4.3.2Feit 1 – dealen cocaïne
Getuige [getuige 2] heeft het volgende verklaard:
‘Ik heb vanavond mijn dealer gebeld op telefoonnummer [telefoonnummer] . Wij hadden afgesproken aan de Voorstraat te Utrecht op 1 september 2019. Aldaar ben ik in zijn auto ingestapt. Vervolgens hebben we een klein stukje gereden. Tijdens het rijden heb ik 1 gram cocaïne gekocht voor 50 euro. Ik bel dit nummer nu drie á vier jaar. Ik schat dat ik ongeveer tien keer per jaar bel. Het is steeds dezelfde jongen die nu ook in de auto zat. Meestal zit er nog wel iemand naast, maar dit wisselt wel.Het enige wat ik verder nog kan verklaren is dat ik vanaf nummer [telefoonnummer] eens een WhatsApp ontvangen heb die afsloot met "afz: [verdachte] , [A] en [medeverdachte 1] ”’.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] blijkt het volgende:
‘In onderzoek 31 [adres] is de inbeslaggenomen Iphone 8 met telefoonnummer [telefoonnummer] en in gebruik bij verdachte [medeverdachte 1] onderzocht. In de telefoon staan onder andere WhatsApp gesprekken tussen [medeverdachte 1] en een persoon die in zijn telefoon staat opgeslagen als [verdachte] . Bij het contact [verdachte] staan twee telefoonnummer opgeslagen, te weten:
Telefoon recent [telefoonnummer]
WhatsApp [whatsapp] .
(…)
Op 19 juli 2018 stuurde [verdachte] in een WhatsApp het volgende emailadres [emailadres] @hotmail.com.Op 8 februari 2019 stuurde [verdachte] een screenshot van een aan [verdachte] gerichte brief (…). Blijkens de gemeente basis administratie luidt de volledige personalia van [verdachte] als volgt:
[verdachte]
Geboren op [1992] te [geboorteplaats]
Wonende [adres] [woonplaats]
Uit bovenstaande blijkt dat [verdachte] betreft.’
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] blijkt het volgende:
‘Ik, verbalisant, deed onderzoek in de inbeslaggenomen Macbook van [medeverdachte 2] . In het account van [medeverdachte 2] werd een aantal documenten aangetroffen.
Bureaublad --> Overig --> Babe --> Werkrooster [werkrooster] .xlsx
De agenda voor [werkrooster] werd ingevuld van januari 2019 t/m april 2019. Dit document werd aangemaakt op 21 december 2018 en als laatst bewerkt op 31 januari 2019.
Bureaublad --> Overig --> Betalingen --> [medeverdachte 1] betalingen.xlsx
Aan de linkerzijde bij ‘maandelijkse inkomsten’ staat: ‘Loon [verdachte] €1000,-‘, ‘Loon [medeverdachte 1] €4000,-‘ en ‘Loon [medeverdachte 1] €600,-‘. Dit document werd aangemaakt op 12 augustus 2018 en als laatst bewerkt op 3 januari 2019.’
Uit het proces-verbaal van onderzoek aan de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt het volgende:
‘Bij de aanhouding van [medeverdachte 1] op 1 september 2019 werd onder andere een iPhone 8 in beslag genomen. Na uitlezen van deze telefoon bleek het bijhorende nummer van deze telefoon [telefoonnummer] te zijn.
Ik heb in de telefoon de WhatsApp-gesprekken tussen [B] en [verdachte] gelezen. Uit eerder onderzoek in de telefoon van [medeverdachte 1] was vast komen te staan dat [B] [medeverdachte 1] is. De identiteit van [verdachte] is door het onderzoeksteam vastgesteld. Het bleek te gaan om [verdachte] .
In de gesprekken wordt onder andere over bedragen gesproken, het overnemen van elkaars dagen en wordt er over personen gesproken die ook in de inbeslaggenomen telefoonlijst voorkomen. (…) [medeverdachte 1] is [medeverdachte 1] en [verdachte] is [verdachte] .
27 juli 2018 14:36 uur
[medeverdachte 1] : Hier deze kant is het niet zo druk. Je merkt vakantie periode
[verdachte] : Zoiezo
[medeverdachte 1] : Maar is normaal
[verdachte] : Komt goed. Vakantie periode.
