ECLI:NL:RBMNE:2020:3380

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4753
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag urgentie sociale huurwoning en motivering mantelzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren. De eiser had een aanvraag voor urgentie bij de toewijzing van een sociale huurwoning ingediend, welke door verweerder op 10 april 2019 werd afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 2 oktober 2019 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 29 januari 2020 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. S.J. Weijerveld, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 10 april 2020 verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder diende te motiveren waarom geen sprake was van mantelzorg, zoals bedoeld in de Huisvestingsverordening Gooise Meren 2018. De rechtbank oordeelde dat het medisch advies van A-REA niet zorgvuldig tot stand was gekomen, omdat relevante informatie van de mantelzorger niet was meegenomen in de beoordeling.

In de einduitspraak concludeert de rechtbank dat verweerder het gebrek niet heeft hersteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij opnieuw een sociaal-medisch onderzoek moet plaatsvinden. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.312,50 zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4753

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.E. Beukers),
en

het collega van burgemeester en wethouders van Gooise Meren, verweerder

(gemachtigde: mr. S.E.J.M. Bogaarts).

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor urgentie bij de toewijzing van een sociale huurwoning afgewezen.
Bij besluit van 2 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. S.J. Weijerveld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 10 april 2020 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 20 mei 2020 een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft op 9 juli 2020 een schriftelijke zienswijze gegeven. Verweerder heeft daar bij brief van 5 augustus 2020 op gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Inleiding
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen mantelzorg krijgt als bedoeld in de Huisvestingsverordening Gooise Meren 2018. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen. In de tussenuitspraak is aangegeven dat verweerder daartoe moet motiveren waarom geen sprake is van mantelzorg als bedoeld in de Huisvestingsverordening. Daarvoor dient opnieuw een sociaal-medisch onderzoek plaats te vinden of er in dit geval op het moment van het bestreden besluit sprake was van een mantelzorgsituatie. Het medisch advies van A-REA van 16 juli 2019 is niet zorgvuldig tot stand gekomen, omdat de brief van [A] ( hierna: de mantelzorger) die eiser tijdens het onderzoek heeft getoond niet is meegenomen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van mantelzorg. Verder is niet inzichtelijk welke overwegingen de arts van A-REA aan haar conclusie dat geen sprake is van mantelzorg ten grondslag heeft gelegd.
Aanvullende motivering verweerder
3. In zijn reactie van 20 mei 2020 heeft verweerder meegedeeld dat het vanwege de coronamaatregelen niet mogelijk was een nieuw sociaal-medisch advies te krijgen van
A-REA. Verweerder heeft wel telefonisch contact gehad met A-REA en daarnaast heeft de arts van A-REA het dossier opnieuw bekeken en daarover een e-mail gestuurd naar verweerder. Verweerder stelt dat de brief van de mantelzorger door de arts van A-REA is gelezen en bij de beoordeling is betrokken. De arts bevestigt dat ook in haar e-mail. In die brief stond dat de mantelzorger boodschappen doet, eten brengt en het bed verschoont. Dat is volgens verweerder onvoldoende om te spreken van mantelzorg. Er is pas sprake van mantelzorg als er intensieve, langdurig zorg of ondersteuning wordt verleend, die verder gaat dan de hulp van gebruikelijke hulp die huisgenoten aan elkaar geven. Dat is hier niet aan de orde, aldus verweerder.
Zienswijze eiser
4. Eiser is van mening dat verweerder nog steeds onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van mantelzorg. De arts heeft geen rekening gehouden met het feit dat de mantelzorger dagelijks langskomt, ook zorgt voor de medicijnen van eiser en allerhande klusjes voor hem doet.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het gebrek niet heeft hersteld. Uit de reactie van 20 mei 2020 en uit de daarbij gevoegde e-mail van de arts van A-REA blijkt niet dat verweerders weergave van de taken die voor eiser worden gedaan zijn afgeleid uit de brief van de mantelzorger die eiser tijdens het onderzoek heeft getoond. Volgens eiser stond in die brief veel meer dan door A-REA wordt genoemd. Tijdens de beroepsprocedure is ook een (andere) brief van de mantelzorger overgelegd. Het beeld van de hulp die de mantelzorger daarin schetst, komt niet overeen met de weergave van verweerder. Zo zou de mantelzorger minimaal twee keer per dag bij eiser langsgaan, eiser uit bed helpen, zorgen dat hij zijn medicijnen inneemt, hem onder de douche zetten, het huis schoonmaken, het bed een paar keer per week verschonen, eten klaarmaken, eten langsbrengen en voor hem opwarmen, met eiser naar buiten gaan, boodschappen doen en zijn medicijnen ophalen. Verweerder heeft de brief van de mantelzorger die tijdens het onderzoek is getoond niet overgelegd. Daarom kan de rechtbank niet controleren of verweerder en de arts van A-REA voldoende hebben weergegeven welke hulp de mantelzorger biedt. Het advies van A-REA is dus nog steeds niet zorgvuldig tot stand gekomen en niet inzichtelijk. De aanvulling van verweerder en
A-REA is daarom niet voldoende om het geconstateerde gebrek te herstellen.
6. Omdat verweerder het gebrek niet heeft hersteld is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
8. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. In het nieuwe besluit moet verweerder met inachtneming van wat in de tussenuitspraak en deze einduitspraak is overwogen, motiveren waarom geen sprake is van mantelzorg als bedoeld in de Huisvestingsverordening. Daarvoor dient opnieuw een sociaal-medisch onderzoek plaats te vinden.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312.50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is op 20 augustus 2020 gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.