Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
2.[gedaagde sub 2] ,
3.[gedaagde sub 3] ,
4.[gedaagde sub 4] ,
5.[gedaagde sub 5] ,
6.[gedaagde sub 6] ,
7.[gedaagde sub 7] ,
[gedaagde sub 8],
9.[gedaagde sub 9] ,
10.[gedaagde sub 10] ,
1.De procedure
2.De beoordeling
laatstelijk vastgesteldeWOZ-waarde. De kantonrechter stelt vast dat niet alleen verhuurster, maar ook huurders tot aan het tussenvonnis ervan uit zijn gegaan dat de laatstelijk geldende WOZ-waarde op de peildatum (1 februari 2018) de WOZ-waarde per 1 januari 2017 was. Dit blijkt uit de stellingen en berekeningen van partijen en uit hetgeen hierover tijdens de comparitie is besproken. In hun akte uitlaten na tussenvonnis stellen huurders zich voor het eerst op het standpunt dat op de peildatum de laatstelijk vastgestelde WOZ-waarde niet die van 1 januari 2017 was, maar die van 1 januari 2016. Huurders stellen dat uit een telefoongesprek op 25 november 2019 met de BghU is gebleken dat de WOZ-aanslagen 2018 (met waardepeildatum 1 januari 2017) namelijk pas eind februari 2018 zijn vastgesteld, dus ná de peildatum van 1 februari 2018. Daarom moet volgens huurders van de (lagere) WOZ-waarden per 1 januari 2016 bij de puntentelling worden uitgegaan.
voor of bij het aangaanvan de huurovereenkomst het energiecertificaat aan huurders te verstrekken. Zij stellen dat de nationale sanctie op het niet voldoen aan deze verplichting is opgenomen in het gewijzigde woningwaarderingsstelstel, door op
de peildatumslechts punten voor de energieprestatie toe te kennen op basis van het bouwjaar (hierna: de bouwjaarregeling). Hierdoor valt de huurprijs lager uit. Het toepassen van artikel 6:248 BW zou deze bouwjaarregeling tot een dode letter degraderen, aldus huurders. Verhuurster stelt dat de procedure ten aanzien van de energieprestatie niet overgedaan kan worden. Voor zover nodig betwist zij dat de wetgever een sanctie heeft willen vaststellen in de civielrechtelijke relatie tussen huurder en verhuurder op het niet voldoen aan de verplichting om voor of bij het aangaan van de huurovereenkomst het energiecertificaat aan huurders te verstrekken. Verhuurster ziet dan ook geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ EU.
onaanvaardbaar. Het toepassen van de bouwjaarregeling is bij deze omissie een voorzienbaar gevolg van genoemd besluit. Nu er voor het overige geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan met toepassing van artikel 6:2 BW rubriek 4 van Bijlage I bij het Besluit Huurprijzen Woonruimte ter zijde zou moeten worden geschoven, brengt de bouwjaarregeling in dit geval met zich dat er geen punten voor de energieprestatie aan de gehuurde woonruimten moeten worden toegekend met uitzondering van de huurwoningen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 8] . Voor de energieprestatie van de door hen gehuurde woningen worden - conform hun eigen berekeningen - 5 punten toegekend.