ECLI:NL:RBMNE:2020:3446

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
505485 / HA RK 20-195
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak

Op 25 augustus 2020 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van een brief van de rechtbank van 15 juni 2020, waarin werd medegedeeld dat er geen zitting zou plaatsvinden in de zaak van de verzoeker, omdat de rechtbank over voldoende informatie beschikte om uitspraak te doen. De verzoeker had de mogelijkheid om binnen een week te reageren, maar een week later ontving hij een brief waarin werd aangekondigd dat er toch een zitting zou plaatsvinden. Dit leidde tot het wrakingsverzoek van de verzoeker op 21 juli 2020, waarin hij stelde dat er sprake was van vooringenomenheid en partijdigheid van de rechter.

De wrakingskamer heeft het verzoek op 11 augustus 2020 in het openbaar behandeld, maar er was niemand verschenen. De wrakingskamer constateerde dat zowel de verzoeker als de rechter op de juiste wijze waren opgeroepen. In zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek heeft de gewraakte rechter, mr. A. Bouteibi, aangegeven dat de brief van 15 juni 2020 slechts een verzoek was om aan te geven of de verzoeker gebruik wilde maken van zijn recht om te worden gehoord, en dat hieruit geen vooringenomenheid kon worden afgeleid.

De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of het wrakingsverzoek tijdig was ingediend. Volgens artikel 8:16, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De verzoeker had echter vier weken gewacht met het indienen van zijn verzoek, zonder te verklaren waarom hij dit zo laat deed. De wrakingskamer heeft daarom geoordeeld dat het verzoek niet voldeed aan de eis van tijdigheid en heeft de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 505485 / HA RK 20-195
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
25 augustus 2020
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van het Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • een brief van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling bestuursrecht van 15 juni 2020, waarin verzoeker wordt medegedeeld dat er geen zitting in zijn zaak zal plaatsvinden nu de rechtbank over voldoende informatie beschikt om uitspraak te doen. Verzoeker kan binnen een week op deze brief reageren als hij toch een zitting wenst;
  • een brief van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling bestuursrecht van 22 juni 2020, waarin verzoeker wordt medegedeeld dat er in zijn zaak toch een zitting zal plaatsvinden;
  • het verzoek tot wraking van verzoeker van 21 juli 2020;
  • de schriftelijke reactie van mr. A. Bouteibi (hierna: de rechter) van 6 augustus 2020.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 11 augustus 2020 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling is niemand verschenen. De wrakingskamer heeft geconstateerd dat verzoeker en de rechter op de juiste wijze zijn opgeroepen voor de zitting van heden.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter in de zaak met het kenmerk UTR 20 / 66 AOW V152.
2.2.
Door verzoeker is aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat vooringenomenheid en daarmee partijdigheid van de rechter blijkt uit de brief van de rechtbank Midden-Nederland dat een zitting niet nodig is op basis van het gedane vooronderzoek. Te meer nu er een week later een nadere brief bij verzoeker is bezorgd, waarin werd aangekondigd dat er wel een zitting wordt gelast.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie heeft hij naar voren gebracht dat de brief van 15 juni 2020 slechts een op grond van artikel 8:57, eerste lid van de Awb gebaseerd verzoek is om aan te geven of verzoeker al dan niet gebruik wenst te maken van zijn recht om te worden gehoord. Daaruit valt geen vooringenomenheid van de rechter af te leiden.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:16, eerste lid van de Awb bepaalt dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer constateert dat verzoeker ongeveer vier weken nadat de brief van 15 juni 2020 hem had bereikt een verzoek tot wraking van de rechter heeft ingediend. Verzoeker heeft in zijn verzoek niet uitgelegd waarom hij dit pas vier weken na genoemde brief, die voor hem aanleiding was om de rechter te wraken, heeft gedaan. Evenmin is hij ter zitting verschenen om dit toe te kunnen lichten. De wrakingskamer vindt daarom dat het wrakingsverzoek niet voldoet aan de eis van tijdigheid die in artikel 8:16, eerste lid van de Awb staat verwoord. De wrakingskamer zal verzoeker dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team bestuursrecht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de zaak van verzoeker met het kenmerk UTR 20 / 66 AOW V152 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. A. van Dijk en
mr. R.C. Stijnen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. N. Kruijswijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.