ECLI:NL:RBMNE:2020:3314

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2678
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking remigratie-uitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die haar remigratie-uitkering had zien intrekken door de Sociale Verzekeringsbank. De verzoekster, afkomstig uit Armenië, had in het verleden een remigratie-uitkering ontvangen, maar deze was eerder ingetrokken omdat zij niet binnen de gestelde termijn naar Armenië was vertrokken. Na een nieuwe aanvraag in 2019 werd haar opnieuw een uitkering toegekend, met de voorwaarde dat zij voor 25 januari 2020 zou verhuizen. Verzoekster vroeg uitstel van deze vertrektermijn, maar de Sociale Verzekeringsbank reageerde hier niet op. Uiteindelijk werd de uitkering op 20 juli 2020 ingetrokken, wat leidde tot het verzoek om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. De rechter constateerde dat verzoekster niet meer tot de doelgroep van de Remigratiewet behoort en dat de intrekking van de uitkering terecht was. Verzoekster had haar huurwoning opgezegd in de veronderstelling dat zij met de remigratie-uitkering naar Armenië kon vertrekken, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat zij een risico had genomen door haar huur op te zeggen zonder zekerheid over de uitkering. De rechter concludeerde dat er onvoldoende redenen waren om een voorlopige voorziening te treffen, omdat verzoekster zelf verantwoordelijk was voor haar situatie.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2678
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. D. Gürses, waarnemer mr. H. Langenberg),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan verzoekster toegekende remigratie-uitkering ingetrokken.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2020 via Skype for Business. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door de waarnemer van haar gemachtigde, mr. H. Langenberg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Inleiding
2. Verzoekster komt uit Armenië. Zij is sinds 1999 in Nederland en sinds 2008 in het bezit van een reguliere verblijfsvergunning.
3. Aan verzoekster is op 18 februari 2013 een remigratie-uitkering toegekend. Die uitkering is op 26 februari 2014 ingetrokken omdat verzoekster niet binnen de vertrektermijn naar Armenië is vertrokken. Deze intrekking is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 januari 2017 in rechte vast komen te staan. Op 6 mei 2019 heeft verzoekster via haar gemachtigde Langenberg bij verweerder opnieuw een uitkering op grond van de Remigratiewet aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag ingewilligd bij besluit van 25 juli 2019 en aan verzoekster een remigratie-uitkering van € 419,30 en een tegemoetkoming ziektekostenverzekering van
€ 64,11 bruto per maand toegekend. In het besluit van 25 juli 2019 staat vermeld dat de uiterste vertrekdatum 25 januari 2020 is en dat het recht op de remigratie-uitkering vervalt als verzoekster niet voor deze datum is verhuisd.
4. Op 20 januari 2020 heeft verzoekster uitstel van de vertrektermijn gevraagd, omdat zij nog een operatie moest ondergaan in Nederland. Omdat zij al een vliegticket had gekocht, is zij op 24 januari 2020 wel naar Armenië vertrokken met de bedoeling om na een vakantie terug te keren naar Nederland. Op 18 maart 2020 heeft verzoekster aan verweerder laten weten dat zij in verband met het coronavirus niet terug kan keren naar Nederland. Op 2 mei 2020 is verzoekster alsnog teruggekeerd naar Nederland. Daarna heeft verzoekster wederom om uitstel van de vertrektermijn gevraagd, vanwege de nog te plannen operatie in Nederland. Verweerder heeft niet gereageerd op de verzoeken om uitstel. Op 20 juli 2020 heeft verweerder het primaire besluit genomen en daarbij de toekenning van de remigratie-uitkering ingetrokken.
Reden intrekking
5. Verweerder heeft remigratie-uitkering ingetrokken, omdat deze ten onrechte is toegekend. Verzoekster hoort onder de huidige wet niet meer tot de doelgroep van de Remigratiewet. Daar heeft verweerder ten onrechte geen rekening mee gehouden bij de toekenning.
Gronden verzoek
6. Verzoekster stelt dat zij spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening omdat zij haar woning heeft opgezegd en binnenkort dus geen woonruimte meer heeft. Zij wil met haar verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat zij alsnog op korte termijn met een remigratie-uitkering kan vertrekken naar Armenië. Als dat niet kan, wil verzoekster dat verweerder ervoor zorgt dat zij in Nederland passende huisvesting krijgt en dat verweerder de schade vergoedt die zij door de intrekking lijdt. Volgens verzoekster heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen omdat zij erop mocht vertrouwen dat zij met een remigratie-uitkering kon terugkeren naar Armenië. In de periode na de toekenning van de uitkering heeft verzoekster meerdere keren contact gehad met verweerder over de aanstaande remigratie. Pas op 17 juli 2020 gaf verweerder telefonisch aan dat geen recht bestaat op een remigratie-uitkering. Toen had verzoekster haar huurovereenkomst al opgezegd en haar inboedel weggedaan. De intrekking heeft ernstige gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van verzoekster, zeker omdat zij in juli 2020 is geopereerd en nog herstellende is. Uit zorgvuldigheidsoverwegingen zou verweerder de gehele voorgeschiedenis inclusief de eerdere toegekende aanvraag van vóór de wijziging van de Remigratiewet bij de situatie moeten betrekken en de intrekking achterwege moeten laten.
