2.13.[verweerder] heeft in juni 2020 de navolgende concept verklaring opgesteld: “
Op 12 december 2018 is door mij mondeling bij mijn leidinggevende, de heer [A] , geklaagd over
de wijze waarop ik beoordeeld ben; Ik heb daarbij een opmerking gemaakt over het
beoordelingsformulier en aangegeven dat de inhoud daarvan niet aansloot bij wat eerder in het
plangesprek is afgesproken - en wat tijdens de evaluatie aan de orde is gekomen.
Ik heb daarmee beoogd de beoordeling ‘verbetering noodzakelijk’ ter discussie te stellen;
• Op 28 augustus 2019 en in de weken daarna heb ik bij de heer [A] geklaagd over het niet
nakomen van de arbeidsovereenkomst. Ik heb in dat verband niet alleen de regels die zien op
het doorlopen van de beoordelingscyclus genoemd, alleen ook op normen die door mij en mijn
werkgever [verzoekster] worden gezien als weergave van wat betamelijk is in de onderlinge
verhoudingen. Ik bedoel daarmee de rechtsregels die zijn neergelegd in een rood boekje, bij
gelegenheid gepresenteerd op een personeelsbijeenkomst van mijn werkgever.
• In de weken na 28 augustus jl. is het tot correspondentie gekomen tussen mij en mijn
werkgever. Dit vanwege het feit dat ik mij niet heb kunnen vinden in door de heer [A] - bij
gelegenheid van de beoordelingscyclus besproken feiten - en de daarop kennelijk door de heer
[A] gebaseerde mening over mijn functioneren.
De heer [A] heb ik toen ook gelegenheid willen geven tot ongedaanmaking van de gevolgen van
het niet nakomen van de arbeidsovereenkomst. Bijvoorbeeld door mijn functioneren met
terugwerkende kracht tot 2018 als ‘conform verwachting’ of ‘boven verwachting’ te
kwalificeren.
Met de betreffende correspondentie heb ik een aantal zaken recht willen zetten. Zo valt het mij
tegen dat ik, vanaf het eerste evaluatiegesprek, midden in het jaar geen gelegenheid heb
gekregen om mijn visie op mijn functioneren of dat van mijn leidinggevende opgenomen te zien
in het personeelsdossier. Daarnaast is het regelmatig voorgekomen dat ik geen erkenning heb
gekregen voor mijn kennis of kunde. Zo heb ik eens, onder verwijzing naar de werkzaamheden
van een advocaat in loondienst bij Buma/Stemra, gevraagd om wijziging van mijn
functiebenaming in ‘senior [functie] ’. Dit is door de heer [A] toen van de hand gewezen.
Ook is het mij door de opstelling van mijn werkgever onmogelijk gemaakt mijzelf te profileren in
de markt. Bij herhaling zijn verzoeken om het mogen schrijven van publicaties of het op zoek
gaan naar gastdocentschappen van de hand gewezen door de heer [A] .
Later heeft de beer [B] , in de periode 23 september 2019 tot 23 maart 2020 mijn
leidinggevende, dit ontmoedigingsbeleid doorgezet.
• In plaats van welwillend op de genoemde - vertrouwelijke- correspondentie in te gaan, heeft de
heer [A] , tijdens een gesprek in de ochtend van 9 september jl. verdedigend gereageerd op
door mij waargenomen tekortkomingen in zijn functioneren als leidinggevende. Vervolgens
heeft de heer [A] , kennelijk in een opwelling, mij gesuggereerd dat ik mij zou laten coachen.
Deze suggestie is herhaald in een voor mij vernederend en teleurstellend gesprek waarin mijn
werkgever - bij monde van beide directieleden - mij beschuldigd heeft, zoals op papier als in
woord, van grensoverschrijdend gedrag. Dit gesprek vond onaangekondigd plaats, terwijl
normaal gesproken eik overleg bij [verzoekster] wordt geagendeerd.
