ECLI:NL:RBMNE:2020:339

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
NL19.12534
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over ontbinding van koopovereenkomsten voor bitcoins en altcoins na diefstal

In deze zaak vordert eiser ontbinding van twee koopovereenkomsten met verweerder, waarbij het gaat om de levering van bitcoins en altcoins. Eiser stelt dat hij op 21 en 22 december 2017 overeenkomsten heeft gesloten met verweerder, maar dat deze niet zijn nagekomen omdat de cryptovaluta zijn gestolen. Verweerder betwist de ontbinding en stelt dat eiser weet wie de diefstal heeft gepleegd, wat de tekortkoming van verweerder niet zou rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat eiser moet bewijzen dat hij daadwerkelijk een bitcoin heeft gekocht van verweerder. Daarnaast krijgt verweerder de opdracht om te bewijzen dat eiser weet wie de dader van de diefstal is. De rechtbank stelt het nemen van verdere beslissingen uit totdat het bewijs is geleverd. De zaak is complex door de betrokkenheid van meerdere partijen en de aard van de transacties in cryptovaluta, wat leidt tot juridische vragen over de geldigheid van de overeenkomsten en de gevolgen van de diefstal.

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL19.12534
Vonnis van 29 januari 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser, hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. R. Jonkers,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder, hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaten mr. C.T. Klepper en mr. B.J. Agteresch te Hardinxveld-Giessendam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding
  • het verweerschrift
  • alle bijlagen die [eiser] en [verweerder] bij hun processtukken en ook daarna via MijnRechtspraak aan de rechtbank en elkaar hebben verstrekt
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling op 14 januari 2020.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat het om?

2.1.
[verweerder] heeft tot en met (ongeveer) augustus 2017 als zzp-er gewerkt voor het bedrijf [bedrijfsnaam 1] (hierna: [bedrijfsnaam 1] ). [eiser] werkt voor [bedrijfsnaam 1] . Een van de eigenaren/bestuurders van [bedrijfsnaam 1] is [A] (hierna: [A] ).
2.2.
In 2017 handelde [verweerder] voor zichzelf in cryptovaluta: bitcoins en varianten zoals ripple, verge, litecoins, reddcoins en dogecoins. De verzamelnaam voor alle soorten cryptovaluta, met uitzondering van bitcoins, is altcoins. [verweerder] handelde in cryptovaluta via de site van Paxful, een online handelsplatform. Steeds nadat hij cryptovaluta had gekocht, bewaarde hij die in een zogenoemde online wallet op zijn account op de site van Paxful (hierna: de Paxful-account).
2.3.
Op 21 december 2017 heeft [eiser] een koopovereenkomst gesloten met [verweerder] voor altcoins ter waarde van (ongeveer) € 4.000. Daarom heeft [eiser] toen in het kantoor van [bedrijfsnaam 1] in [plaatsnaam 1] (ongeveer) € 4.000 in contanten aan [verweerder] gegeven. [verweerder] heeft vervolgens in dat kantoor van [bedrijfsnaam 1] , ook nog op 21 december 2017, door middel van zijn laptop via zijn Paxful-account voor (ongeveer) € 4.000 altcoins gekocht. Die altcoins heeft [verweerder] in zijn online wallet opgeslagen, met de bedoeling om ze later aan [eiser] te leveren.
2.4.
Ook op 21 december 2017 heeft [B] (hierna: [B] ), een medewerker van [bedrijfsnaam 1] , een koopovereenkomst met [verweerder] gesloten voor altcoins ter waarde van (ongeveer) € 3.000. [B] heeft toen (ongeveer) € 3.000 aan [verweerder] verstrekt. Dezelfde dag heeft [verweerder] in het kantoor van [bedrijfsnaam 1] in [plaatsnaam 1] door middel van zijn laptop via zijn Paxful-account voor (ongeveer) € 3.000 altcoins gekocht. Ook die altcoins heeft [verweerder] in zijn online wallet opgeslagen, met de bedoeling om ze later aan [B] te leveren.
2.5.
Volgens [verweerder] heeft [A] hem op 21 december 2017 in het kantoor van
[bedrijfsnaam 1] in [plaatsnaam 1] gevraagd om twee bitcoins voor hem ( [A] ) te kopen, maar heeft [verweerder] dat toen niet kunnen doen. De reden daarvoor was dat de bank van [A] had geweigerd om het daarvoor bestemde bedrag van ongeveer € 25.000 over te maken naar de bankrekening van [verweerder] . Tijdens de zitting heeft [eiser] verklaard dat hij niet weet of dit klopt.
2.6.
Op 22 december 2017 en gedurende enkele dagen daarna was [A] in Duitsland.
2.7.
Op 22 december 2017 hebben [eiser] en [verweerder] via WhatsApp contact met elkaar gehad tussen 15.31 en 16.41 uur en tussen 19.38 en 20.38 uur.
2.8.
Ook op 22 december 2017 is via een bankrekening van [bedrijfsnaam 2] B.V.
€ 26.983 overgemaakt naar een bankrekening (ING) van [B] , die dat bedrag vervolgens in twee bedragen van respectievelijk € 22.983 en € 4.000 heeft overgemaakt naar een bankrekening van [verweerder] (ING).
2.9.
