ECLI:NL:RBMNE:2020:3383

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 18/1854
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding deskundigenkosten bij omgevingsvergunning en wijziging van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Vendrig IJsselstein B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein over de proceskostenvergoeding in het kader van een omgevingsvergunning. Verzoekster, Vendrig IJsselstein B.V., had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het veranderen van haar inrichting en het opnemen van een lozingsnorm voor chloroform. Na een aantal besluiten en aanpassingen van de vergunning door verweerder, heeft verzoekster beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank benoemde de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige, die advies uitbracht over de zaak. Verzoekster trok haar beroep in, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten, waaronder deskundigenkosten voor ingeschakelde adviseurs.

De rechtbank oordeelde dat verweerder in de proceskosten moest worden veroordeeld, omdat de omgevingsvergunning na het beroep door verzoekster was gewijzigd. De rechtbank stelde de kosten voor rechtsbijstand vast op € 1.050 en de deskundigenkosten op € 6.799,18, wat resulteerde in een totale proceskostenvergoeding van € 7.849,18. De rechtbank oordeelde dat de deskundigenkosten redelijk waren, gezien de werkzaamheden die waren verricht en de omstandigheden van de zaak. Verweerder werd ook verplicht om het griffierecht van € 170 aan verzoekster te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/1854

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2020 in de zaak tussen

Vendrig IJsselstein B.V., gevestigd in IJsselstein, verzoekster

(gemachtigde: mr. P.J.G. Poels),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein, verweerder.

Inleiding

1.1
Verzoekster, gevestigd aan de Productieweg 5 in IJsselstein, voorziet in de aanschaf, het onderhoud en het beheer van werkkleding voor bedrijven. Op 15 oktober 2015 heeft verzoekster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het veranderen van haar inrichting en het opnemen van een lozingsnorm voor chloroform.
1.2
Na een zienswijze van verzoekster heeft verweerder bij besluit van 28 maart 2018 (hierna: het bestreden besluit):
 de gevraagde vergunning het ombouwen van 1 PER-reinigingsinstallatie (een textielreinigingsinstallatie waarbij het oplossingsmiddel perchloorethyleen (hierna: PER) wordt gebruikt) naar een SolvonK4-reinigingsinstallatie (een textielreinigingsinstallatie waarbij chloroform vrijkomt) onder voorschriften verleend, met een begrippenlijst;
 de gevraagde vergunning voor het ombouwen van andere reinigingsinstallaties geweigerd;
 een voorschrift uit de oude omgevingsvergunning van verzoekster van 7 mei 2009 gewijzigd door daarin de concentratie-eis voor PER aan te scherpen;
 bepaalt dat de aanvraag van verzoekster onderdeel is van de omgevingsvergunning.
1.3
Omdat verzoekster het niet eens is met de omgevingsvergunning zoals die is verleend, heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) benoemt als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Op 18 februari 2019 heeft de StAB een advies uitgebracht. Verzoekster heeft hierop gereageerd. Bij brief van 16 augustus 2019 heeft verweerder laten weten voornemens te zijn een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoekster. Partijen zijn met elkaar in overleg getreden. In afwachting van de uitkomst van dit overleg en het nieuwe besluit, heeft de rechtbank de behandeling van het beroep aangehouden.
1.4
Bij besluit van 18 december 2019 heeft verweerder de omgevingsvergunning onder diverse aanpassingen opnieuw verleend. Bij brief van 10 januari 2020 heeft verzoekster laten weten dat zij haar beroep handhaaft, omdat de omgevingsvergunning volgens haar op een beperkt aantal punten nog aanpassing behoeft. Partijen zijn opnieuw met elkaar in overleg getreden.
1.5
Bij besluit van 12 februari 2020 heeft verweerder de omgevingsvergunning van 18 december 2019 gewijzigd door onder meer tabel 2 bij vergunningvoorschrift 1.2 en (de tekst van) de vergunningvoorschriften 2.10, 2.15 en 2.22 onder b aan te passen. Op 6 maart 2020 heeft verzoekster haar beroep ingetrokken met het gelijktijdige verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten die zij heeft gemaakt, waaronder een bedrag van € 6.799,18 inclusief BTW aan deskundigenkosten voor het inschakelen van ing. [A] (hierna: [A] ) en ing. [B] (hierna: [B] ) van advies- en ingenieursbureau LBP Sight, bij de overleggen met verweerder.
1.6
Bij brief van 20 april 2020 heeft verweerder laten weten akkoord te zijn met een veroordeling in de proceskosten van verzoekster voor rechtsbijstand volgens het forfaitaire tarief. Wat betreft de deskundigenkosten geeft verweerder te kennen 60% van deze kosten voor zijn rekening te willen nemen, omdat volgens verweerder naar schatting 40% van de werkzaamheden van [A] en [B] niet heeft bijgedragen aan de wijzigingen van het bestreden besluit.
1.7
Hierna heeft de rechtbank het onderzoek op 22 april 2020 gesloten.