Naar mijn mening kunnen de feiten de beschuldiging van grensoverschrijdend gedrag niet
dragen, bij lange na niet.
gesprek 23 september 2019
Het gesprek wekte op mij sterk de indruk door een jurist geadviseerd te zijn die selectief was
geïnformeerd. Ook de heer [B] bleek weinig op de hoogte van de feiten, noch van mijn
personeelsdossier. Ik heb het mij voorgehouden stuk onder druk - ik vreesde anders ontslag —
onder protest per e-mail ondertekend. Daarbij merk ik op dat de onderbouwing van het
genoemde gedrag heeft plaatsgevonden onder aanvoering van op mij als gezocht voorkomende
redenen. Dit met het kennelijke doel mij weg te zetten als iemand die niet weet hoe het hoort.
Kwalijker nog is dat de directie - en de daarop volgende maatregelen van coaching en
overdracht van het leiding geven - dit gecommuniceerd heeft aan het hele managementteam en
mijn directe collega, de bestuurssecretaris. Dit ondanks het willen bieden van oplossingen. Voor
mijn gevoel was alles er vanaf dat moment op gericht mijn functioneren - via het MT - zo
negatief mogelijk neer te zetten binnen de organisatie.
verwijten directie; diffamerende kwalificatie
Graag ga ik, in lijn met mijn protest per e-mail bij ondertekening van het stuk van 23 september
jl., hierbij inhoudelijk in op de mij die dag gemaakte verwijten.
1.
Het verwijt van een ‘merkwaardige chicane’
Ik heb invulling willen geven aan mijn verplichtingen uit artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek.
De citaten die de directie noemt kunnen m.i. de bewuste - m.i. beschadigende - kwalificatie
‘over de schreef gaan’ niet dragen.
2.
Het verwijt van een insinuatie
Herhaaldelijk heb ik moeten constateren dat de heer [A] selectief is in het vergaren van input
voor functioneringsgesprekken. Daar waar hij zegt input bij ‘de managers’ op te vragen, vraagt
hij in de praktijk alleen inlichtingen op bij de manager Media, inmiddels manager Licenties,
mevrouw [C] . Ik vond en vind dit opmerkelijk. Ik leid hieruit af dat de heer [A] regelmatig
druk voelt van de Raad van Toezicht, daar waar het toename van Juridische procedures betreft
die onder verantwoordelijkheid vallen van hem en mevrouw [C] . Daar waar ik in de
betreffende functioneringsgesprekken geen feedback hoor of zie van andere, positief over hem
oordelende managers, kan mij niet kwalijk genomen worden dat ik een verband gezien heb
tussen de beweerdelijke opmerkingen van mevrouw [C] en haar eigen belangen - bij het
verschoond blijven van kritiek van haar kant. Ik kan hier zelf nadere toelichting op geven. Ik laat
hierbij weten dat ik eind september 2019 zelf met mevrouw [C] heb gesproken - en heb
gehoord dat zij destijds positief stond tegenover mijn functioneren, Zij weet het gedrag van de
directie m.i. eerder aan de persoonlijkheden van betrokkenen. Ook in dit licht bezien gaat het
niet aan mij een insinuatie te verwijten, daar waar ik alleen wijs op de mogelijkheid van het niet
delen van verantwoordelijkheid, waar dat wel in de rede ligt. Iets dat in de sector waarin mijn
werkgever opereert vaker voorkomt. In dit geval wijs ik op uitval van het [.....]
mevrouw [J] bij Buma/Stemra. Bovendien had mijn opmerking
plaats in een e-mail die aan de heer [A] en niet aan mevrouw [C] gericht was.
3. Het verwijt van gebrek aan zelfreflectie, het verwijt niet open te staan voor opbouwend
bedoelde kritiek
Ik heb tijdens het evaluatiegesprek van 28 augustus 2019 aangegeven dat ik de dingen die de
heer [A] mij verwijt eerst bij mijzelf zoek. Alleen hieruit blijkt al zelfrefelectie. Ook in mijn
mailcorrespondentie wordt blijk gegeven van zelfrefiectle. Waar de directie niet open staat voor
zorgvuldig geuitte feedback in het kader van wederzijdse evaluatie, past het voor mijn gevoel
minder goed juist mij gebrek aan zelfreflectie te verwijten. De pot verwijt dan de ketel. Dat ik in
het verleden juridisch zwaarder werk heb verzet dan bij mijn huidige werkgever blijkt uit mijn cv
en kan ik via voorbeelden verduidelijken. Mijn arbeidsrechtelijke kennis is niet in het geding. Ik
heb zowel in de advocatuur als in de rechtspraak aan arbeidszaken gewerkt. Daar was ook een
ontbindingskwestie bij.