[eiser] en [verweerder] zijn het erover eens dat het de bedoeling was dat [verweerder] op
22 december 2017 twee bitcoins zou kopen, maar zij verschillen van mening over de vraag voor wie die bitcoins bestemd waren (zie hierna). Ook zijn zij het er over eens dat het bedrag van € 26.983 via de bankrekening van [B] naar de bankrekening van [verweerder] is overgemaakt omdat dat bedrag anders niet op tijd, namelijk op 22 december 2017, op de bankrekening van [verweerder] zou staan. [B] en [verweerder] hadden allebei een bankrekening bij ING, en een overboeking van € 26.983 vanaf een bankrekening bij een andere bank dan ING, zou er te lang over doen.
2.10.
In de avond van 22 december 2017 heeft [verweerder] via zijn Paxful-account voor (ongeveer) € 22.983 twee bitcoins gekocht, die hij vervolgens in zijn online wallet heeft opgeslagen (hierna: de twee bitcoins).
2.11.
Later die avond kreeg [verweerder] een melding van Paxful dat iemand met een ongebruikelijk, Zweeds, IP-adres die dag om 22.38 uur had ingelogd op zijn Paxful-account, en dat Paxful die account daarom tijdelijk had geblokkeerd. In die melding heeft Paxful [verweerder] gevraagd om, als hij niet degene was die had ingelogd, zijn wachtwoord te veranderen. [verweerder] kreeg die avond ook van Paxful een melding dat iemand die zijn inlognaam kende, het wachtwoord van [verweerder] had veranderd. Daarom vroeg Paxful [verweerder] om zijn wachtwoord onmiddellijk te wijzigen. Nadat [verweerder] dat had gedaan bleek dat uit zijn online wallet waren gestolen (hierna: de diefstal): de twee bitcoins, de altcoins die [verweerder] op 21 december 2017 voor [eiser] had gekocht voor (ongeveer) € 4.000, de altcoins die [verweerder] op 21 december 2017 voor [B] had gekocht voor (ongeveer) € 3.000, en altcoins ter waarde van enkele duizenden euro’s, die [verweerder] eerder voor zichzelf had gekocht.
2.12.
Volgens [verweerder] heeft hij in de ochtend van 23 december 2017 [A] op de hoogte gesteld van de diefstal, en heeft hij telefonisch een afspraak gemaakt met de politie in [plaatsnaam 2] om die middag op het politiebureau aangifte te doen van de diefstal. Die dag hebben de volgende gebeurtenissen plaatsgevonden. Om ongeveer 13.00 uur stond [eiser] bij de woning van [verweerder] , samen met [B] en nog een andere medewerker van
[bedrijfsnaam 1] ( [C] ). [verweerder] heeft hen binnengelaten. Tussen 13.46 uur en 13.59 uur heeft [verweerder] via WhatsApp contact gehad met een vriend (hierna: [D] ). [eiser] en de andere twee mannen waren toen nog steeds bij [verweerder] . Vervolgens hebben [eiser] , [B] en die andere man [verweerder] in een auto naar het politiebureau in [plaatsnaam 2] gebracht. Tussen 15.02 en 15.55 uur (voorafgaand, tijdens en na die rit) heeft [verweerder] geappt met een andere vriend, [E] (hierna: [E] ). Op het politiebureau heeft [verweerder] aangifte gedaan van de diefstal. Toen [verweerder] daarmee klaar was, was [E] ook op het politiebureau. [eiser] en de andere twee waren daar toen ook nog. [eiser] heeft op een bepaald moment tegen [verweerder] gezegd dat hij van hem een schuldbekentenis op papier wilde hebben. Met zijn vijven zijn ze naar een hotel in de buurt gereden. Daar is een schuldbekentenis voor [eiser] opgesteld, die door [verweerder] is ondertekend (hierna: de schuldbekentenis).
2.13.
Op de schuldbekentenis staat dat [eiser] twee bitcoins en verschillende soorten altcoins van [verweerder] heeft gekocht, dat [verweerder] die bitcoins en altcoins niet naar [eiser] kan overmaken doordat zijn account is gehackt, en dat [eiser] nog twee bitcoins en altcoins van [verweerder] tegoed heeft. Op de schuldbekentenis staat ook welke waarde die bitcoins en altcoins per stuk hadden op 23 december 2017.
2.14.
Kort na 22 december 2017 is [verweerder] verhuisd. Op 11 januari 2019 heeft een deurwaarder een brief van 9 januari 2019 van de advocaat van [eiser] (hierna: de sommatiebrief) afgeleverd aan het adres waar [verweerder] op dat moment ingeschreven stond. In de sommatiebrief is [verweerder] gesommeerd om binnen zeven dagen alsnog aan [eiser] te leveren twee bitcoins en dezelfde soorten en aantallen altcoins als de altcoins die zijn vermeld op de schuldbekentenis. Aan die sommatie heeft [verweerder] niet voldaan.
2.15.
In een brief van 12 augustus 2019 aan de advocaat van [eiser] heeft de advocaat van [verweerder] de schuldbekentenis vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden en bedreiging (op grond van artikel 3:44 BW).
2.16.
[verweerder] heeft zijn laptop voor onderzoek ter beschikking gesteld aan de politie. In een e-mail van 20 september 2019 van de officier van justitie aan de advocaat van [verweerder] staat het volgende. Het onderzoek naar de laptop, de IP-adressen en de bitcoins heeft niet geleid tot identificatie van de dader(s). Met betrekking tot de bitcoins bestaat het vermoeden dat deze door een zogeheten bitcoin-mixer zijn gehaald, waardoor niet meer is te traceren waar ze terechtgekomen zijn. Een officiële sluitingsdatum is er niet, maar ergens voor
11 juli 2019 is geconstateerd dat er geen opsporingsindicatie meer was en is het onderzoek geëindigd.
