ECLI:NL:RBMNE:2020:3202

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
8154640 MC EXPL 19-9904 BmR/842
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door boom nabij erfgrens

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee buren over een Thuja-boom die zich nabij de erfgrens bevindt. Eiser, eigenaar van een perceel, stelt dat de boom van gedaagde onrechtmatige hinder veroorzaakt in de vorm van schaduw en andere overlast. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de afstand van de boom tot de schuur van eiser en de schaduweffecten die de boom heeft op de tuin van eiser. Eiser heeft een bezonningsrapport laten opstellen dat de hinderlijke schaduwtoename aantoont, terwijl gedaagde een contra-expertise heeft laten uitvoeren die stelt dat er geen significante hinder is. De kantonrechter oordeelt dat de hinder die eiser ervaart niet als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd, mede omdat de boom al lange tijd aanwezig is en eiser nooit eerder heeft geklaagd. De vordering van eiser om de boom te laten verwijderen wordt afgewezen, evenals de vordering van gedaagde om de kosten van zijn deskundige vergoed te krijgen. De proceskosten worden toegewezen aan gedaagde, terwijl de kosten in reconventie worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 8154640 MC EXPL 19-9904 BmR/842
Vonnis van 29 juli 2020
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
rolgemachtigde: AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders,
gemachtigde: Stichting Achmea Rechtsbijstand
mr. M.M. Greijdanus
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: D.A.S. Ned.Rechtsbijstand Vez.mij. N.V. mr. N. Westra.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding - de conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie – het tussenvonnis van 4 maart 2020 - de conclusie van antwoord in reconventie – het proces-verbaal van de comparitie van partijen en de gerechtelijke plaatsopneming van 2 juli 2020
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het perceel aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] te [woonplaats] . [gedaagde] is eigenaar van het perceel aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] te [woonplaats] . De achtertuinen van partijen grenzen aan elkaar.
2.2.
In de tuin van [gedaagde] staat op ongeveer 25 cm afstand van de schuur en dus nabij de erfgrens van [eiser] een cipres van het soort Thuja. De boom staat er vanaf ongeveer 1978 en is ongeveer 13 meter hoog.
2.3.
In opdracht van [eiser] heeft [onderneming 1] op 1 maart 2019 de zon- en schaduweffecten van de boom op de locatie [straatnaam] [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 1] onderzocht. Het bezonningsrapport vermeld onder meer het volgende:
Uit het onderzoek naar de zon- en schaduw in de tuin van [straatnaam] [nummeraanduiding 1] blijkt dat vooral in de namiddag er sprake si van hinderlijk schaduw toename. Deze studie richt zich noodzakelijk op e periode 1 mei tot en met 1 september, in redelijkheid kan dit gezien worden als het deel van het jaar waarop in de tuin van de zon wordt genoten. De zon- en schaduwstudie over meerdere maanden laat zien dat vanaf 16.00 uur er sprake is van een hinderlijke schaduwtoename in de tuin. Deze blijft voortduren tot even over 18.00 uur. Dit zijn juist de tijdstippen waarop een werkend mens thuiskomt en wil genieten van de avondzon.
Conclusie
Op grond van de zon- en schaduwberekening is de conclusie te trekken dat de forse boom in de tuin van [straatnaam] nadrukkelijk zorgt voor schaduwhinder in de tuin van [straatnaam] [nummeraanduiding 2] (Ktr.: bedoeld is nr [nummeraanduiding 1] ) gedurende de namiddag in het tuinseizoen.
2.4.
In opdracht van [gedaagde] heeft [onderneming 2] op 28 mei 2018 eveneens gerapporteerd:
De situatie met en zonder boom zijn in beeld gebracht. Gekozen is om uit te gaan van het zomerhalfjaar. Dit is de periode dat de buitenruimte wordt gebruikt. De peildata representeren in feite de zonnebaan tassen 21 maart en 21 september.
• De bezonningsduur ligt in de periode van 21 maart – 21 september op grote delen van de achtertuin ruimschoots boven de 2 uur. Dit betekent dat er overwegend een redelijke tot goede bezonning mogelijk blijft.
