Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 7;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3.
2.Waar gaat deze zaak over?
€ 40.000 als startkapitaal geïnvesteerd in [gedaagde] . Deze investeringen zijn schriftelijk vastgelegd in leningsovereenkomsten: op 25 juli 2016 is [eiseres] als leninggever met [gedaagde] als leningnemer een geldlening van € 40.000 met 5 % rente per jaar overeengekomen.
3.De beoordeling
€ 17.500 ontvangen en daarmee kwijting hebben verleend voor de verplichtingen uit de leningsovereenkomst. Het was een ‘all-inprijs’, aldus [gedaagde] . [gedaagde] verwijst in dat verband naar de laatste zin van de bepaling in D onder 3 van de akte. Daar staat dat [eiseres] geen openstaande vorderingen ter vereffenen zal hebben. Volgens [gedaagde] hadden partijen daarbij ook de geldlening op het oog. Deze bepaling ziet juist op de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] , want op [C] had [eiseres] nauwelijks een vordering. [C] hoefde immers slechts € 60 voor de aandelen te betalen, aldus [gedaagde] . Het bedrag van € 17.500 is, zo stelt [gedaagde] , toe rekenen aan een vergoeding voor stellingen in het magazijn en een stukje
goodwillen strekte er onder meer toe de geldlening af te kopen. [eiseres] stelt dat dit met zo veel woorden aan de orde is geweest en dat het voor iedereen duidelijk was dat [eiseres] niet meer dan € 17.500 zou ontvangen voor zijn investering in [gedaagde] . Daarbij wijst [gedaagde] erop dat zij verlieslatend was en dat het evident was dat [C] niet in haar zou hebben willen investeren als er nog een lening aan een voormalig aandeelhouder zou moeten worden afgelost. Ook [B] heeft op zijn lening van € 40.000 aan [gedaagde] nooit enige rentebetaling ontvangen en verwacht deze te moeten afschrijven omdat [gedaagde] zal ophouden te bestaan in verband met de slechte bedrijfsresultaten. Tot zover het verhaal van [gedaagde] .
D. KOOPPRIJS, OVERNAMEPRIJS, BETALING EN KWIJTING
Overnameprijs
Per augustus 2017 heb je het stokje aan [C] overgedragen omdat jijzelf niet meer verder wilde met [gedaagde] BV. Met jouw is toen afgesproken dat de aandelen overgenomen werden, om je een stuk tegemoet te komen is een bedrag van € 17.500,- vergoed aan je i.v.m. stellingen in het magazijn en een stukje goodwill. Echter is toen ook besproken dat de investering/lening die door jouw was ingebracht niet kon worden vergoed omdat het bedrijf niet financieel gezond was en er was geen enkele aanleiding om een vergoeding te geven voor een verlies lijdend bedrag. Dit heb je toen ook geaccepteerd als risico wat jezelf had genomen om dit geld in de zaak de steken/lenen. De heer [B] zou zelf hierover afspraken met de nieuwe compagnon, want ook hij heeft deze lening/investering gedaan in het bedrijf het hetzelfde risico genomen. Het betreft hier een keus die jij vrijwillig hebt gemaakt en besproken met [C] . De overeenkomst is destijds aangegaan tussen [eiseres] BV en [gedaagde] BV, ook de huidige financiële situatie maakt het sowieso niet mogelijk om iets te kunnen betalen. Daarnaast is er nergens meer vast gelegd, ook niet vanuit jouw kant dat jij hierop recht zou hebben.” [eiseres] heeft erkend dat zij deze e-mail heeft ontvangen, maar zij heeft haar niet besproken in de dagvaarding. In nr. 26 van de dagvaarding schrijft [eiseres] over de haar bekende verweren “
[gedaagde] heeft tot op heden nagelaten te reageren, zodat thans geen verweer bekend is.” [eiseres] heeft daarmee niet alleen welbewust een gelegenheid voorbij laten gaan om haar reactie op het verweer naar voren te brengen, maar ook in strijd gehandeld met de substantiëringsplicht van artikel 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) en met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv. De rechtbank is het niet met [eiseres] eens dat de inhoud van de mail niet als verweer is te kwalificeren en dat er dus een rechtvaardiging is voor het niet vermelden ervan in de dagvaarding.
2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074,00)