4.Het verwijt ten aanzien van verzending van een e-mail na vragen aan de bestuurssecretaris
De directie betrekt er correspondentie bij die ik vanuit mijn rol als bedrijfsjurist heb geuit aan
bestuurssecretaris mevrouw [E] . Dit geeft m.i. geen pas. Ik merk opnieuw op dat het
één vrijwel los staat van het ander. Kennis die ik - als geëvalueerde werknemer - opdoe, neem ik
nu eenmaal mee in mijn rol als bedrijfsjurist. De beer [A] had er op dat moment goed aan
gedaan met beide juristen van de afdeling in gesprek te gaan over de door mij gesignaleerde
arbeidsrechtelijke bijzonderheden. In dit verband merk ik op dat ook eerder intern door mij is
geadviseerd op arbeidsrechtelijk terrein. Zowel aan de personeelsfunctionaris - ook
officemanager en assistente van de heer [A] - als aan mijn leidinggevende.
5.Verwijt van een poging aard van het klagen
Vervolgens denatureert de directie mijn blootlegging van het, kort gezegd, niet nakomen van,
dan wel toerekenbaar te kort schieten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst.
Hoewel het destijds in de rede lag één en ander te kwalificeren als onzorgvuldig, heb ik er
bewust voor gekozen het gedrag van de heer [A] in de sleutel te zetten van de
arbeidsovereenkomst.
Iets dat ik in mijn herinnering ook aangaf in het gesprek van 23 september jl. Dat het gesprek
niet in juni is gevoerd en dat niet het juiste formulier is gebruikt is weliswaar van belang, alleen
de kern van de zaak komt in deze alinea niet naar voren.
6.Uit de contect halen, het betrekken van collega’s in de correspondentie
Ik heb de communicatie m.i. telkens zakelijk en zuiver gehouden. Uit het feit dat mijn collega, de
heer [P] , via zijn leidinggevende mevrouw [C] , bij de heer [A] heeft geklaagd over
soortgelijke uitingen van irritatie, blijkt dat de heer [A] het kennelijk lastig vindt zich juist te
uiten wanneer het hem tegen zit. Ook in die relatie heeft de heer [A] - het gedrag van - de
ander ‘irritant’ genoemd. Dat de heer [A] collega’s selectief informeert, blijkt m.i. uit het feit dat
de heer [B] een beperkt geïnformeerde indruk wekte tijdens het - voor mij
onverwachte en als vernederend ervaren - gesprek van 23 september jl.
Ook heb ik opgemerkt dat de reactie van mevrouw [E] op mijn e-mail aan de heer [A]
op mij een geadviseerde indruk wekt, naast zijn e-mail d.d. 13 september jl.
Wat ik herhaaldelijk opmerk, is dat de heer [A] mijn gedrag in mijn rapporteren aan de heer [A]
maatgevend acht voor mijn communicatie met stakeholders. Deze toerekening gaat m.i. niet
terug op feiten, In zoverre verwijt de heer [A] mij ‘out of context’ gedrag dat hij zelf vertoont.
Bij mijn sollicitatie in 2014 gaf ik al aan dat ik mij zoveel mogelijk aanpas aan degene met wie ik
communiceer.
7.Punten waarin mevrouw [C] een rol speelt; bevestiging
Ik heb na het evaluatiegesprek van vorig jaar op eigen initiatief met mevrouw [C] gesproken
over het optreden van de directie en dit ‘beschadigend’ genoemd.
Het punt dat de beer [A] heeft laten liggen - de vermelding van een onjuist percentage in een
concept van een brief, nota bene opgesteld door de advocaat van werkgever - is toen recht
gezet door mevrouw [C] , terwijl zij keek naar haar correspondentie daarover.
Correspondentie waarover de heer [A] niet beschikt. Dit wijst er al op dat de heer [A] geen
feiten verifiëert voordat hij mij een verwijt maakt, dan wel dit onvoldoende doet.
