ECLI:NL:RBMNE:2020:3313

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 20/999
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid bestuursrechter bij verzoek om nadeelcompensatie na feitelijk handelen

In deze zaak hebben verzoekers, eigenaren van een ondermodewinkel in het winkelcentrum van Zeist, een verzoek om nadeelcompensatie ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. Dit verzoek volgde op herstelwerkzaamheden die in 2017 en 2018 in en rondom het centrum zijn uitgevoerd, waardoor de bereikbaarheid van hun winkel zou zijn aangetast. Verzoekers claimen hierdoor een omzetverlies van € 249.067,-, maar de gemeente heeft de schade door een deskundige laten taxeren op € 13.919,-, een bedrag dat de gemeente bereid was te vergoeden, maar dat door verzoekers werd afgewezen.

Verzoekers hebben herhaaldelijk verzocht om een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over hun verzoek om nadeelcompensatie, maar de gemeente heeft aangegeven geen besluit te kunnen nemen omdat de schade het gevolg zou zijn van feitelijk handelen. Na een laatste verzoek in december 2019 hebben verzoekers beroep ingesteld. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat zij voldoende informatie had om uitspraak te doen.

De rechtbank concludeert dat verzoekers via bestuursrechtelijke weg schadevergoeding willen ontvangen en vat het beroep op als een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb. De rechtbank overweegt dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek, omdat de schade niet voortkomt uit een onrechtmatig besluit of handeling, maar uit feitelijk handelen. Bovendien is de gevraagde schadevergoeding hoger dan het bedrag dat de bestuursrechter kan toekennen, waardoor de rechtbank zich onbevoegd verklaart. De rechtbank besluit het griffierecht terug te betalen aan verzoekers en wijst een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/999

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2020 in de zaak tussen

[verzoeker 1] , gevestigd te [vestigingsplaats] , en de vennoten [verzoeker 2] en [verzoekster] ,verzoekers
(gemachtigde: S. van der Velden-Özgören),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder

(gemachtigde: mr. F.A. Mulder).

Inleiding

1.1
Verzoekers hebben een ondermodewinkel in het winkelcentrum [winkelcentrum] in het centrum van [vestigingsplaats] . In 2017 en 2018 heeft de gemeente Zeist (herstel)werkzaamheden laten verrichten in en rondom het centrum. Verzoekers stellen dat als gevolg van deze werkzaamheden het winkelcentrum en daardoor hun winkel niet goed bereikbaar is geweest. Daardoor hebben zij naar eigen zeggen omzetverlies geleden, wat heeft geresulteerd in een dreigend faillissement.
1.2
Verzoekers hebben daarom bij verweerder een verzoek om nadeelcompensatie ingediend. Zij hebben hun schade beraamd op een bedrag van € 249.067,-. Verweerder heeft een deskundige ingeschakeld om te berekenen of verzoekers door de werkzaamheden onevenredige schade hebben geleden. Deze deskundige heeft de schade op € 13.919,- beraamd. Verweerder heeft zich bereid verklaard dit bedrag aan verzoekers te betalen. Verzoekers hebben dit aanbod niet geaccepteerd.
1.3
Verzoekers hebben verweerder meerdere malen verzocht om een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te nemen over het verzoek om nadeelcompensatie. Verweerder heeft hierop telkens aangegeven geen besluit te kunnen nemen in de zin van artikel 1:3 van de Awb, omdat de schade is veroorzaakt door feitelijk handelen. Op 20 december 2019 hebben verzoekers verweerder voor het laatst verzocht om een besluit te nemen en aangekondigd dat verdere juridische stappen zullen worden ondernomen als hieraan geen gehoor wordt gegeven. Verzoekers hebben vervolgens enkele weken later beroep ingesteld.

Overwegingen

2. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zij voldoende informatie heeft om zonder zitting uitspraak te kunnen doen. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
3. Verzoekers willen dat verweerder naar aanleiding van hun verzoek om nadeelcompensatie een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit neemt. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat verzoekers via bestuursrechtelijke weg hun schade vergoed willen krijgen. De rechtbank vat het beroep daarom op als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
4. De rechtbank overweegt dat de bestuursrechter op grond van artikel 8:88 van de Awb bevoegd is op een verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
5. Uit de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) volgt dat de bestuursrechter, onder meer, exclusief bevoegd is te oordelen over besluiten op verzoek om vergoeding van schade als gevolg van (feitelijk) handelen door een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak. Dit gedeelte van de wet, dat zal worden opgenomen in titel 4.5 van de Awb, is nog niet in werking getreden.
6. Volgens verzoekers is de schade veroorzaakt door plannen, besluiten en maatregelen, zoals een Centrumvisie voor de herinrichting van het centrum van Zeist. De rechtbank stelt vast dat deze plannen, besluiten en maatregelen geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Awb en daarom niet vatbaar zijn voor bezwaar en beroep. Verzoekers stellen verder dat de schade is veroorzaakt door verschillende soorten werkzaamheden in het centrum van Zeist. Zo noemen verzoekers de herinrichting van het centrum van Zeist, de renovatie van de verbindingsweg tussen het centrum en de A28, en de werkzaamheden bij het station Driebergen-Zeist. De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om feitelijke werkzaamheden; verzoekers hebben geen besluiten aangewezen die de schade zouden hebben veroorzaakt. Zuiver feitelijk handelen, zonder dat dit is gevolgd door een onrechtmatig besluit, staat niet opgesomd in artikel 8:88 van de Awb. De conclusie is dat de bestuursrechter kennelijk niet bevoegd is kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding.
7. Ook wijst de rechtbank erop dat, als al sprake zou zijn van een van de schadeoorzaken uit artikel 8:88 van de Awb, artikel 8:89, tweede lid, van de Awb aan de bevoegdheid van de bestuursrechter in de weg zou staan. De door verzoekers gevraagde schadevergoeding is immers hoger dan € 25.000,-.
8. De rechtbank komt gelet op het voorgaande niet toe aan de behandeling van het verzoek. Omdat de bestuursrechter onbevoegd is, zal het door verzoekers betaalde griffierecht worden terugbetaald. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek.
Deze uitspraak is op datum 17 augustus 2020 gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van E. Sloots, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.