Op 18 augustus 2020 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek van verzoeker behandeld. Het verzoek was gericht tegen mr. J.R. van Es-de Vries, de kinderrechter in een lopende zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen van verzoeker. Verzoeker voelde zich onvoldoende gehoord door de rechter en had twee specifieke vragen aan de heer [B] van de William Schrikker Stichting, die niet door de rechter aan hem werden gesteld. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter de eerste vraag wel heeft gesteld, maar dat de tweede vraag niet aan de orde is gekomen. De wrakingskamer oordeelde dat de feiten en omstandigheden die door verzoeker zijn aangevoerd, niet voldoende grond bieden voor de conclusie dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter niet verplicht is om elke vraag van verzoeker aan de getuige voor te leggen en dat de indruk van vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. Daarom werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.