Of in eik geval mij geen ruimte geeft voor correctie van het geschetste beeld te zorgen. Het punt
van de al dan niet bestaande noodzaak van gesprekken die ik intern met de heer [A] voer raakt
aan mijn reputatie. Op 9 september 2019 heeft de heer [A] ook aangegeven dat hij niet achter
de feiten komt. Dan ligt het in de rede dat hij mij op mijn woord gelooft.
8.De opgedrongen coach
Daar waar in het evaluatiegesprek door de heer [A] geen aandacht werd besteed aan een
cursus die ik op eigen initiatief volgde - op het gebied van communicatie - is de heer [A] wel
opeens erg gericht op die communicatie na mijn schriftelijke invulling van mijn klagen.
Ik heb de suggestie van een coach al een machtsmiddel genoemd, ik meen zowel op 9 als op 23
september 2019. Zo dient het m.i. ook opgevat te worden. Daar waar de heer [A] zich op 9
september jl. verdedigd heeft in zijn rol als leidinggevende, zo valt hij mij aan op tere punten.
Het is m.i. niet merkwaardig dat vervolgens, in de emotie - de heer [A] door mij in overweging
wordt gegeven zelf assistentie te zoeken bij het komen tot inzichten op het vlak van zijn
optreden als leidinggevende. De heer [A] liet het ten aanzien van het niet nakomen van zijn
verplichtingen enkel tot de mededeling dat hij ‘daarover nog wei een discussie wilde voeren’.
niet nakomen na 23 september jl.
Op 22 april jl.. heeft de directie vervolgens op 23 september jl. gedane toezeggingen - en de
daarbij gewekte verwachtingen en het gewekte vertrouwen - dan wel de toezegging van een
beoordeling op basis van objectivering van mijn functioneren - niet weten waar te maken.
Hoewel de verhoudig tussen mij en de heer [A] aantoonbaar is genormaliseerd, biedt mijn
werkgever mij nu afvloeiing aan. Dit in crisistijd, op de kortst mogelijke termijn, tegen een zo
laag mogelijke vergoeding. Dit ondanks het bestaan van een positieve rapportage en
aanbeveling van mijn coach, die door mij telkens trouw is bezocht, waarvoor ik veel werk heb
verzet. Dit ging ten koste van de energie die ik graag bewaard had voor reguliere activiteiten. Ik
kan de normalisering van de relatie goed onderbouwen.
subjectivering
Ik hecht eraan op te merken dat van objectivering van mijn functioneren door de heer
[B] tot op heden geen sprake lijkt te zijn geweest. Al bij de eerste rapportage maakte
de heer [B] er geen geheim van dat hij de visie van de coach weinig serieus zou nemen.
Telkens draaide het in de - nota bene wekelijks - gevoerde gesprekken om het subjectief
weergeven van het functioneren. Opvallend was dat telkens naar twee MT-leden werd
verwezen voor het halen van feedback.
Daar waar de heer [B] zag dat het voor de visie van de heer [A] mis zou gaan, greep hij
in. Bewezen positieve feedback van collega’s, waaronder managers bulten het MT, werd
genegeerd. Gedrag van de heer [A] of mevrouw [E] dat oncollegiaal opgevat kon
worden, werd door de heer [B] kleiner gemaakt of buiten beeld gebracht.
De focus lag vooral op de opvatting van mevrouw [C] . Een medewerker die in de betreffende
periode onder druk stond. Het negeren van positieve feedback van langdurige collega en
manager mevrouw [L] is mij opgevallen. Zij heeft na haar vertrek uit de organisatie positief
over mij gerefereerd. Ook de manager Communicatie - mevrouw [F] - is positief
over mij, naast de huidige manager Relatiebeheer, de heer [I] .
gelegenheid tot ongedaanmaking; nakoming alsnog
Voor het dossier nader vorm krijgt, vraag ik graag de directie te rectificeren wat op 23 september jl. is uitgesproken en op schrift is gezet. Mijn advocaat heeft aangegeven de directie via de advocaat van mijn werkgever te vragen om mij alsnog een objectieve beoordeling van mijn functioneren te geven.”