Beoordeling van het proceskostenverzoek

2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitspraak in de zaak zonder het proceskostenverzoek op een zitting te behandelen. De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke zaken is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb).
3. Omdat verweerder het bestreden besluit naar aanleiding van het door verzoekster ingestelde beroep (tweemaal) heeft gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekster in beroep heeft gemaakt.

Rechtsbijstand

4. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb naar het forfaitaire tarief vast op € 1.050,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de schriftelijke zienswijze na het StAB-rapport, met een waarde per punt van € 525,-- en een wegingsfactor 1).

Deskundigenkosten

5.1
Wat betreft de deskundigenkosten stelt de rechtbank vast dat verzoekster haar claim heeft onderbouwd met vier facturen van [A] en [B] , en met een lijst van de werkzaamheden die zij hebben verricht in de periode van 15 augustus 2019 tot en met 28 januari 2020.
5.2
Tot de werkzaamheden van een deskundige behoort (met name) de vaststelling van de rechtens relevante feiten die tot diens specifieke deskundigheid behoren. Uitgangspunt daarbij is dat de ingeschakelde deskundige onpartijdig adviseert. Aan de feiten die door de deskundige zijn vastgesteld, kan de rechtzoekende zelf of diens gemachtigde vervolgens een juridische kwalificatie geven. De kosten voor het inschakelen van een deskundige komen op de voet van artikel 1, aanhef en onder b van het Bpb, slechts voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn.
Werkzaamheden
5.3
Uit de lijst van werkzaamheden die verzoekster over heeft gelegd blijkt dat [A] en [B] werkzaamheden hebben verricht - onder meer - bestaande uit (telefonisch) overleg, de bestudering van stukken, het opstellen en aanpassen van notities en het beoordelen en narekenen van voorstellen in het kader van de (milieu)technische aspecten van de omgevingsvergunning en tot slot het voorbereiden en bijwonen van de overleggen met verweerder. De rechtbank stelt vast dat schriftelijke resultaten van deze werkzaamheden (zoals notities en voorstellen) ontbreken in het dossier, los van het stuk van [A] van 15 januari 2020 dat is opgesteld in reactie op het besluit van 18 december 2019. De rechtbank acht het echter voldoende aannemelijk dat voornoemde werkzaamheden hebben plaatsgevonden, gelet op de overleggen die partijen naar eigen zeggen met elkaar hebben gevoerd. Bovendien bestrijdt verweerder op zichzelf niet dat de werkzaamheden zijn verricht. Voor de inhoud van de werkzaamheden sluit de rechtbank aan bij het stuk van [A] van 15 januari 2019 dat wél in het dossier zit. In het licht hiervan kan worden vastgesteld dat de werkzaamheden zien op een onpartijdige vaststelling van (milieu)technische feiten, zonder dat daarbij een bepaald standpunt wordt verdedigd of een juridische kwalificatie plaatsvindt. De kosten die verzoekster heeft gemaakt voor de gedeclareerde werkzaamheden komen daarom in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Gelet op het hiervoor onder overweging 5.2 gegeven beoordelingskader moeten het inroepen van de deskundige en de deskundigenkosten zelf dan wel redelijk zijn.
Was het inroepen van de deskundige redelijk?
5.4
