ECLI:NL:RBMNE:2020:3329

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 2769
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting bedrijfswoning wegens gebrek aan spoedeisend belang

Op 18 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen [verzoekster] B.V. en de burgemeester van de gemeente Houten. Verzoekster had een voorlopige voorziening gevraagd tegen de sluiting van haar bedrijfswoning, die op 27 juli 2020 door de burgemeester was besloten vanwege het gebruik van de woning als hennepkwekerij. Verzoekster stelde dat zij een spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat zij de woning niet kon gebruiken of verhuren, wat leidde tot financiële problemen.

De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen sprake was van een spoedeisend belang. De rechter concludeerde dat verzoekster onvoldoende had aangetoond dat de sluiting van de woning zou leiden tot een onomkeerbare situatie of acute financiële nood. Bovendien was het gebruik van de woning voor hennepteelt vastgesteld, wat de sluiting rechtvaardigde. De voorzieningenrechter wees het verzoek af als kennelijk ongegrond, wat betekent dat het besluit van de burgemeester niet werd geschorst en verzoekster de woning niet mocht gebruiken totdat op haar bezwaar was beslist.

De uitspraak benadrukt dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van een spoedeisend belang en dat het besluit van de burgemeester niet evident onrechtmatig was. De rechter gaf aan dat verzoekster niet voldoende had onderbouwd dat haar belangen zwaarder wogen dan het belang van de gemeente om de sluiting door te zetten. De uitspraak heeft verstrekkende gevolgen voor verzoekster, die haar bedrijfswoning niet kan gebruiken tot er een beslissing op haar bezwaar is genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2769

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 augustus 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., te [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en

de burgemeester van de gemeente Houten, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 27 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bedrijfswoning aan de [adres] in [vestigingsplaats] vanaf 30 juli 2020 gesloten voor een periode van zes maanden.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verder heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

Wat is de aanleiding voor deze uitspraak?
1. Verzoekster is eigenaar van de bedrijfswoning aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Op 14 juli 2020 is door de politie geconstateerd dat de bedrijfswoning in gebruik is genomen als hennepkwekerij. De politie heeft deze informatie gedeeld met verweerder en op grond hiervan is besloten de bedrijfswoning te sluiten. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij heeft bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de sluiting en is bij de voorzieningenrechter deze spoedprocedure gestart.
Waarom is verzoekster deze spoedprocedure gestart?
2. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Zij voert aan dat zij door het besluit haar bedrijfswoning niet meer kan gebruiken/verhuren. Achter de bedrijfswoning is een grote broeikas gelegen waar haar personeel werkzaam is. Het is volgens verzoekster noodzakelijk dat een bedrijfsleider zijn intrek neemt in de bedrijfswoning om toezicht te houden op het personeel. Daar komt bij dat op deze wijze huurinkomsten worden gerealiseerd, waarvan verzoekster grotendeels financieel afhankelijk is. Verzoekster merkt nog op dat het enkele maanden kan duren voordat verweerder een beslissing neemt op haar bezwaar en zij in ieder geval tot die tijd niet kan beschikken over haar bedrijfswoning. Volgens verzoekster is dan ook sprake van een onomkeerbare situatie.
Vervolgens voert verzoekster aan dat het besluit onrechtmatig tot stand is gekomen, omdat zij geen redelijke termijn heeft gekregen om een zienswijze in te dienen. Verder voert verzoekster aan dat de aangetroffen feiten en omstandigheden geen sluiting rechtvaardigen en dat de duur van de sluiting onevenredig is. Volgens verzoekster moeten haar belangen prevaleren boven het belang van verweerder om de bedrijfswoning te sluiten. Daar merkt zij bij op dat de sluiting voor haar ingrijpend is met vergaande (financiële) gevolgen.
Waarom is in deze zaak geen zitting gehouden?
3. De voorzieningenrechter kan uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting als het verzoek kennelijk ongegrond is [1] . Het begrip ‘kennelijk’ betekent dat daarover in redelijkheid geen twijfel mogelijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval als er kennelijk geen sprake is van een spoedeisend belang. Er wordt namelijk alleen een voorlopige voorziening getroffen als een spoedeisend belang dat vereist [2] (ook wel ‘onverwijlde spoed’ genoemd). De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van spoedeisend belang en heeft daarom geen zitting gehouden.
Waarom is er geen sprake van spoedeisend belang?
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster onvoldoende onderbouwd en aannemelijk heeft gemaakt dat door de sluiting een onomkeerbare situatie dreigt of sprake is van acute financiële nood. Verzoekster kan door de sluiting de bedrijfswoning niet gebruiken om te verhuren en/of een bedrijfsleider zijn intrek te laten nemen om toezicht te houden op haar werknemers in de achterliggende broeikas. Het is echter niet gesteld en uit de stukken blijkt ook niet dat voor de sluiting de bedrijfswoning op die manier werd gebruikt. Uit het dossier blijkt dat de hele bedrijfswoning werd gebruikt voor hennepteelt (813 planten). Ook blijkt uit het dossier dat verzoekster een aanvraag had ingediend bij de gemeente Houten om in de bedrijfswoning acht personen te mogen huisvesten, maar dat dit in juni 2020 is geweigerd. Van een bewoning zoals verzoekster schetst, is dan ook niet gebleken. In de stelling dat toezicht moet worden gehouden op werkzaamheden in de kas, ziet de voorzieningenrechter dan ook geen spoedeisend belang. Dat verzoekster de bedrijfswoning nu wel op de door haar geschetste manier wil gebruiken, is onvoldoende om spoedeisend belang aan te nemen. Verder heeft verzoekster niet inzichtelijk gemaakt dat door de gestelde huurderving de continuïteit van haar bedrijf op korte termijn in gevaar komt. Hierin ligt dus ook geen spoedeisend belang. Verder is de enkele stelling dat een bezwaarprocedure maanden kan duren onvoldoende om spoedeisend belang aan te nemen. Daar komt bij dat de mogelijkheid tot het vragen van een voorlopige voorziening niet is bedoeld om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen.
Is het besluit evident onrechtmatig?
5. De door verzoekster gevraagde voorziening kan alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder ‘evident onrechtmatig’ is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Daarvan is de voorzieningenrechter niet gebleken. Het wordt namelijk niet bestreden dat nagenoeg de hele bedrijfswoning werd gebruikt voor hennepteelt. In zo’n geval heeft verweerder de bevoegdheid de bedrijfswoning te sluiten. Er zijn geen omstandigheden om aan te nemen dat van deze bevoegdheid geen gebruik had mogen worden gemaakt, mede gelet op de voorgeschiedenis. Dat verzoekster stelt onvoldoende tijd te hebben gehad om een goede zienswijze in te dienen, is geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Ook al zou dit het geval zijn, betekent dit nog niet dat de sluiting van de bedrijfswoning onrechtmatig is. Verder ziet de voorzieningenrechter in de gronden tegen de duur van de sluiting geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. De discussie hierover kan in bezwaar worden gevoerd. Daarbij ligt het op de weg van verweerder om voortvarend op het bezwaar te beslissen om te voorkomen dat een beslissing over de sluitingsduur door tijdsverloop achterhaald is.
Wat betekent deze uitspraak voor verzoekster?
6. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een belangenafweging in het voordeel van verzoekster uit te laten vallen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond. Dit betekent dat het besluit niet wordt geschorst en verzoekster dus in ieder geval totdat op het bezwaar is beslist de bedrijfswoning niet mag gebruiken.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.