ECLI:NL:RBMNE:2020:3393

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 19/2629 en UTR 20/177
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot omgevingsvergunning voor het kappen van bomen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2020, wordt het verzoek van verzoekers om vergoeding van proceskosten behandeld. Verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen de omgevingsvergunning voor het kappen van zeven bomen, hebben beroep ingesteld nadat hun bezwaar ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 30 januari 2020 bleek dat er onenigheid bestond over de locaties van de te herplanten bomen. Na overleg is er een nieuw herplantplan opgesteld, waarmee verweerder instemde. Hierdoor trokken verzoekers hun verzoek om voorlopige voorziening en beroepschrift in, en vroegen om vergoeding van proceskosten.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder, door tegemoet te komen aan de bezwaren van verzoekers, de proceskosten moet vergoeden. De kosten voor rechtsbijstand worden vastgesteld op € 1.050,- voor het verzoek en € 525,- voor het beroep. Daarnaast moet verweerder het betaalde griffierecht van € 174,- in de voorlopige voorzieningsprocedure en € 178,- in de beroepsprocedure vergoeden. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de rechtbank de proceskostenveroordeling baseert op de artikelen 8:75 en 8:82 van de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/2629 en UTR 20/177

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 april 2020 in de zaak tussen

[verzoekers] e.a., te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: C. van Oosten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] , gemachtigde: C.P Redelijkheid.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekers om vergoeding van hun proceskosten.
Verweerder heeft op 11 maart 2020 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 20 juni 2019 (het primaire besluit) aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van zeven bomen op het adres aan de [adres] in [woonplaats] . Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 7 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit vervolgens beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Deze zaken zijn door de voorzieningenrechter behandeld op de zitting van 30 januari 2020. Tijdens de behandeling op de zitting is gebleken dat verzoekers het vooral oneens zijn met de locaties van de te herplanten bomen. Het zogenaamde herplantplan schrijft namelijk voor dat nieuwe bomen worden geplant op dezelfde plek als waar de te kappen bomen nu staan. Ook derde-partij heeft toegelicht dat het zijn voorkeur heeft om het herplantplan te wijzigen. Vervolgens heeft verweerder zich bereid verklaard om te bezien of met herplant op een andere locatie binnen het perceel ook kan worden voldaan aan de herplantplicht. De behandeling van de zaken is aangehouden.
3. Op 13 februari 2020 heeft derde-partij, in overleg met verzoekers, een nieuw herplantplan opgesteld. Met de brief van 19 februari 2020 heeft verweerder de rechtbank geïnformeerd dat hij kan instemmen met het nieuwe herplantplan en dat de uitvoering van dit plan als voorwaarde aan de verleende omgevingsvergunning wordt verbonden. Als gevolg van deze gewijzigde besluitvorming van verweerder hebben verzoekers op 4 maart 2020 het verzoek om voorlopige voorziening en het beroepschrift ingetrokken en gevraagd om verweerder te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten.
4. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (verzoekers) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van deze partij moet betalen. Dit staat in artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Deze artikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing in de voorlopige voorziening.
5. Gelet op het hiervoor weergegeven verloop van de procedure stelt de rechtbank vast dat verweerder met het wijzigen van de voorwaarden die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden (het wijzigen van het herplantplan) geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van verzoekers tegen het bestreden besluit. Verweerder in zijn brief van 11 maart 2020 ook aangegeven dat hij, gelet op het procesverloop in deze zaak, geen verweer voert tegen het verzoek om de vergoeding van proceskosten door verzoekers. Het verzoek wordt daarom toegewezen. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekers in verband met hun beroep en verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs hebben moeten maken.
Ten aanzien van het verzoek (UTR 20/177)
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
7. Gelet op de tegemoetkoming aan verzoekers, bepaalt de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb dat verweerder ook het betaalde griffierecht van € 174,- in de voorlopige voorzieningsprocedure moet terugbetalen.
Ten aanzien van het beroep (UTR 19/2629)
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- ( 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
8. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoekers betaalde griffierecht van € 178,- in de beroepsprocedure te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet. Verzoekers zullen zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

Ten aanzien van het verzoek (UTR 20/177)
De voorzieningenrechter:
veroordeelt verweerder in betaling van proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.050,-;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan verzoekers te vergoeden.
Ten aanzien van het beroep (UTR 19/2629)
De rechtbank:
veroordeelt verweerder in de betaling van proceskosten van verzoekers tot een bedrag
van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter en tevens rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier
.Deze uitspraak is gedaan op 29 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier (voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen de uitspraak van de rechtbank kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter staat geen rechtsmiddel open.