• Kortom er is geen sprake van significante afname van de bezonningsduur in de achtertuin van [straatnaam] [nummeraanduiding 1] gedurende en lange periode in het jaar of dag ten gevolge van de boom op het perceel van [straatnaam] [nummeraanduiding 2] . De conclusie van [onderneming 1] legt een sterke nadruk een dagdeel terwijl er op grote delen van de dag ruimschoots voldoende bezonning mogelijk is.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig handelt door de Thuja in zijn tuin niet te verwijderen met veroordeling van [gedaagde] tot verwijdering van de Thuja binnen vier weken na het vonnis onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag; veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te voldoen € 1.419,13 (bestaande uit € 300,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en 1.119,13 aan kosten deskundige), met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig handelt door weigering de in zijn tuin bevindende Thuja te verwijderen als gevolg waarvan [eiser] onrechtmatige overlast ervaart. De boom neemt het zonlicht in de tuin van [eiser] weg, de dakgoten raken vol van blad/afval van de boom; de goten zijn moeilijk bereikbaar, waardoor gevaar van lekkage ontstaat en er is sprake van overmatige mosvorming op het dak van de schuur. Bovendien bevindt de boom zich ongeveer 25 cm van de schuur en de kans bestaat dat door verdere groei van de boom de muur van de schuur in de verdrukking komt. Aannemelijk is dat de fundering door de boom al onder druk is komen te staan. [eiser] heeft zijn tuin zodanig ingericht dat hij in de namiddag vanaf 16.00 uur tot 20.00 uur van de zon wenst te kunnen genieten. Gelet op de ernst, de duur en de omvang van de hinder en de persoonlijke omstandigheden is er sprake van onrechtmatige hinder. Handhaving van de boom schendt zijn woongenot. In opdracht van [eiser] heeft [onderneming 1] een bezonningsrapport opgesteld, waaruit de onrechtmatige hinder volgt. [eiser] heeft kosten moeten maken door het inschakelen van een deskundige en meent dat [gedaagde] gehouden is die kosten te vergoeden. [eiser] maakt tevens aanspraak op de buitengerechtelijke kosten nu [eiser] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] baseert zijn verweer - kort weergegeven - op het volgende. [gedaagde] bestrijdt dat de Thuja onrechtmatige hinder oplevert. De boom staat er al 30 jaar, is en wordt regelmatig gesnoeid, en de top is verwijderd. De vordering tot verwijdering van de boom is verjaard en had binnen 20 jaar nadat de boom is geplant moeten worden ingesteld. [gedaagde] heeft ter weerlegging van het standpunt van [eiser] een contraexpertise laten uitvoeren door [onderneming 2] . Daaruit volgt dat de hinder beperkt is en 90% van de dag de tuin zonlicht heeft. Er is geen sprake van substantiële vermindering van bezonningsduur. Dat de Thula mogelijk in de toekomst schade zou kunnen veroorzaken wordt betwist. Dat van de boom enig afval afkomstig is vormt nog geen onrechtmatige hinder.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.6.
[gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eiser] om aan [gedaagde] te voldoen € 1.228,15 met veroordeling in de proceskosten.
3.7.
[gedaagde] stelt daartoe dat hij noodzakelijkerwijs kosten heeft moeten maken om het standpunt van [eiser] te weerleggen. De kosten van de deskundige dienen dan ook door [eiser] te worden vergoed.
3.8.
[eiser] heeft gesteld dat hij niet kan worden gehouden de door [gedaagde] gemaakte kosten te voldoen. Die kosten zijn geheel op eigen initiatief door [gedaagde] gemaakt.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil in conventie is of de boom, een Thuja, op het perceel van [gedaagde] nabij de erfgrens van partijen jegens [eiser] c.s. onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW oplevert.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat het een eigenaar van een woonhuis met tuin vrijstaat zijn eigendom naar eigen goeddunken te gebruiken, mits dit gebruik niet strijdt met de rechten van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht worden genomen. Dat betekent dat [gedaagde] in beginsel het recht heeft zijn tuin in te richten en te onderhouden zoals hij dat wil. Dat recht wordt echter wel begrensd in die zin dat hij anderen, onder wie zijn buren, geen onrechtmatige hinder mag toebrengen. Volgens artikel 5:37 BW mag de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, licht c.q. zon onthouden aan de eigenaar van een ander erf. De vraag of het onthouden van licht c.q. zon onrechtmatige hinder oplevert, hangt af van de ernst en de duur daarvan en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden, waarbij ook een rol speelt hoe de situatie was toen [eiser] de woning aankochten. Voor het antwoord op de vraag of hinder onrechtmatig is, is dus mede van belang of degene die zich beklaagt over hinder zich tijdig heeft beklaagd over de hinder veroorzakende activiteiten. In dat laatste geval, indien niet tijdig is geklaagd, zal diegene een zekere mate van hinder eerder hebben te dulden.
