ECLI:NL:RBMNE:2020:3206

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 19/2360
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens onjuiste opgave van gewerkte uren als zelfstandige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S.B. de Jong, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door mr. R. van den Brink. Eiser had een WW-uitkering ontvangen van 1 april 2015 tot en met 31 maart 2018, maar verweerder heeft deze uitkering herzien en teruggevorderd omdat eiser meer uren als zelfstandige had gewerkt dan hij had opgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder bij de berekening van de terugvordering een te hoog aantal gewerkte uren per week heeft aangenomen. De rechtbank oordeelt dat verweerder de uitkering terecht heeft herzien, maar dat de terugvordering moet worden berekend op basis van gemiddeld 20,42 gewerkte uren per week in plaats van 28,27 uur. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, waarbij de hoogte van de terug te vorderen uitkering opnieuw moet worden berekend. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 1.575,- en vergoeding van het griffierecht van € 47,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2360

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.B. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R. van den Brink).

Inleiding

1.1
Verweerder heeft met het besluit van 2 maart 2015 aan eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend voor de periode van 1 april 2015 tot en met 31 maart 2018. Met het besluit van 11 juni 2015 heeft verweerder eiser toestemming gegeven om in de periode van 15 juni 2015 tot en met 26 juli 2015 te onderzoeken of hij een eigen bedrijf kan starten (de oriëntatieregeling). Voor de periode van 27 juli 2015 tot en met 25 januari 2016 heeft verweerder met het besluit van 11 juni 2015 aan eiser toestemming verleend te starten met zijn bedrijf met behoud van zijn WW-uitkering (de startersregeling).
1.2
Eiser heeft op 27 juli 2015 zijn besloten vennootschap [bedrijf] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Na afloop van de startersregeling heeft eiser zijn bedrijf voortgezet. Eiser heeft vanaf januari 2016 gewerkte uren aan het Uwv doorgegeven. Over 2016 gaf hij maximaal 3 uren per week op, vanaf maart 2017 maximaal 4 uren per week.
1.3
Uwv Handhaving heeft een onderzoek ingesteld naar de door eiser verrichte werkzaamheden als zelfstandige tijdens zijn WW-uitkering. In het onderzoeksrapport van
19 juli 2018 heeft Uwv Handhaving geconcludeerd dat eiser meer uren gewerkt heeft als zelfstandige dan hij heeft opgegeven aan het Uwv.
1.4
Vervolgens heeft verweerder met het besluit van 6 september 2018 (het primaire besluit) de WW-uitkering van eiser over de periode van 1 april 2015 tot en met 31 maart 2018 herzien en € 101.901,79 als onverschuldigd betaalde uitkering van eiser teruggevorderd. Met het besluit van 8 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.5
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
1.6
De zaak is behandeld op de zitting van 23 januari 2020. Eiser was daarbij aanwezig, samen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zijn standpunt op de zitting gewijzigd. De rechtbank heeft daarom het onderzoek op de zitting geschorst, om verweerder in de gelegenheid te stellen dit nieuwe standpunt schriftelijk uiteen te zetten en een cijfermatige onderbouwing daarvan te geven.
1.7
Verweerder heeft in de brief van 12 maart 2020 een herberekening van de te veel betaalde uitkering gemaakt. Het nieuwe terug te vorderen bedrag is € 98.604,98.
Eiser heeft hierop gereageerd met de brief van 17 april 2020.
1.8
Het onderzoek op de zitting is voortgezet op 29 juni 2020. Daarbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling

