitting zou plaatsvinden in de zaak van de verzoeker, omdat de rechtbank over voldoende informatie beschikte om uitspraak te doen. De verzoeker had de mogelijkheid om binnen een week te reageren, maar een week later ontving hij een brief waarin werd aangekondigd dat er toch een zitting zou plaatsvinden. Dit leidde tot het wrakingsverzoek van de verzoeker op 21 juli 2020, waarin hij stelde dat er sprake was van vooringenomenheid en partijdigheid van de rechter.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 11 augustus 2020 in het openbaar behandeld, maar er was niemand verschenen. De wrakingskamer constateerde dat zowel de verzoeker als de rechter op de juiste wijze waren opgeroepen. In zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek heeft de gewraakte rechter, mr. A. Bouteibi, aangegeven dat de brief van 15 juni 2020 slechts een verzoek was om aan te geven of de verzoeker gebruik wilde maken van zijn recht om te worden gehoord, en dat hieruit geen vooringenomenheid kon worden afgeleid.
De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of het wrakingsverzoek tijdig was ingediend. Volgens artikel 8:16, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De verzoeker had echter vier weken gewacht met het indienen van zijn verzoek, zonder te verklaren waarom hij dit zo laat deed. De wrakingskamer heeft daarom geoordeeld dat het verzoek niet voldeed aan de eis van tijdigheid en heeft de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.