[medeverdachte 1] : Daarom
[verdachte] : zolang iedereen word geholpen is het goed
[medeverdachte 1] : Ja man. Dat is belangrijkste
[verdachte] : Na de zomer weer knallen
5 augustus 2018 (…) 14:51 uur
[verdachte] : Je moet niet vergeten bro. Wij zijn niet zoals die marokannen. Wij zijn vos. We verkopen geen nee. Ofniet. Iedereen helpen.
10 augustus 2018 21:18 uur
[verdachte] : [straat] [woonplaats] ALBERT HEIJN [woonplaats] OM 10 UUR
[verdachte] : 2barki moet diegene hebben
(…)
[verdachte] : Weetje wat je doet. Geef die andere
[medeverdachte 1] : helft om helft?
[verdachte] : nee. 8stuks die normale
[medeverdachte 1] : oke
[verdachte] : is toch geen vaste. Is van iemand hier
19 september 2018 12:41 uur
[verdachte] : Bro dat zijn de dagen dat ik les en examen doe. Theorie heb ik op 8 en 9 oktober
[verdachte] : Stel je voor dat het misschien op mijn dagen zijn
[medeverdachte 1] : Ik zal zo ff checken
[verdachte] : Hou er rekening mee. Dat je effe moet invallen
[medeverdachte 1] : (stuurt een screenshot). Dit is rooster voor oktober bro alle dagen van jou rijden heb ik rekening gehouden en mijn operatie valt op 30/10
[verdachte] ; Dan zitten we alleen met 8 en 9 oktober. Heb dan theorie staan. 5 tot 9 cursus 8 oktober. En 9 tot 14:20. 9 oktober. Het is een ma en een dinsdag. Of je valt die uren in of je pakt ze helemaal.
[medeverdachte 1] : Ik pak ze helemaal. 8 en 9. Dan pak jij die 10 oktober. Kan ik ff rusten dagje
[verdachte] : Is goed bro we komen er wel uit
4 november 2018 15:52
[verdachte] : Hoeveel was loon?
[verdachte] : 357
[medeverdachte 1] : Nee klopt niet. Bereken maar opnieuw. Moet op 367 uitkomen
Uit het proces-verbaal van onderzoek aan de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt het volgende:
Ik zag in de WhatsApp dat er een chatgesprek was tussen [B] en PolitieAgent. Ik zag dat telefoonnummer [telefoonnummer] door PolitieAgent in gebruik was. Uit een eerder gedane CIOT bleek telefoonnummer [telefoonnummer] op naam te staan van [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ).
In de gehele conversatie komen met regelmaat soortgelijke vragen voor als “heb je nog klanten?”. Ik zal er een aantal hier aanhalen.
13 juli 2018
A: - Heb je nog klanten?
- Heb je [verdachte] nog gesproken?
J: - Ik ben nu met hem
(…)
2 september 2018:
A: - Hoe is het daar?
J: - Druk, klant
A: - Duty calls. Nog 3 dagen en dan ben je een paar dagen vrij. Dan kan je een beetje
uitrusten. Heb je [verdachte] nog gesproken over je dagen of dat niet?
J: -Ja. Nee. Jaa, maar ik denk dat ik em gwn deze dagen geef. Die donderdag vrijdag
zaterdag.
A: - Gun die jongen ook. Dan pak jij volgend weekend.
Getuige [getuige 3] heeft bij de politie als volgt verklaard:
V: Zoals u weet hebben wij u gevonden aan de hand van telefoongegevens van een drugs dealer. Wat kunt u er over vertellen?
A: Ik heb het dealernummer al heel lang. Zou zo maar kunnen zijn dat het nummer al
vijf jaar in omloop is. Ik weet niet meer hoe ik aan het nummer kwam. Ik heb het
nummer ook niet meer in mijn telefoon staan omdat ik van dit spul af wil blijven en
gewist heb. Ik gebruik nu ook niet meer. Ik weet nog wel dat 27 meerdere keren in het
telefoonnummer zat.
Ik heb alweer een sms gekregen dat ze een nieuw nummer hebben.
0: Getuige toont een sms waarop staat:
"Nieuwe nummer wegens omstandigheden waren we even niet bereikbaar afzonderlijke [verdachte] en [A] ".