De rechtbank oordeelt van wel. Verzoekster mocht, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van de inroeping (te weten: de uitkomsten van het StAB-rapport en het voornemen van verweerder om het bestreden besluit te wijzigen), ervan uitgaan dat [A] en [B] een relevante bijdrage zouden leveren aan een voor haar gunstige uitkomst van de zaak. Hierbij betrekt de rechtbank dat de werkzaamheden zijn verricht in het kader van de overleggen tussen partijen, dat deze overleggen hebben bijgedragen aan de wijziging van het bestreden besluit én dat de werkzaamheden zijn verricht in de periode tussen het moment waarop verweerder liet weten voornemens te zijn het bestreden besluit te wijzigen, en de intrekking van het beroep.
5.5
Wat verweerder heeft aangevoerd maakt dit oordeel niet anders. Verweerder heeft zich, zo begrijpt de rechtbank, op het standpunt gesteld dat het inroepen van [A] en [B] alleen redelijk kan worden geacht voor zover zij werkzaamheden hebben verricht die hebben bijgedragen aan de wijziging van het bestreden besluit. Alleen de kosten voor díe werkzaamheden kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Verweerder wijst erop dat het bestreden besluit ten aanzien van de volgende onderwerpen niet is gewijzigd: het protocol voor bemonstering van Solvon K4, de toepasbaarheid van BBT documenten, de vergunningvoorschriften rondom het monitoringsplan inzake het doorslaan van actieve koolfilters en tot slot de verdunning van de afvalstromen en tot slot het chemisch wasproces met PER en de daaraan verbonden eisen, zoals waar gemeten moet worden en hoeveel koolstoffilters er nodig zijn. Verweerder schat in dat 40% van de verrichte werkzaamheden op deze onderwerpen zien en is niet bereid de kosten daarvan te dragen. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Nog daargelaten de vraag of een splitsing als door verweerder voorgestaan, kan worden gemaakt, stelt de rechtbank vast dat verweerder weliswaar een opsomming heeft gegeven van de onderwerpen ten aanzien waarvan het bestreden besluit niet zou zijn gewijzigd, maar geenszins duidelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden uit de door verzoekster overgelegde lijst op deze onderwerpen zien. De percentuele schatting die verweerder heeft gemaakt is hiervoor onvoldoende.
Zijn de deskundigenkosten redelijk?
5.6
Naar het oordeel van de rechtbank wel. De door verzoekster geclaimde deskundigenkosten zijn opgebouwd uit uurtarieven, het aantal gedeclareerde uren en reiskosten. Uit de facturen blijkt dat [A] op basis van een uurtarief van € 112,50 exclusief BTW in totaal voor 32,75 uren, en op basis van een uurtarief van € 125,00 exclusief BTW in totaal voor 8,5 uren werkzaamheden heeft verricht. Daarnaast heeft [A] een kilometervergoeding gedeclareerd van € 19,80 exclusief BTW voor 36 kilometer. [B] heeft op basis van een uurtarief van € 110,00 exclusief BTW voor 7,75 uren werkzaamheden verricht. De rechtbank vindt de gehanteerde uurtarieven exclusief BTW redelijk. Ook de in totaal 49 gedeclareerde uren en de gedeclareerde kilometervergoeding acht de rechtbank redelijk in het licht van de lijst van verrichte werkzaamheden en de overleggen die tussen partijen zijn gevoerd.
5.7
De rechtbank stelt de door verweerder aan verzoekster te betalen deskundigenkosten voor het inschakelen van [A] [B] van LBP Sight vast op € 6.799,18 inclusief BTW. (32,75 x € 112,50 + 8,5 x € 125,-- + 7,75 x € 110,00 + € 19,80, verhoogd met 21% BTW)

Conclusie

6. Gelet op het voorgaande moet verweerder in totaal een bedrag van € 7.849,18 (€ 6.799,18 + € 1.050,--) aan verzoekster vergoeden voor gemaakte proceskosten.
7. Uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 170,-- aan verzoekster te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 7.849,18.
Deze uitspraak is op 4 augustus 2020 gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra dat weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.