2.17.
[eiser] vordert (samengevat) dat de rechtbank, in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
de overeenkomst tussen [eiser] en [verweerder] ontbindt
[verweerder] veroordeelt tot betaling van € 27.126,50 (primair) of € 26.983 (subsidiair), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 december 2017 (primair) of vanaf 18 januari 2019 (subsidiair), tot de dag van voldoening
[verweerder] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
2.18.
[eiser] heeft in de procesinleiding het volgende betoogd. Hij heeft een koopovereenkomst gesloten met [verweerder] , op basis waarvan [verweerder] hem twee bitcoins en altcoins moest leveren. De buitengerechtelijke vernietiging van de schuldbekentenis is niet rechtsgeldig. [verweerder] is sinds 24 december 2017 in verzuim omdat nakoming van de overeenkomst blijvend onmogelijk is. [verweerder] kan de bitcoins en de altcoins namelijk niet meer leveren tegen de in de schuldbekentenis overeengekomen waardes. Het verschil tussen € 27.126,50 en € 26.983 bestaat uit het verschil tussen de waarde van de bitcoins en de altcoins op 23 december 2017, en de waarde op de dag ervoor. [verweerder] is in ieder geval vanaf 18 januari 2019 in verzuim als gevolg van de sommatiebrief. Ontbinding is gerechtvaardigd omdat [verweerder] de gekochte bitcoins en altcoins nooit heeft geleverd.
2.19.
Tijdens de zitting heeft [eiser] over de bitcoins het standpunt ingenomen dat hij met [verweerder] een koopovereenkomst voor één bitcoin heeft gesloten. Hij heeft toen het volgende verklaard.
Het bedrag van € 22.983 was bedoeld voor twee bitcoins: één voor [eiser] en één voor [A] . Van de twee bitcoins op de schuldbekentenis was er één voor [eiser] en één voor [A] . Het bedrag van € 22.983 bestond voor de helft uit een voorschot van [A] aan [eiser] voor werkzaamheden van [eiser] voor [bedrijfsnaam 1] . Het is niet zo dat [eiser] een koopovereenkomst met [verweerder] heeft gesloten voor de twee bitcoins en dat [eiser] daarnaast een koopovereenkomst met [A] heeft gesloten voor één bitcoin. [A] heeft [eiser] gevraagd of hij de koop van één bitcoin voor hem ( [A] ) wilde afhandelen omdat hij in Duitsland was. Toen alles fout liep wilde [A] er niks meer mee te maken hebben. [eiser] heeft [A] ongeveer € 11.000 betaald, als een soort schadevergoeding.
De altcoins die op de schuldbekentenis staan, zijn de altcoins die [eiser] op
21 december 2017 van [verweerder] heeft gekocht voor een bedrag van (ongeveer) € 4.000.
Het bedrag van € 4.000 dat op 22 december 2017 (als onderdeel van de overboeking van
€ 26.983) vanaf de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] B.V. via de bankrekening van [B] is bijgeschreven op de bankrekening van [verweerder] , was bedoeld als btw, omdat was afgesproken dat [verweerder] een factuur zou sturen.
2.20.
Volgens [verweerder] moeten de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. [verweerder] neemt de volgende standpunten in:
primair: [verweerder] heeft voor de twee bitcoins een koopovereenkomst gesloten met [A] , niet met [eiser] . Indien en voor zover [verweerder] geen contractuele relatie met [eiser] heeft, is ontbinding niet aan de orde.
[verweerder] is niet in verzuim en daarom heeft [eiser] niet het recht om ontbinding van enige overeenkomst te vorderen. [verweerder] kan de altcoins nog aan [eiser] overmaken.
Als [verweerder] wel in verzuim is, rechtvaardigt de tekortkoming geen ontbinding.
2.21.
[verweerder] heeft dit als volgt toegelicht.
Anders dan op de schuldbekentenis staat, heeft [verweerder] niet twee bitcoins verkocht aan [eiser] , maar aan [A] . Die koopovereenkomst met [A] is op of omstreeks
21 december 2017 gesloten. [A] heeft tegen [verweerder] gezegd dat hij naar Duitsland zou gaan voor een bruiloft en dat [eiser] er als een soort tussenpersoon voor zou zorgen dat [verweerder] twee bitcoins voor [A] zou kunnen kopen. Van een koopovereenkomst tussen hem en [eiser] voor één bitcoin is ook geen sprake.
[verweerder] heeft de schuldbekentenis op 23 december 2017 ondertekend omdat hij onder grote druk was gezet door [eiser] en hij eerder die dag door de groep van drie mannen, waarvan [eiser] deel uitmaakte, was bedreigd met ontvoering.
De altcoins die op de schuldbekentenis staan, zijn de altcoins die [verweerder] op 21 december 2017 aan [eiser] heeft verkocht voor een bedrag van (ongeveer) € 4.000.
Het bedrag van € 4.000 dat op 22 december 2017 (als onderdeel van de overboeking van
€ 26.983) vanaf de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] B.V. via de bankrekening van [B] is bijgeschreven op de bankrekening van [verweerder] , was een commissie. [verweerder] had met [A] afgesproken dat [verweerder] een vergoeding zou krijgen van € 4.000.