Uit de bijlage bij de verklaring van getuige [getuige 3] blijkt dat het genoemde sms-bericht is ontvangen op 9 september 2019 en afkomstig is van het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen als volgt verklaard:
‘Ten behoeve van de pseudokoop werd aan mij, verbalisant [verbalisant 3] , een geldbedrag van 50 euro ter beschikking gesteld. Tevens werd mij een foto van subject [verdachte] overhandigd.(…) Op 15 November 2019, 15:45 uur, nam ik contact op met het telefoonnummer [telefoonnummer] . (…) Ik zag dat het voertuig met zijn lichten knipperde en dat de bestuurder oogcontact met mij zocht. Hierop stapte ik in het voertuig en nam plaats op de bijrijdersstoel. Ik zag en hoorde vervolgens:
- Dat de bestuurder zich voorstelde als [verdachte] .
- Hij vertelde dat ze heel voorzichtig moesten zijn.
- Hij mij vroeg wat ik wilde hebben.
Ik herkende deze persoon voor honderd procent als [verdachte] .
Ik zag dat [verdachte] twee wikkels uit één van de zakjes haalde en deze aan mij overhandigde.’
Uit het proces-verbaal van 18 november 2019 blijkt dat de door [verdachte] op 15 november 2019 aangeboden partij verdovende middelen bestond uit 2 wikkels met witkleurig poeder.Uit de indicatieve test blijkt dat het monster positief is getest op cocaïne.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij in cocaïne gedeald heeft. Verder heeft hij verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte 1] kent en dat een deel van de WhatsAppgesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en hem over dealen gaat.
Medeverdachte [medeverdachte 1] is ter zitting als getuige gehoord. Hij heeft toen verklaard:
‘Het klopt dat ik bij mijn eigen zitting heb bekend drugs te hebben gedeald.’
Verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
‘Ik heb tussen eind september 2019 en 9 december 2019 gedeald in cocaïne. Ik heb cocaïne verkocht in Utrecht, Maarssen, Vleuten en Breukelen. Ik was de [verdachte] van de whatsappberichten op de telefoon van [medeverdachte 1] . Op uw vraag of het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] vanaf 9 september 2019 het nummer dat is dat ik gebruikte voor het dealen in cocaïne dan kan ik zeggen dat ik 1 telefoonnummer gebruikte voor het verkopen van cocaïne dus dan zal het dat nummer zijn.’
De ten laste gelegde periode
13 juli 2018 tot 1 september 2019
De verdachte heeft verklaard dat hij voor 1 september 2019 slechts sporadisch heeft gedeald in drugs. Hij zou enkele keren hebben ingevallen voor medeverdachte [medeverdachte 1] . Deze verklaring wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Uit de whatsappberichten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] en tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en het op de laptop van [medeverdachte 2] aangetroffen werkrooster en overzicht van betalingen (loon) volgt dat verdachte in de periode voor 1 september 2019 actief dealde in drugs. Uit deze bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte vaste werkdagen had, maandelijks loon ontving, bekend was met de vaste klantenkring, en aan medeverdachte [medeverdachte 1] berichten stuurde waarin hij (herhaaldelijk) spreekt over ‘wij’ en dat ‘iedereen’ geholpen moet worden en aan medeverdachte [medeverdachte 1] te kennen geeft wat hij moet geven aan welke persoon. Gelet op de inhoud en de context van de genoemde documenten en berichten, waaronder de omstandigheid dat zowel [medeverdachte 1] als verdachte hebben bekend cocaïne te hebben gedeald, concludeert de rechtbank dat deze documenten en berichten betrekking hebben op de handel in cocaïne. Voor de aanvang van de periode zoekt de rechtbank aansluiting bij de datum van het eerste bericht tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waarin over [verdachte] wordt gesproken. Die datum is 13 juli 2018.
9 september 2019 tot en met 9 december 2019
De verdachte heeft verklaard dat hij gedurende de periode van eind september 2019 tot 9 december 2019 cocaïne heeft gedeald. Uit de verklaring van getuige [getuige 3] volgt echter dat hij op 9 september 2019 een nieuw tekstbericht heeft ontvangen van het aan verdachte gekoppelde dealernummer ** [telefoonnummer] . De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verdachte ook in de periode 9 september 2019 tot en met zijn aanhouding op 9 december 2019 cocaïne heeft gedeald.
Vrijspraak periode 1 september 2019 tot 9 september 2019
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte gedurende de periode van 1 september 2019 tot 9 september 2019 cocaïne heeft gedeald. Verdachte zal voor deze periode worden vrijgesproken.
Medeplegen
Periode 13 juli 2018 tot en met 1 september 2019
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte een dergelijke nauwe en bewuste samenwerking bestond bij de handel in de cocaïne.