2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser vanaf 1 april 2015 tot en met 31 maart 2018 helemaal geen recht had op een WW-uitkering, omdat hij als zelfstandige werkte, en dat de uitbetaalde WW-uitkering over die periode geheel moet worden teruggevorderd.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de beroepsprocedure zijn standpunt heeft gewijzigd. Het nieuwe standpunt van verweerder is als volgt. Van 1 april 2015 tot
1 september 2015 heeft eiser geen recht op WW-uitkering over 28,27 uur en vanaf
1 september 2015 heeft hij helemaal geen recht meer op WW-uitkering. Gelet op deze wijziging is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. Ook heeft eiser recht op een proceskostenvergoeding en vergoeding van het betaalde griffierecht.
4. Hoewel verweerder nog geen vervangend besluit heeft genomen, zal de rechtbank met het oog op een zo finaal mogelijke geschilbeslechting ook beoordelen in hoeverre verweerders gewijzigde standpunt stand kan houden. Verweerder dient hier wel nog een nieuw besluit over te nemen. Daarbij kan verweerder dan rekening houden met de volgende overwegingen van de rechtbank.
Standpunten van partijen
5. Verweerder stelt dat eiser bij aanvang van zijn werkloosheid al werkte als zelfstandige gedurende 28,27 uur per week. De 28,27 uur per week berekent verweerder als volgt. Eiser heeft over 2015 zelfstandigenaftrek bij de fiscus geclaimd, waarvoor een minimum van 1225 gewerkte uren als zelfstandige is vereist. Eiser heeft in een gesprek met de inspecteur van het Uwv op 10 juli 2018 hierover verklaard dat hij de uren, die hij heeft meegenomen ten behoeve van de zelfstandigenaftrek, heeft gemaakt in de periode van maart 2015 tot en met december 2015. Daarom gaat verweerder uit van 1225 gewerkte uren als zelfstandige over 10 maanden. Dit is gemiddeld 28,27 uur per week. Eiser heeft in zijn e-mailbericht van
17 juli 2018 verklaard dat de uren, die hij vanaf eind augustus 2015 heeft opgevoerd in het door hem overgelegde excelbestand met daarin een verantwoording van in 2015 gewerkte uren, betrekking hadden op de door hem zelf uitgevoerde verbouwing van de bedrijfsruimte. Daarom gaat verweerder er vanuit dat eiser vanaf 1 september 2015 40 uur per week bezig is geweest met deze verbouwing en daardoor zijn resterende recht op WW-uitkering heeft verloren.
6. Eiser stelt dat hij in de maanden voor 1 april 2015 alleen netwerkgesprekken heeft gevoerd en cursussen/seminars heeft gevolgd. Die waren gericht op het vinden van ander werk in de breedste zin van het woord, dus ook in loondienst. Hij was dus nog niet als zelfstandige werkzaam voor zijn eerste werkloosheidsdag en ook niet voor aanvang van de toegekende oriëntatie- en startersregeling. Verder had verweerder bij de berekening van het aantal gewerkte uren vanaf 1 april 2015 niet schattenderwijs moeten uitgaan van een gemiddeld aantal uren, maar van de uren die eiser op het door hem overgelegde excelbestand heeft ingevuld.
Werkzaamheden als zelfstandige voor en op de eerste werkloosheidsdag
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht aanneemt dat eiser als zelfstandige heeft gewerkt vóór 1 april 2015 en dat op 1 april 2015 nog steeds deed. Gelet op het feit dat eiser voor 2015 zelfstandigenaftrek bij de fiscus heeft geclaimd, mocht verweerder ervan uitgaan dat eiser in 2015 in elk geval 1225 uren als zelfstandige heeft gewerkt. Op grond van eisers verklaring op 10 juli 2018 dat hij deze uren vanaf maart 2015 tot en met december 2015 heeft gemaakt, mocht verweerder ook aannemen dat een deel van die 1225 uren al in maart 2015, dus voor de eerste werkloosheidsdag, zijn gemaakt. Dit vindt ook steun in de door eiser overgelegde inkoopfacturen van [bedrijf] . Daaruit blijkt dat eiser voor zijn bedrijf al acquisitie- en bedrijfskosten heeft gemaakt in januari 2015 en maart 2015. Eisers stelling dat hij wellicht een fout heeft gemaakt bij het claimen van de zelfstandigenaftrek bij de fiscus en het opstellen van de inkoopfacturen en hier niet goed over heeft nagedacht, is onvoldoende om daar anders over te oordelen.
Eiser stelt ook nog dat, voor zover hij al als zelfstandige heeft gewerkt voor 1 april 2015, dit niet kan leiden tot verlies aan werknemersuren per 1 april 2015, omdat hij tijdens zijn dienstverband gewoon als zelfstandige mocht werken. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Eiser heeft gelijk dat werk als zelfstandige voor 1 april 2015 niet ter zake zou doen, wanneer hij dat werk op 1 april 2015 niet meer zou doen. Maar eiser deed dat werk ook na
1 april 2015. De werkzaamheden als zelfstandige kunnen dus wel tot verlies van recht op WW-uitkering leiden.
Aantal gewerkte uren
8. De volgende vraag is dan hoeveel uren eiser vanaf 1 april 2015 als zelfstandige werkte. Verweerder gaat schattenderwijs uit van het gemiddelde van 1225 uur over
10 maanden (vanaf 1 maart 2015) en komt zo uit op 28,27 uur per week van 1 april 2015 tot
1 september 2015. Vanaf 1 september 2015 gaat verweerder uit van 40 gewerkte uren per week als zelfstandige voor verbouwingswerkzaamheden aan het kantoor.
9. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is, dat eiser vanaf