Ontbinding is niet gerechtvaardigd omdat de diefstal moet zijn gepleegd door iemand die werkt voor [bedrijfsnaam 1] , en omdat [eiser] op zijn minst moet weten wie de dader is.
2.22.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Uitleg van de vordering tot ontbinding

3.1.
[eiser] neemt het standpunt in dat hij twee koopovereenkomsten met [verweerder] heeft gesloten: de eerste op 21 december 2017, voor de altcoins die op de schuldbekentenis staan, en de tweede op of omstreeks 22 december 2017, voor één bitcoin. [eiser] vordert dat ‘de overeenkomst’ tussen hem en [verweerder] wordt ontbonden. De rechtbank begrijpt deze vordering zo, dat [eiser] bedoelt dat beide koopovereenkomsten moeten worden ontbonden. Uit de stellingen van [verweerder] , met name zoals die zijn vermeld in 2.20, volgt dat [verweerder] ook heeft begrepen dat [eiser] twee overeenkomsten door de rechtbank wil laten ontbinden.
Korte samenvatting van de beoordeling
3.2.
Van ontbinding door de rechtbank kan nog geen sprake zijn. Voor de rechtbank staat namelijk niet vast dat [eiser] op of omstreeks 22 december 2017 voor de helft van
€ 22.983, dus voor € 11.491,50, één bitcoin van [verweerder] heeft gekocht. Daarom krijgt [eiser] een bewijsopdracht. [verweerder] heeft op 21 december 2017 wel een koopovereenkomst gesloten met [eiser] voor de altcoins die op de schuldbekentenis staan. De rechtbank kan echter ook nog niet beslissen op het verweer van [verweerder] dat ontbinding van die overeenkomst, en van de eventuele - nog niet vaststaande - koopovereenkomst voor één bitcoin, niet gerechtvaardigd is. [verweerder] krijgt daarvoor een bewijsopdracht. Dit wordt hieronder toegelicht.
De schuldbekentenis
3.3.
Wat betreft de bitcoins kent de rechtbank geen waarde toe aan de schuldbekentenis, omdat deze terecht buitengerechtelijk vernietigd is. Dit wordt hieronder toegelicht.
3.4.
In de middag van 23 december 2017 stond [eiser] bij [verweerder] aan de deur, samen met nog een koper van altcoins ( [B] ) en een andere man. Volgens [verweerder] hebben die drie mannen toen tegen hem gezegd dat hij tot 17.00 uur die dag de tijd had om het geld terug te geven, en dat het er anders niet goed voor hem uitzag. Ook hebben zij toen volgens [verweerder] gedreigd hem mee te nemen naar een garagebox. Dat laatste wordt door [eiser] ontkend. De rechtbank laat in het midden of [verweerder] is bedreigd met ontvoering, maar vast staat wel dat [verweerder] zich in de middag van 23 december 2017 door [eiser] en de twee andere mannen bedreigd heeft gevoeld. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden relevant.
3.5.
[eiser] heeft tijdens de zitting verklaard dat hij, toen hij in de middag van
23 december 2017 bij [verweerder] was, boos en onvriendelijk was en tegen [verweerder] heeft gezegd dat hij zijn geld terug wilde. [verweerder] heeft toen geprobeerd om aan geld te komen. Aan [D] (zie 2.12) heeft [verweerder] namelijk die middag geappt dat mensen, die hij kende van [bedrijfsnaam 1] , voor zijn neus stonden en € 24.000 wilden, en heeft hij [D] gevraagd of hij aan € 24.000 kon komen. Daarop heeft [D] geantwoord dat hij dat niet kon. Ook heeft [verweerder] toen aan [D] geappt:
‘Hij zegt voor 5 uur anders heb ik een probleem’.
3.6.
[verweerder] heeft in de middag van 23 december 2017 ook geappt met zijn vriend [E] (zie ook 2.12). In een schriftelijke verklaring van [E] staat:
‘23-12-2017 appte [voornaam van verweerder][rechtbank: [verweerder] ]
mij dat hij was gehackt en dat er 3 jongens bij hem binnen zaten die hun geld terug wilden. [voornaam van verweerder] zei mij dat ze hem bedreigden met geweld/ontvoering. Hij zei dat hij voordat ze kwamen een afspraak had gemaakt bij de politie om aangifte te doen. Omdat de situatie dreigend was heb ik de politie nog een keer gebeld om een paar agenten bij hem langs te sturen. Die lieten te lang op zich wachten en [voornaam van verweerder] gaf aan de jongens niet langer te kunnen laten wachten. Ik kwam toen op het idee om hem zijn live locatie te delen met mij zodat ik hem kon volgen want hij was bang dat ze hem ergens anders naartoe zouden brengen. In de tussentijd had ik de politie aan de telefoon om hen ook door te geven waar [voornaam van verweerder] zich bevond. Met een flinke om weg kwam hij uiteindelijk terecht op het politiebureau in [plaatsnaam 2] . Ik ben toen met het OV naar het politiebureau gegaan om hem op te wachten zodat hij niet alleen terug hoefde. Toen ik daar aankwam zat 1 van de jongens ook daar te wachten en later kwamen ook de andere 2 binnen. Toen [voornaam van verweerder] klaar was met de aangifte zijn we samen met de jongens in de auto gestapt. Eenmaal in de auto begon er een flinke discussie hoe ze dit op gingen lossen. Onder flinke druk stemde [voornaam van verweerder] ermee in om een soort contractje te maken deze ging ze maken bij een hotel in of in de buurt van [plaatsnaam 2] . [voornaam van verweerder] ging met een van de jongens naar binnen en ik bleef wachten met de andere twee jongens. Toen [voornaam van verweerder] en die andere jongen terug kwamen zijn we weer in de auto gestapt. De 3 jongens waren nu een stuk vriendelijker en grapte wat over de situatie. Ze vroegen waar ze ons af konden zetten waarop wij antwoorde Utrecht. Onderweg naar Utrecht waren er nog wat gesprekken tussen ons en hen onderling in het Arabisch of zo. Ook zeiden zij waar ik bij was tegen [voornaam van verweerder] dat als hij niet naar het politiebureau moest de situatie heel anders zou zijn afgelopen voor hem. […]’
3.7.
