8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Meer in het bijzonder geldt het volgende.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich op meerdere momenten in een periode van 2012 tot en met 2019 – bijna zeven jaar lang – schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen van in totaal ruim anderhalve ton, waarvan het beheer hem was toevertrouwd in zijn hoedanigheid als penningmeester van de [benadeelde 2] en de [benadeelde 1] . Verdachte heeft zich – ook ter terechtzitting nog – op het standpunt gesteld dat hij door de verduistering van dit geld niet financieel beter is geworden, omdat hij daarmee enkel schulden heeft afgelost. De rechtbank ziet dit anders. Door met de gelden van een ander, die hij zich wederrechtelijk had toegeëigend, zijn schulden af te lossen hoefde verdachte daar zijn eigen geld niet voor te gebruiken en heeft hij dus wel degelijk geldelijk gewin genoten. Ter terechtzitting heeft verdachte bovendien verklaard in de pleegperiode geen enkele poging te hebben gedaan hulp te zoeken voor de financiële problemen waarvoor hij zich persoonlijk gesteld zag en die naar zijn eigen zeggen de oorzaak waren van de door hem gepleegde verduisteringen. In plaats daarvan heeft verdachte, telkens opnieuw, de beslissing genomen de gaten in zijn financiën te dichten met geld dat hem was toevertrouwd in het kader van zijn hoedanigheid als penningmeester van de stichtingen. Daarmee heeft hij het vertrouwen dat in hem was gesteld ernstig beschaamd. Het bij verdachte geconstateerde gebrek aan vermogen zijn laakbare handelwijze kritisch te beoordelen en bij te sturen spreekt ook uit het feit dat de verdachte zich in 2013 heeft laten benoemen tot penningmeester van [benadeelde 1] , terwijl hij op dat moment als penningmeester van [benadeelde 2] al enige tijd geld verduisterde. Dat verdachte ter terechtzitting spijt heeft betuigd, doet aan voorgaande niet af. De rechtbank neemt hem deze handelwijze zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 15 januari 2020, waaruit blijkt dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Over de persoon van verdachte is op 1 mei 2020 een reclasseringsadvies uitgebracht door T. Verdaasdonk onder supervisie van I. Kapteijn, reclasseringswerkers van Reclassering Nederland. Daaruit blijkt onder meer dat de reclassering criminogene factoren ziet op het gebied van delictverleden (een eerdere veroordeling inzake verduistering), financiën (een openstaande restschuld hypotheek en mogelijke financiële consequenties bij een veroordeling) en psychosociaal functioneren (gebrekkig probleemoplossend vermogen en het niet bijtijds vragen om hulp). Hoewel verdachte zegt erop te vertrouwen dat hij in de toekomst niet nog eenzelfde fout zal begaan, omdat hij er momenteel financieel beter voor staat, een fulltime baan heeft met goede inkomsten en de hoge medische kostenposten die hij in het verleden had zijn weggevallen, ziet de reclassering dit met meer scepsis tegemoet. Er hangt hem namelijk nog wel een hypotheek restschuld van 160.000 euro boven het hoofd. Daar komen de mogelijke financiële consequenties van een veroordeling nog bij. Bovendien komt verdachte over als iemand die per se zijn eigen boontjes wil doppen, tenzij er geen andere uitweg meer is. Het voorgaande brengt volgens de reclassering dan ook een verhoogd recidiverisico met zich . Een positief punt is dat verdachte schuldbesef lijkt te tonen en een steunend sociaal netwerk om zich heen heeft waar hij in principe een beroep op zou kunnen doen.
De reclassering adviseert in haar rapport tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf, waaraan (de hierna te noemen) bijzondere voorwaarden dienen te worden verbonden. Dit advies is in de kern ingegeven door het als hoog ingeschatte gevaar voor herhaling en zorgt dat verdachte periodiek bevraagd kan blijven worden op het gebied van financiën, gedrag en loopbaan.
Oriëntatiepunt straf
Om te bevorderen dat landelijk door gerechten in gelijke gevallen zo veel mogelijk gelijke straffen worden opgelegd heeft het LOVS oriëntatiepunten voor straftoemeting opgesteld. Voor de onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde verduisteringen maakt de rechtbank gebruik van de oriëntatiepunten voor fraude, die volgens de toelichting ook van toepassing zijn bij verduistering. Het benadelingsbedrag ten aanzien van de verduisteringen onder feit 1 en 2 tezamen komt uit op een bedrag van ruim € 155.000,-. De oriëntatiepunten gaan voor fraude bij een benadelingsbedrag van € 125.000,- tot € 250.000,- uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden tot 12 maanden.
De strafAnders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, omdat de aard en ernst van het bewezenverklaarde daardoor worden miskend (met name de duur van de gedragingen en de hoogte van het bedrag). Dit is ook in overeenstemming met de hiervoor genoemde oriëntatiepunten en de rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte onvoldoende redenen om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De redenen die verdachte aangeeft waarom hij tot de verduisteringen is overgegaan maken de feiten niet minder ernstig. Daarnaast beoogt de rechtbank met bestraffing van verdachte mede de generale preventie te dienen en anderen ervan te weerhouden dergelijke feiten te begaan.
De rechtbank overweegt echter dat het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf afbreuk doet aan de speciale preventie, omdat verdachte dan opnieuw in grote financiële problemen zal geraken, wat voor hem de reden is geweest de feiten te plegen. Ook zal hij dan niet in staat zijn de verduisterde geldbedragen terug te betalen. Dit acht de rechtbank niet wenselijk. Zij zal daarom bepalen dat een substantieel deel van de op te leggen gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer behoeft te worden gelegd. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank tevens om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal in het spoor van de door de reclassering gegeven adviezen bijzondere voorwaarden formuleren, zoals hierna te melden. Naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf rekening mee dat verdachte tijdens de pleegperiode van beide feiten, namelijk op 24 februari 2017, is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Anderzijds stelt de rechtbank vast dat deze veroordeling verdachte er niet van heeft weerhouden door te gaan met het verduisteren van geldbedragen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de hierna te noemen algemene en bijzondere voorwaarden, en een taakstraf voor de duur van 180 uren passend en geboden is en zal deze straf aan verdachte opleggen.