Vrijspraak medeplegen periode 9 september 2019 tot en met 9 december 2019
Ten aanzien van voornoemde periode is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat om tot het oordeel te kunnen komen dat verdachte in deze periode ook in nauwe en bewuste samenwerking met een ander cocaïne heeft gedeald. De enkele opmerking van verdachte bij de pseudokoop dat hij samenwerkte met zijn broertje en de mededeling ‘ik heb je broertje al gehad vandaag’ van een afnemer in een opgenomen tapgesprek, zijn daartoe onvoldoende. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het over deze periode ten laste gelegde medeplegen.
4.3.3Feit 2 subsidiair – poging zware mishandeling politieambtenaar
Bewijsmiddelen
Verbalisant ‘ [verbalisant 4] ’ heeft aangifte gedaan en het volgende verklaard:
‘Op 9 december 2019 was ik werkzaam als hoofdagent van de Politie eenheid Midden-Nederland. Op het moment dat wij als Ondersteuningsgroep over gingen tot aanhouding is de verdachte bewust en opzettelijk met zijn voertuig op mij ingereden. Door de handelingen van de verdachte heb ik letsel opgelopen.’
Verbalisant ‘ [verbalisant 4] ’ heeft in het proces-verbaal van bevindingen het volgende verklaard:
‘Ik zag dat het [verdachte] was. Toen ik ter hoogte van de neus van mijn voertuig stond zag ik dat de Renault Clio mijn kant op kwam rijden. Ik hoorde dat de bestuurder veel gas gaf. Ik hoorde namelijk dat de toeren snel opliepen. Ik hoorde ook de banden van het genoemde voertuig slippen. Ik zag de Renault Clio in volle acceleratie op mij af komen rijden. Ik zag dat er niet genoeg ruimte was om langs mij heen te rijden. Ik zag dat de Renault Clio recht op mij af kwam rijden. Ik ben tegen de neus van mijn politievoertuig aan gesprongen enheb mijzelf schrap gezet omdat ik zag dat een aanrijding niet te voorkomen was. Ik trok mijn armen in, tegen mijn borst aan. Op dat moment voelde ik de spiegel van de bestuurders kant met kracht tegen mijn onderarmen aan komen. Ook voelde ik dat de bumper van het voertuig mijn onderbenen raakte. Door de klap ben ik tegen de motorkap van het dienstvoertuig aan geslagen.’
Verbalisant ‘ [getuige 1] ’ heeft in het proces-verbaal van bevindingen het volgende verklaard:
‘Ik zag dat mijn collega die ons voertuig bestuurde zijn auto midden op de weg voor de Renault neerzette om de bestuurder te beletten weg te rijden. Ik zag dat de Renault daardoor niet verder kon rijden. (…) Ik pakte de deurgreep en opende het portier, ik riep “Politie”. Ik zag en voelde dat de bestuurder achteruit reed en direct daarna snel vooruit reed. Door deze beweging moest ik de deurgreep loslaten. (…) Ik hoorde dat de bestuurder gas gaf en zag dat hij snel vooruit wegreed. Ik zag mijn collega die ons voertuig had bestuurd voor de Renault staan. Ik zag dat de Renault mijn collega met de rechter voorkant raakte. Ik zag dat het bovenlichaam van mijn collega over de motorkap terecht kwam. Ik zag dat mijn collega een draai maakte van de motorkap af. Ik hoorde een klap en zag dat de rechter buitenspiegel van de Renault mijn collega raakte. Ik zag dat de Renault snel van ons wegreed.’
Verbalisant ‘ [verbalisant 5] ’ heeft in het proces-verbaal van bevindingen het volgende verklaard:
‘Ondertussen hoor ik via mijn portofoon een collega zeggen; "Attentie,
actie NU!". Hierop zag ik dat het voornoemde voertuig van de verdachte een draai naar rechts maakte en dat mijn collega -hierna aangeduid als collega (1)- door de auto werd geraakt. (…) Tegelijkertijd zag ik dat de verdachte met zijn voertuig om het onopvallende politievoertuig heen draaide en weg scheurde. Ik zag hierbij rook uit de uitlaat komen.’
Verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
‘Ik had oogcontact met de bestuurder van het voertuig voor mij. Ik zag de deuren van dit voertuig opengaan en twee mensen uitstappen. Ik reed eerst achteruit. Daarna reed ik om het voertuig voor mij heen.’