[eiser] heeft tijdens de zitting verklaard:
‘Toen ik bij het politiebureau kwam hoorde ik dat er een ontvoeringsmelding was.’De politie moet die melding van [E] hebben gekregen en vervolgens aan [eiser] hebben gevraagd wat daarvan waar was.
3.8.
De rechtbank is van oordeel dat de schuldbekentenis tot stand is gekomen onder omstandigheden waarvan [eiser] misbruik heeft gemaakt. In de eerste plaats omdat [verweerder] zich door het gedrag van [eiser] en de twee mannen die bij hem waren bedreigd heeft gevoeld (zie 3.5 tot en met 3.7), en [eiser] zich daarvan bewust moet zijn geweest. Daarnaast zijn de volgende omstandigheden van belang. Op 23 december 2017 verkeerde [verweerder] in een situatie van schrik en onzekerheid. De dag ervoor waren van hem cryptovaluta, met een waarde van tienduizenden euro’s gestolen, terwijl een groot deel daarvan bestemd was voor kopers. [eiser] , die (in ieder geval) van [verweerder] altcoins had gekocht die [verweerder] als gevolg van de diefstal niet kon leveren, heeft [verweerder] die dag langdurig onder grote druk gezet. Eerst is [eiser] met twee andere mannen naar de woning van [verweerder] gegaan, waar hij om ongeveer 13.00 uur is aangekomen. [eiser] heeft toen ‘boos en onvriendelijk’ gezegd dat [verweerder] hem nog die middag een groot bedrag moest betalen. Nergens blijkt uit dat [eiser] er toen vanuit is gegaan, of kon gaan, dat [verweerder] in staat was om onmiddellijk aan een groot bedrag te kunnen komen. Nadat duidelijk was geworden dat [verweerder] niet aan geld kon komen en [verweerder] aangifte had gedaan, heeft [eiser] hem met dezelfde twee mannen bij het politiebureau opgewacht en een schuldbekentenis van [verweerder] geëist. Dat was aan het einde van de middag. [eiser] heeft nauwe banden met [A] , een van de eigenaren van [bedrijfsnaam 1] ; [eiser] is eigenaar van een van de panden waarin [bedrijfsnaam 1] een kantoor heeft, en hij verricht in opdracht van [A] veel werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 1] . Volgens [verweerder] handelde [eiser] als een tussenpersoon voor [A] . Ook volgens [eiser] was dat zo, namelijk voor één bitcoin. Onder deze omstandigheden is het begrijpelijk dat [verweerder] - ook volgens [eiser] : in strijd met de werkelijkheid - door middel van zijn handtekening op de schuldbekentenis heeft bevestigd dat hij twéé bitcoins heeft verkocht aan [eiser] . [eiser] had dit niet van [verweerder] mogen eisen. Die rechtshandeling is dus terecht vernietigd op grond van artikel 3:44 lid 4 BW.
Heeft [eiser] één bitcoin van [verweerder] gekocht? Omstandigheden in het voordeel van [eiser]
3.9.
De hierna in 3.10 tot en met 3.14 genoemde omstandigheden wijzen erop dat het mogelijk is dat [eiser] één bitcoin van [verweerder] heeft gekocht.
3.10.
Op 22 december 2017 hebben [eiser] en [verweerder] met elkaar geappt tussen 15.31 en 16.41 uur (zie 2.7). [eiser] heeft [verweerder] toen gevraagd of hij bitcoins kon kopen, waarop [verweerder] heeft geantwoord dat dat kon. Vervolgens heeft [eiser] geappt dat hij € 15.000 in contanten bij zich had en ook nog geld had op zijn rekening, waarop [verweerder] hem heeft gevraagd of hij het contant geld niet kon storten op een andere rekening.
3.11.
Op 22 december 2017 hebben [eiser] en [verweerder] ook met elkaar geappt tussen 19.38 en 20.38 uur. [verweerder] heeft toen eerst geappt dat het geld er over 21 minuten bij hem op zou staan. [eiser] toen gereageerd met:
‘Bitcoins bedoel je’. [verweerder] heeft toen geantwoord:
‘ja man’. Uit de rest van dit WhatsApp-gesprek blijkt dat [eiser] vervolgens heeft geprobeerd om zelf een online wallet aan te maken, kennelijk met als doel dat [verweerder] de bitcoins en de op 21 december 2017 gekochte altcoins naar die online wallet kon overmaken. Ook blijkt daaruit dat het [eiser] niet is gelukt om een online wallet aan te maken, en dat [verweerder] daarna op weg is gegaan om [eiser] te ontmoeten om een online wallet aan te maken.
3.12.
[eiser] en [verweerder] zijn het erover eens dat [verweerder] dezelfde dag op de laptop van [eiser] een online wallet heeft aangemaakt.