Beoordeling voorzieningenrechter
7. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster niet tot de doelgroep behoort van de Remigratiewet zoals die nu geldt. Zij heeft volgens die wet geen recht op een remigratie-uitkering. Verweerder heeft op 25 juli 2019 echter wel een remigratie-uitkering aan verzoekster toegekend. Naar aanleiding van die toekenning heeft verzoekster haar vertrek naar Armenië voorbereid. Vervolgens heeft verweerder de remigratie-uitkering ingetrokken.
8. Hoewel de Remigratiewet voorschrijft dat verweerder een toegekende remigratievoorziening intrekt als deze ten onrechte is vastgesteld [1] , ligt het in dit geval op de weg van verweerder om te onderzoeken of verzoekster schade lijdt door deze intrekking en of er aanleiding bestaat om verzoekster daarvoor te compenseren. Door daar in het besluit geen rekenschap van te geven, handelt verweerder naar voorlopig oordeel niet zorgvuldig. Verweerder zal dit in de beslissing op bezwaar moeten herstellen en moeten beoordelen of er aanleiding bestaat voor enige vorm van nadeelcompensatie. Door toedoen van verweerder mocht verzoekster immers in ieder geval tot 25 januari 2020 ervan uit gaan zij bij vertrek naar Armenië een remigratie-uitkering zou krijgen. Het ligt dan voor de hand dat verzoekster haar vertrek gaat voorbereiden. Het is ook onzorgvuldig dat verweerder niet eerder dan ten tijde van de intrekking heeft gereageerd op de verzoeken om uitstel van de vertrektermijn die zijn gedaan op 20 januari 2020 en 22 juni 2020.
9. De voorzieningenrechter ziet hierin echter onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen omdat onvoldoende vast staat dat verweerder verantwoordelijk kan worden gehouden voor de situatie waarin verzoekster nu stelt te verkeren. Verzoekster heeft namelijk zelf een risico genomen door de huurovereenkomst op te zeggen, terwijl niet zeker was dat zij met een remigratie-uitkering kon vertrekken naar Armenië.
Immers, de uiterste vertrekdatum (25 januari 2020) was al lang verstreken op de dag dat verzoekster haar huurwoning heeft opgezegd (15 juli 2020). Omdat verweerder tussentijds niet heeft geantwoord op de uitstelverzoeken van verzoekster heeft zij dus geen uitstel gekregen. Uit de contacten die er tussen januari en juni 2020 met verweerder zijn geweest kan ook niet een gerechtvaardigd vertrouwen worden afgeleid dat verweerder uitstel zou gaan verlenen. De contacten stonden met name in het teken van het behoud van de AOI-uitkering tijdens verblijf in het buitenland en een tijdige terugkeer daarvoor. Een telefoonnotitie van 26 maart 2020 beschrijft dat ook kort het verzoek om uitstel is besproken en dat de SVB hierop nog niet heeft beslist omdat er geen operatie-datum bekend is en uitstel tot 24 juli 2020 ook niet zinvol is als de operatie in augustus 2020 plaatsvindt. Een gerechtvaardigd vertrouwen dat verweerder de vertrektermijn zou verlengen is uit deze communicatie dan ook niet af te leiden. Dit was ook bekend bij (de gemachtigde van) verzoekster. Hij heeft immers op 13 juli 2020 nog telefonisch bij verweerder geïnformeerd om te vragen of het geplande vertrek op 29 juli 2020 akkoord was, omdat hij nog niets op het uitstelverzoek van 20 juni 2020 had gehoord. Ook toen is niet bevestigend geantwoord van de zijde van verweerder. Verzoekster mocht er op 15 juli 2020 dan ook niet van uit gaan dat zij nog steeds in aanmerking kwam voor een remigratie-uitkering. In beginsel zou het recht op de remigratie-uitkering immers vervallen als verzoekster op 25 januari 2020 niet was geremigreerd. Door de huurovereenkomst op te zeggen terwijl zij er niet vanuit kon gaan dat zij nog recht had op de remigratie-uitkering, heeft verzoekster een groot risico genomen. Naar voorlopig oordeel is verweerder niet verantwoordelijk voor de gestelde gevolgen hiervan. De toekenning in 2013 maakt dat niet anders. Deze is wegens verstrijken van de vertrektermijn nadien ingetrokken. In de daaropvolgende procedure is tijdens het hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) namens verzoekster zelf aangevoerd dat zij niet meer voor voorzieningen krachtens de Remigratiewet in aanmerking komt omdat die wet per 1 juli 2014 is gewijzigd. Dat blijkt uit de uitspraak van de ABRvS van 18 januari 2017. Reeds hierom is geen enkele aanleiding om de aanvraag uit 2019 als een soort vervolgaanvraag van een eerdere aanvraag te zien, ook niet wegens gestelde zorgvuldigheidsoverwegingen.
Conclusie
10. Omdat verzoekster de huur van haar woning heeft opgezegd zonder dat vast stond dat zij met een remigratie-uitkering kon vertrekken en er naar voorlopig oordeel ook geen redenen zijn waarom zij daar toch vanuit mocht gaan, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 17 augustus 2020 gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 6c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Remigratiewet