ECLI:NL:RBMNE:2020:3386

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 20/2499
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik. Verzoekers hadden een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege diverse overtredingen op hun perceel. Na het intrekken van hun beroep tegen deze last, is deze onherroepelijk geworden. Verweerder heeft vervolgens besloten tot invordering van verbeurde dwangsommen, waarop verzoekers bezwaar hebben gemaakt. Dit bezwaar is ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben aangetoond voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het beroep van verzoekers tegen het bestreden besluit gepland op een zitting op 5 november 2020, wat betekent dat er geen dringende noodzaak is voor een voorlopige voorziening. Verzoekers hebben niet gereageerd op een verzoek van de rechtbank om aan te geven wat hun spoedeisende belang is.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen sprake was van onverwijlde spoed. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er is geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2499
uitspraak van voorzieningenrechter van 13 augustus 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. [verzoeker 2] )
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.E. Breems)

Inleiding

1.1
Aan verzoekers is een last onder dwangsom opgelegd vanwege diverse overtredingen op hun perceel aan de [adres] in [woonplaats] . Het bezwaar dat verzoekers hiertegen hebben gemaakt is door verweerder ongegrond verklaard. Verzoekers hebben vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, maar hebben dat beroep weer ingetrokken. Hiermee is de opgelegde last onder dwangsom inmiddels onherroepelijk.
1.2
Nadat verweerder heeft geconstateerd dat verzoekers niet binnen de gestelde begunstigingstermijnen aan de last hebben voldaan, is verweerder bij besluit van 12 december 2019 overgegaan tot invordering van een totaalbedrag van € 40.000,-- aan verbeurde dwangsommen. Het bezwaar dat verzoekers hiertegen hebben gemaakt is door verweerder bij besluit van 16 juni 2020 (
het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3
Verzoekers hebben vervolgens beroep ingesteld (zaaknummer UTR 20/2500). Ook hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze uitspraak gaat over het verzoek om een voorlopige voorziening.

Overwegingen

2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, als het verzoek kennelijk ongegrond is.
3. Het beroep van verzoekers tegen het bestreden besluit (zaaknummer UTR 20/2500) is door de rechtbank ter behandeling gepland op een zitting op 5 november 2020. Naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft verweerder de betalingstermijn voor het in te vorderen bedrag verlengd tot 1 december 2020.
4. Op grond van artikel 8:81 van de Awb is het treffen van een voorlopige voorziening mogelijk als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Gelet hierop heeft de rechtbank verzoeker bij brief van 29 juli 2020 gevraagd om aan te geven wat op dit moment nog het spoedeisende belang is bij het treffen van een voorziening hangende de beroepsprocedure. Verzoekers hebben hierop niet gereageerd.
5. De voorzieningenrechter oordeelt dat er op dit moment géén sprake is van onverwijlde spoed op grond waarvan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening zou moeten treffen. Het beroep van verzoekers tegen het bestreden besluit wordt bij de rechtbank op een zitting behandeld op 5 november 2020, dus vóór afloop van de betalingstermijn op 1 december 2020. Er is daarom op dit moment geen sprake van een spoedsituatie. De mogelijkheid dat de beroepszaak voor afloop van de betalingstermijn nog niet definitief is beslecht, doet daar niet aan af. Ook dat maakt namelijk niet dat er nú sprake is van een spoedsituatie.
6. Omdat een spoedeisend belang ontbreekt, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 13 augustus 2020 gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra dat weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.