3.13.
In de aangifte die [verweerder] op 23 december 2017 bij de politie heeft gedaan, en die door [verweerder] is ondertekend, is de naam [A] niet vermeld. Wel staat daarin onder andere:
‘Ik heb de afgelopen week diverse valuta’s aan [voornaam van eiser] [rechtbank: [eiser] ] en [B] en of aan hun verwanten verkocht. […] [voornaam van eiser] en [voornaam van B] hebben op gegeven moment euro 26.983,00 gestort op mijn rekening […] om daarvoor Bit-coins te kopen. […] Ik heb de bitcoins gekocht waar [voornaam van eiser] en [voornaam van B] bij zaten. Zij gaven in eerste instantie aan dat zij de Bit-coins dezelfde avond omstreeks 20.30 uur wilden hebben.’
3.14.
Op 1 mei 2018 om 12.30 uur heeft [verweerder] naar [B] geappt:
‘Alleen de andere zeiden dat ze aangifte hadden gedaan en dat ze na de advocaat zouden stappen […]’
Op 1 mei 2018 om 12.32 uur heeft [B] naar [verweerder] geappt:
‘Ik vroeg wel soms [voornaam van eiser][rechtbank: [eiser] ]
of [voornaam van A][rechtbank: [A] ]
heb je [voornaam van verweerder] [rechtbank: [verweerder] ] gesproken omdat je bij mij niet reageerde’
Op 1 mei 2018 om 12.35 uur heeft [B] naar [verweerder] geappt:
‘Ik snap de frustratie van die 2 ook omdat om groot bedrag gaat denk uit woede en frustratie dat ze dat hebben gezegd maar als dat was gedaan dan had ik het al gehoord van hun en heb niks gehoord’
Heeft [eiser] één bitcoin van [verweerder] gekocht? Omstandigheden in het voordeel van [verweerder]
3.15.
De hieronder in 3.16 tot en met 3.20 genoemde omstandigheden wijzen in de richting van een koopovereenkomst tussen [verweerder] en [A] , inhoudend dat [verweerder] voor € 22.983 twee bitcoins aan [A] heeft verkocht, waarbij [eiser] voor de uitvoering van die transactie is opgetreden als tussenpersoon van [A] .
3.16.
[verweerder] heeft een kopie overgelegd van WhatsApp-gesprekken tussen zichzelf en iemand die zich @ [.] noemt. Volgens [verweerder] is dat [A] . [eiser] heeft dat niet betwist en daarom gaat de rechtbank er, in ieder geval voorlopig, vanuit dat dit apps zijn tussen [verweerder] en [A] .
Op 22 december 2017 om 21.31 uur heeft [verweerder] naar [A] geappt:
‘Prijs van bitcoins gaat omhoog vliegen
Er zijn geen btc meer te krijgen op de sites die ik heb
Dus we zijn op tijd geweest’
Op 26 december 2017 tussen 15.21 en 15.45 uur heeft [A] naar [verweerder] geappt:
‘Ik ben terug in Nederland
Wat zijn de stand van zaken
Ik moet mijn geld. Of Bitcoins
Ik heb in vertrouw
23 k
Overgemaakt en
verwacht gewoon of het geld of de Bitcoins’
3.17.
In deze app is (de koop van een bitcoin door) [eiser] niet genoemd. Daarnaast blijkt nergens uit dat voor de betaling aan [verweerder] van de koopsom van de twee bitcoins geld van [eiser] is gebruikt. Op 22 december 2017 is het bedrag van € 26.983 van een bankrekening van [bedrijfsnaam 2] B.V. en via een bankrekening van [B] (in twee delen van € 22.983 en € 4.000) overgemaakt naar een bankrekening van [verweerder] (zie 2.8). Volgens [eiser] is [bedrijfsnaam 2] B.V. een vennootschap van [A] . Omdat [verweerder] in zijn verweerschrift het standpunt heeft ingenomen dat het bedrag van € 26.983 afkomstig is van een zakelijke rekening van [A] gaat de rechtbank er, in ieder geval voorlopig, vanuit dat [bedrijfsnaam 2] B.V. inderdaad een vennootschap is van [A] . Daarnaast heeft [eiser] geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt dat, zoals hij zegt, de helft van het bedrag van € 22.983 een voorschotbetaling is voor zijn werkzaamheden voor
[bedrijfsnaam 1] . Dat geldt ook voor zijn stelling dat hij ongeveer € 11.000 aan [A] heeft betaald als een soort schadevergoeding voor zijn bitcoin.
3.18.
In de procesinleiding heeft [eiser] het standpunt ingenomen dat hij voor € 22.983 twee bitcoins van [verweerder] heeft gekocht. Ter onderbouwing daarvan heeft hij in de procesinleiding een beroep gedaan op de schuldbekentenis. Tijdens de zitting heeft [eiser] echter verklaard dat hij maar één bitcoin van [verweerder] heeft gekocht, en dat [A] de andere bitcoin van [verweerder] heeft gekocht. Dat is een opvallende koerswijziging.
3.19.