1 september 2015 40 uur per week als zelfstandige bezig was met een verbouwing ten behoeve van zijn bedrijf.
10. Ten aanzien van de periode van 1 april 2015 tot 1 september 2015 is de rechtbank van oordeel dat verweerder mocht uitgaan van een gemiddeld aantal gewerkte uren per week. Eiser wijst erop dat er concrete gegevens over de gewerkte uren zijn te vinden in het overgelegde excelbestand, dat is opgesteld ter onderbouwing van de geclaimde zelfstandigenaftrek. Eiser vindt dat verweerder daarvan moest uitgaan. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het is vaste rechtspraak dat verweerder, wanneer hij het aantal gewerkte uren door het ontbreken van een deugdelijke administratie niet kan vaststellen, een schatting daarvan mag maken. Dat is wat verweerder heeft gedaan. Eiser heeft geen deugdelijke administratie bijgehouden of die in elk geval niet kunnen overleggen. Het excelbestand, waarvan onduidelijk is wanneer en aan de hand waarvan eiser dit heeft opgesteld, kan niet als een deugdelijke administratie worden aangemerkt. Verweerder mocht dus schattenderwijs uitgaan van het gemiddelde van het aantal gewerkte uren.
11. De rechtbank kan verweerders berekening van het urenverlies over de periode 1 april 2015 tot 1 september 2015 echter niet volgen. Verweerder kiest ervoor om uit te gaan van de voor de zelfstandigenaftrek minimaal te werken 1225 uur. Verweerder mag dat doen. Maar verweerder gaat er ook vanuit dat eiser in de laatste vier maanden van 2015 40 uur per week werkte als zelfstandige. Het is volgens de rechtbank inconsequent om deze 40 uur per week vanaf 1 september 2015 niet volledig toe te rekenen aan de periode van 1 september 2015 tot en met december 2015. Wanneer eiser vanaf 1 september 2015 40 uur per week als zelfstandige werkte, heeft hij dus over de 6 maanden daarvoor (1 april 2015 tot 1 september 2015) een gemiddeld lager aantal uren per week dan 28,27 gewerkt. De rechtbank komt uit op een gemiddeld aantal gewerkte uren per week van 20,42 van 1 april 2015 tot 1 september 2015.
Herziening met terugwerkende kracht
12. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel de uitkering moet herzien, wanneer achteraf blijkt dat daarop geen recht bestaat. Het rechtszekerheidsbeginsel kan echter in de weg staan aan een herziening met (volledige) terugwerkende kracht. Verweerder heeft hiervoor beleid ontwikkeld dat is neergelegd in de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006. Deze beleidsregels zijn in vaste rechtspraak geaccepteerd als begunstigend buitenwettelijk beleid. Uit artikel 3 van de beleidsregels volgt dat in geval door het schenden van de inlichtingenplicht ten onrechte uitkering wordt verstrekt, de uitkering met volledige terugwerkende kracht wordt herzien. In dit geval stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank is het daarmee eens. Eiser heeft namelijk over 2015 geen werkzaamheden als zelfstandige doorgegeven aan het Uwv. Zoals hiervoor is vastgesteld, heeft hij in 2015 wel als zelfstandige gewerkt. Dat had hij dus moeten doorgeven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder de uitkering met terugwerkende kracht tot 1 april 2015 mocht herzien.
Terugvordering
13. Verweerder is wettelijk verplicht ten onrechte betaalde WW-uitkering terug te vorderen, tenzij sprake is van een dringende reden. In dit geval heeft verweerder terecht WW-uitkering van eiser teruggevorderd, zij het dat de terugvordering over de periode van
1 april 2015 tot 1 september 2015 op grond van 20,42 gewerkte uren per week moet worden berekend. Van een dringende reden om van terugvordering af te zien, is de rechtbank niet gebleken. Voor zover eiser met zijn stelling dat het bestreden besluit vergaande (financiële) gevolgen voor hem heeft, heeft bedoeld een beroep te doen op de aanwezigheid van een dringende reden, kan de rechtbank hem daarin niet volgen. Volgens vaste rechtspraak is de omvang van het terug te vorderen bedrag op zichzelf geen dringende reden.
Conclusie
14. Op grond van de voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot de volgende conclusie. Verweerder heeft de uitkering terecht vanaf 1 september 2015 herzien naar nihil. Verweerder heeft de uitkering van 1 april 2015 tot 1 september 2015 mogen herzien in verband met gewerkte uren als zelfstandige, maar is uitgegaan van een te hoog aantal gewerkte uren als zelfstandige per week. Zoals hiervoor berekend, moet worden uitgegaan van gemiddeld 20,42 gewerkte uren als zelfstandige per week. Verder vordert verweerder terecht de ten onrechte betaalde uitkering terug, maar verweerder moet wel de hoogte van de terug te vorderen uitkering opnieuw berekenen aan de hand van gemiddeld 20,42 gewerkte uren per week als zelfstandige.
Proceskosten en griffierecht
15. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.575, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het twee keer verschijnen ter zitting, met wegingsfactor 1). Verder moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- aan hem vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van € 1.575,- aan proceskosten;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem moet vergoeden.
Deze uitspraak is op 10 augustus 2020 gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.