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, vast dat verdachte met een personenauto op aangever is ingereden. De verdachte heeft hierbij gas gegeven. De rechtbank stelt vast dat verbalisanten ‘ [verbalisant 4] ’ en ‘ [getuige 1] ’ dit beiden verklaren en zij, op ambtsbelofte, zeer specifiek verklaren dat en hoe verdachte op verbalisant ‘ [verbalisant 4] ’ is ingereden. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de verbalisanten.
Poging zware mishandeling
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. Voor de beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de zware mishandeling, in die zin dat verdachte zich willens en wetens bloot heeft gesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Aanwezigheid en wetenschap van de aanmerkelijke kans
De rechtbank stelt vast dat verdachte in een auto op een voetganger inreed. Het is een feit van algemene bekendheid dat indien een voetganger wordt aangereden met een auto, de kans op zwaar lichamelijk letsel groot is en derhalve aanmerkelijk te noemen is.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte onder de concrete omstandigheden ook wetenschap had van die aanmerkelijke kans. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte heeft gezien dat een persoon zich voor de motorkap bevond van de auto die verdachte de weg versperde. Uit de verklaringen van de verbalisanten maar ook uit de eigen verklaring van verdachte blijkt dat verdachte eerst een stuk naar achteren is gereden, om vervolgens met een boog om de auto voor hem heen te rijden. Verdachte maakte kortom bij het wegrijden een gerichte en bewuste stuurbeweging. Daarbij kan het niet anders dan dat verdachte bij het vooruit wegrijden naar voren keek en de desbetreffende persoon dus heeft zien staan op de beoogde rijroute. De rechtbank wordt hierin gesteund in haar overtuiging door de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 juli 2020 dat hij niet had gezien dat het een politieagent was. Hieruit volgt dat verdachte in ieder geval wel had gezien dat er iemand voor de auto stond.
Bewuste aanvaarding van die kans
Uit het strafdossier volgt dat de verbalisanten hoorden dat verdachte gas gaf toen hij wilde wegrijden. Verbalisant ‘ [verbalisant 4] ’ hoorde dat verdachte veel gas gaf. Hij hoorde dat de toeren snel opliepen en de banden van het genoemde voertuig slippen. De verbalisant zag de auto in volle acceleratie op hem af komen rijden. Verbalisant ‘ [getuige 1] ’ heeft ook gehoord dat verdachte veel gas gaf en snel wegreed in de richting van verbalisant ‘ [verbalisant 4] ’. Dit handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat verdachte geacht moet worden de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op de koop te hebben toegenomen.
Putatief noodweer dan wel putatief noodweerexces?
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte kon en mocht menen dat er, nadat hij door meerdere verbalisanten werd ingesloten, sprake was van een bedreigende situatie. Verdachte zou niet hebben doorgehad dat het politieagenten waren die hem staande hielden. Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer moet er sprake zijn van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte. De verdachte kon niet alleen, maar mocht ook redelijkerwijs menen dat hij zichzelf of een ander moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
De rechtbank overweegt dat verdachte in de situatie waarin hij verkeerde had kunnen en moeten weten dat hij staande werd gehouden door politieambtenaren.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft kunnen en moeten zien dat hij staande werd gehouden door politieambtenaren. De insluiting vond plaats op klaarlichte dag op een openbare parkeerplaats en de politieambtenaren waren allen hetzelfde gekleed, zonder wapen en zonder gezichtsbedekking. Op meerdere manieren is vervolgens aan verdachte kenbaar gemaakt dat het politie was. Enerzijds gebeurde dit doordat verbalisant [getuige 1] het portier van de auto van verdachte opentrok en ‘politie’ riep, anderzijds doordat verbalisant [getuige 1] voorafgaand aan deze actie het flapje met daarop ‘politie’ uit zijn linker borstzak haalde. Verdachte heeft vervolgens de keuze gemaakt om te vluchten. De verdachte is vervolgens ook niet gestopt toen de politie met sirenes achter hem aankwam. Verdachte had ook een motief om te vluchten voor de politie. Uit de pseudokoop die eerder die dag tot stand was gebracht bleek namelijk dat verdachte veel ponypacks met cocaïne aanwezig had in de auto. Na zijn aanhouding bleken deze ponypacks zich niet langer in de auto te bevinden. Gelet op deze feiten en omstandigheden, acht de rechtbank de verklaring van verdachte over het bestaan van een bedreigende situatie ongeloofwaardig.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan verbalisant ‘ [verbalisant 4] ’.