In de procesinleiding heeft [eiser] aangevoerd dat de betaling is gelopen via de bankrekening van [B] omdat [eiser] op dat moment niet beschikte over de liquiditeit voor de aankoop, en dat hij daarom een overeenkomst van geldlening met [B] had gesloten, op grond waarvan hij € 22.983 van [B] heeft geleend. Ter onderbouwing daarvan heeft [eiser] een document overgelegd waarin die overeenkomst van geldlening is bevestigd. Tijdens de zitting heeft de advocaat van [eiser] meegedeeld dat dit document buiten beschouwing moet worden gelaten omdat het alleen maar een concept was. En [eiser] heeft toen verklaard dat hij wel genoeg geld had om een bitcoin te kopen, bestaande uit een voorschotbetaling van [A] . Ook dat is een opvallende koerswijziging.
3.20.
Tijdens de zitting heeft [verweerder] verklaard dat het bedrag van € 4.000, dat op
22 december 2017 is bijgeschreven op zijn bankrekening, een commissie was die [A] aan hem heeft betaald. [eiser] heeft tijdens de zitting verklaard dat dit niet klopt en dat dit bedrag was bedoeld als btw, omdat was afgesproken dat [verweerder] een factuur zou sturen. In de sommatiebrief, die de advocaat van [eiser] op 9 januari 2019 aan [verweerder] heeft geschreven, staat echter dat [verweerder] voor zijn werkzaamheden een commissie heeft gerekend. Ook deze verandering van standpunten is opvallend.
Bewijsopdracht voor [eiser]
3.21.
De in 3.16 tot en met 3.20 genoemde omstandigheden zijn sterke aanwijzingen voor de juistheid van de stellingen van [verweerder] . Ook de in het voordeel van [eiser] genoemde omstandigheden (zie 3.10 tot en met 3.14) zijn daarmee niet in tegenspraak. De apps tussen [eiser] en [verweerder] op 22 december 2017 kunnen hebben plaatsgevonden met [eiser] in de rol van tussenpersoon voor [A] . Ook bij de politie kan [verweerder] hebben gedoeld op [eiser] als tussenpersoon voor [A] . In zijn aangifte staat namelijk dat hij bitcoins en altcoins heeft verkocht aan [eiser] en [B]
‘en of aan hun verwanten’. En de frustratie van [eiser] , genoemd in een app van [B] , kan zien op frustratie van [eiser] vanwege het feit dat hij € 4.000 heeft betaald voor altcoins die hij niet heeft gekregen, en vanwege het resultaat van zijn rol als tussenpersoon van [A] .
3.22.
Gelet op alle omstandigheden is het op dit moment voor de rechtbank echter niet duidelijk wie gelijk moet krijgen. De bewijslast van zijn stelling dat hij op of omstreeks
22 december 2017 voor € 11.491,50 één bitcoin van [verweerder] heeft gekocht, rust op [eiser] . [verweerder] heeft die stelling voldoende gemotiveerd betwist. Daarom krijgt [eiser] een bewijsopdracht.
[verweerder] is in verzuim
3.23.
Tenzij nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is, is voor ontbinding verzuim vereist. Hieronder wordt toegelicht waarom aan dat vereiste is voldaan.
3.24.
Als [eiser] erin slaagt om het hiervoor genoemde bewijs te leveren, dan komt vast te staan dat hij twee koopovereenkomsten met [verweerder] heeft gesloten (één overeenkomst voor altcoins en één overeenkomst voor één bitcoin). Slaagt [eiser] daar niet in, dan blijft over de koopovereenkomst voor de altcoins. Voor beide gevallen geldt dat [verweerder] in verzuim is. De sommatiebrief van 9 januari 2019 (zie 2.14) is op 11 januari 2019 rechtsgeldig aan [verweerder] betekend. Hij stond op dat moment op dat adres ingeschreven. Tijdens de zitting is namens [verweerder] verklaard dat hij toen niet meer op dat adres woonde en dat de gemeente zijn adres toen in onderzoek had, maar heeft hij niet gesteld dat de deurwaarder dat wist of moest weten, en ook niet dat de deurwaarder ter plaatse heeft kunnen zien dat [verweerder] daar niet meer woonde. Daarnaast geldt nog het volgende. In zijn verweerschrift heeft [verweerder] aangevoerd dat hij de sommatiebrief pas voor het eerst heeft gezien als bijlage bij de procesinleiding. Vast staat dat [verweerder] ook daarna niet alsnog een bitcoin en/of altcoins aan [eiser] heeft geleverd. [verweerder] is dus in ieder geval vanaf de achtste dag na de ontvangst van de procesinleiding in verzuim geraakt wat betreft zijn verplichting om de in die sommatiebrief genoemde altcoins aan [eiser] te leveren, en ook wat betreft zijn eventuele - nog niet vaststaande - verplichting om aan [eiser] een bitcoin te leveren.
Rechtvaardigt de tekortkoming ontbinding? Bewijsopdracht voor [verweerder]
3.25.
[verweerder] is tekortgeschoten doordat hij geen altcoins aan [eiser] heeft geleverd, en mogelijk ook doordat hij geen bitcoin aan [eiser] heeft geleverd. Ontbinding van de koopovereenkomst(en) tussen [eiser] en [verweerder] is echter uitgesloten als de tekortkoming van [verweerder] geen ontbinding (met haar gevolgen) rechtvaardigt, gezien de bijzondere aard van de tekortkoming (zie artikel 6:265 lid 1 BW). Bij de afweging of een tekortkoming ontbinding rechtvaardigt, moet de rechter alle omstandigheden van het geval betrekken (zie Hoge Raad 28 september 2018, NJ 2019, 446).
3.26.
