Op 18 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen [verzoekster] B.V. en de burgemeester van de gemeente Houten. Verzoekster had een voorlopige voorziening gevraagd tegen de sluiting van haar bedrijfswoning, die op 27 juli 2020 door de burgemeester was besloten vanwege het gebruik van de woning als hennepkwekerij. Verzoekster stelde dat zij een spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat zij de woning niet kon gebruiken of verhuren, wat leidde tot financiële problemen.
De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen sprake was van een spoedeisend belang. De rechter concludeerde dat verzoekster onvoldoende had aangetoond dat de sluiting van de woning zou leiden tot een onomkeerbare situatie of acute financiële nood. Bovendien was het gebruik van de woning voor hennepteelt vastgesteld, wat de sluiting rechtvaardigde. De voorzieningenrechter wees het verzoek af als kennelijk ongegrond, wat betekent dat het besluit van de burgemeester niet werd geschorst en verzoekster de woning niet mocht gebruiken totdat op haar bezwaar was beslist.
De uitspraak benadrukt dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van een spoedeisend belang en dat het besluit van de burgemeester niet evident onrechtmatig was. De rechter gaf aan dat verzoekster niet voldoende had onderbouwd dat haar belangen zwaarder wogen dan het belang van de gemeente om de sluiting door te zetten. De uitspraak heeft verstrekkende gevolgen voor verzoekster, die haar bedrijfswoning niet kan gebruiken tot er een beslissing op haar bezwaar is genomen.