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat de breedte en lengte van de achtertuinen van de tuinen ter plaatse beperkt is. [eiser] heeft vanuit de achterkant van zijn woning bezien een veranda met terras gemaakt aan de rechterkant van zijn tuin. Die keuze leidt ertoe dat ter plaatse van het terras eerder schaduw ontstaat dan aan bijvoorbeeld de achtergevel van de woning. De kantonrechter stelt verder vast dat het hier gaat om een oudere woonwijk met relatief veel grotere bomen. Van belang is daarbij dat [eiser] ervoor heeft gekozen te wonen in deze omgeving zodat hij de omstandigheden die daarmee samenhangen dient te accepteren. Dat brengt mee dat hij rekening moet houden met schaduw van bomen, ook als die in de tuin van zijn buren staan. Daar komt bij dat de boom er al stond vanaf ongeveer 1978 en in de jaren daarna aanzienlijk is gegroeid. [eiser] woont er al jaren en heeft nimmer eerder over de hinder van de boom geklaagd, althans dat is de kantonrechter niet gebleken. [eiser] kon dus naar algemene ervaringsregels weten dat de boom zonlicht aan hun perceel zou kunnen ontnemen ook al was die boom toen wellicht lager dan nu het geval is.
4.4.
Het door [eiser] overgelegde bezonningsonderzoek is uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de schaduwwerking van de boom in de tuin van [gedaagde] op het perceel van [eiser] . De kantonrechter constateert dat het onderzoek is gericht op (de belemmering van) de toetreding van (direct) zonlicht tussen 16.00 en 18.00 uur op het terras van [eiser] . Voorts is het onderzoek gericht op een vergelijking tussen de situatie met boom en zonder boom, zonder dat enige uitspraak wordt gedaan omtrent de mate waarin naar gangbare maatstaven de hoeveelheid zonlicht welke door de boom wordt tegengehouden meer of minder aanvaardbaar zou zijn. Weliswaar wordt in het rapport melding gemaakt van een door TNO opgestelde richtlijn, maar die is gericht op bezonning in de woonkamer (daglicht) en volgens de rapporteur dan ook hier niet van toepassing. Uit het rapport valt wel af te leiden dat sprake is van een op bepaalde peildata afname van de gemiddelde bezonningsduur ten opzichte van de vierkante meters in de tuin variërend van -2% tot -21% tussen 15.00 uur en 18.30 uur. De piek van schaduw zit voornamelijk tussen 16.00 uur en 18.00 uur. De bevindingen uit het rapport van [onderneming 2] verschillen niet wezenlijk van de bevindingen van [onderneming 1] , zij het dat [onderneming 2] de bezonning en schaduw heeft gemeten over de gehele dag en [onderneming 1] zich heeft gericht op een dagdeel tussen 15.00 uur en 19.00 uur.
4.5.
De conclusie dat de impact van de boom in de huidige toestand belemmerend mag worden genoemd, is evenwel onvoldoende om te concluderen dat de hinder, die naar het oordeel van de kanonrechter wel valt aan te nemen, ook als onrechtmatig valt te kwalificeren mede in het licht wat onder rechtsoverweging 4.2 en 4.4 is overwogen. Uit de bezonningsonderzoeken in samenhang met alle bovengenoemde omstandigheden kan derhalve niet worden afgeleid dat aan de tuin van [eiser] een mate van bezonning en daglicht wordt onthouden welke zij in redelijkheid ten minste mag verlangen. Dit leidt er niet toe, dat zich de situatie voordoet dat aan het perceel van [eiser] door de boom zoveel zon wordt ontnomen dat zij dit in redelijkheid niet behoeft te dulden. De overige door [eiser] aangevoerde omstandigheden als toekomstig gevaar voor de schuurmuur en fundering, overlast van afval van de boom en mosgroei zijn van onvoldoende gewicht, en deels ook niet onderbouwd, om deze omstandigheden als onrechtmatige hinder te kwalificeren.
4.6.
De vordering van [eiser] zal worden afgewezen. Aldus is ook geen aanleiding de kosten van het inschakelen van [onderneming 1] op [gedaagde] te verhalen.
4.7.
[gedaagde] vordert van zijn kant betaling van de kosten van [onderneming 2] , omdat hij noodzakelijkerwijs deze kosten heeft moeten maken om het standpunt van [eiser] te weerleggen. Nu de bevindingen van [onderneming 2] niet wezenlijk afwijken van de bevindingen van [onderneming 1] is onvoldoende gebleken dat [gedaagde] noodzakelijkerwijs deze kosten heeft moeten maken. [gedaagde] zal deze kosten zelf moeten dragen.
4.8.
[eiser] zal als de voornamelijk in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten in reconventie zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

In conventie en reconventie
De kantonrechter:
wijst de vordering over en weer af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten in conventie aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 540,00 aan salaris gemachtigde;
compenseert de proceskosten in reconventie in die zin dat iedere partij daarvan de eigen kosten draagt;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2020.