Als [eiser] weet wie de diefstal heeft gepleegd, is de rechtbank - voorlopig - van oordeel dat de tekortkoming van [verweerder] geen ontbinding rechtvaardigt. Dat geldt dan met name voor de daaruit volgende verplichting voor [verweerder] om de koopsom(men) aan [eiser] terug te betalen. Als [eiser] weet wie de dader is, is het logische gevolg daarvan namelijk dat hij dat verzwijgt voor de politie en voor [verweerder] . In dat geval dekt hij een ernstig strafbaar feit af en verhindert hij [verweerder] om zijn schade op de dader te verhalen.
3.27.
De rechtbank gaat er op dit moment niet vanuit dat [eiser] weet wie de dader van de diefstal is, maar kan niet uitsluiten dat [eiser] dat wel weet, op grond van het volgende.
3.28.
[eiser] , [B] en andere medewerkers van [bedrijfsnaam 1] wisten sinds 21 december 2017 dat [verweerder] die dag altcoins had gekocht en dat hij die in zijn online wallet had opgeslagen, want hij heeft die handelingen in hun aanwezigheid uitgevoerd op het kantoor van [bedrijfsnaam 1] in [plaatsnaam 1] . [eiser] en [B] , en mogelijk ook andere medewerkers van [bedrijfsnaam 1] , wisten op 22 december 2017 ook dat [verweerder] die dag twee bitcoins ging kopen. Vast staat ook dat [verweerder] voor zijn werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 1] , die hij (omstreeks) augustus 2017 heeft beëindigd, een tablet van [bedrijfsnaam 1] heeft gebruikt (hierna: de tablet).
3.29.
Volgens [verweerder] kan het niet anders dan dat iemand die werkt voor [bedrijfsnaam 1] in de nacht van 22 op 23 december 2017 met de tablet is ingelogd op de Paxful-account van [verweerder] en de diefstal heeft gepleegd. Hij heeft dit als volgt toegelicht (zie 3.30 tot en met 3.32).
3.30.
Voordat hij in verband met de beëindiging van zijn werkzaamheden voor
[bedrijfsnaam 1] de tablet weer bij [bedrijfsnaam 1] inleverde, heeft [verweerder] de tablet niet geschoond/gereset. Daardoor was het voor een latere gebruiker van de tablet mogelijk om toegang te krijgen tot de Paxful-account van [verweerder] . De tablet was, net als de laptop en telefoon van [verweerder] , namelijk zo ingesteld dat deze altijd automatisch was ingelogd op de Paxful-account van [verweerder] . Het was niet nodig om een wachtwoord, dat [verweerder] wel had, in te voeren om toegang te krijgen tot de Paxful-account van [verweerder] .
3.31.
Wanneer in de nacht van 22 op 23 december 2017 met een ander toestel dan de tablet, zijn laptop of zijn telefoon was ingelogd op zijn account, zou [verweerder] daarover van Paxful een melding hebben gekregen, maar dat is niet gebeurd. De melding van Paxful, die als eerste is genoemd in 2.11, is gedaan omdat iemand met een voor Paxful onbekend
VPN-adres had ingelogd op de Paxful-account van [verweerder] . Paxful heeft toen de account van [verweerder] op slot gezet, maar de dader heeft daarna het wachtwoord van [verweerder] veranderd, zodat hij weer toegang had tot de Paxful-account van [verweerder] . Voor het veranderen van het wachtwoord was het bij Paxful niet nodig om eerst het oude wachtwoord te typen als je altijd (automatisch) bent ingelogd. Daarna heeft de dader alle cryptovaluta die waren opgeslagen in de online wallet van [verweerder] gestolen door ze in een andere, onbekende wallet op te slaan.
3.32.
De politie had wel kunnen achterhalen wie de dader is, als zij kort na de aangifte van [verweerder] de tablet had onderzocht. Dat heeft de politie echter niet gedaan. Pas acht maanden later heeft de politie [verweerder] gevraagd om welke tablet het ging.
3.33.
Gelet op de in 3.28 genoemde feiten en op het gemotiveerde betoog in de daarop volgende randnummers krijgt [verweerder] de opdracht om te bewijzen dat [eiser] weet wie de dader is van de diefstal. Als [eiser] en [verweerder] allebei bewijs willen leveren door middel van het horen van getuigen, kunnen die getuigenverhoren gelijktijdig en/of aansluitend worden gehouden.
Uitstel van andere beslissingen
3.34.
De rechtbank stelt het nemen van alle andere beslissingen uit.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat hij op of omstreeks 22 december 2017 voor
€ 11.491,50 één bitcoin van [verweerder] heeft gekocht,
4.2.
draagt [verweerder] op te bewijzen dat [eiser] weet wie de dader is van de diefstal,
4.3.
bepaalt dat, indien [eiser] en/of [verweerder] bewijs door middel van
getuigenwillen leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op een zitting van mr. J.K.J. van den Boom in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1,
4.4.
bepaalt dat, indien [eiser] en/of [verweerder] bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, zij die stukken
binnen twee wekenna de bekendmaking van deze beslissing aan het dossier moet toevoegen,
4.5.
bepaalt dat, indien [eiser] of [verweerder] géén bewijs willen leveren, of bewijs willen leveren door een ander bewijsmiddel dan het verhoor van getuigen of het overleggen van stukken, zij dit
binnen twee wekenna de bekendmaking van deze beslissing aan de rechtbank en aan de wederpartij moeten berichten,
4.6.
stelt het nemen van alle andere beslissingen uit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2020. Het is digitaal ondertekend op het voorblad.
Coll: AvR/4228