ECLI:NL:RBMNE:2020:3197

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
7813060
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige ploegentoeslag en salaris in het kader van de CAO Grafimedia

In deze zaak vordert eiser, werkzaam bij werkgever, betaling van achterstallige ploegentoeslag en salaris. Eiser is sinds 14 augustus 2006 in dienst bij werkgever, die niet is aangesloten bij een werkgeversorganisatie. De arbeidsovereenkomst is op 14 april 2008 voor onbepaalde tijd aangegaan, met een arbeidsduur van 40 uur per week. Eiser is op 15 januari 2015 arbeidsongeschikt geraakt, en de loonbetalingsverplichting is op 10 september 2018 beëindigd. Eiser heeft aanspraak gemaakt op betaling van ploegentoeslag over de jaren 2014, 2015 en 2016, en stelt dat werkgever verplicht is tot doorbetaling van het loon tot 100% gedurende het eerste ziektejaar, op basis van de CAO Grafimedia. De kantonrechter oordeelt dat de CAO Grafimedia 2012/2013 en 2015/2018 van toepassing zijn, maar dat werkgever niet verplicht is om de ploegentoeslag over de jaren 2014 tot en met 2016 te betalen, omdat de CAO pas op 8 september 2016 algemeen verbindend is verklaard. De vordering tot betaling van achterstallig salaris wordt toegewezen voor de periode van 8 september 2016 tot en met 31 december 2017, maar de vordering tot nabetaling van 100% van het loon gedurende het eerste ziektejaar wordt afgewezen. De kantonrechter compenseert de proceskosten en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis van 15 januari 2020
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 7813060 / MC EXPL 19-4850 van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde mr. B. Eskes,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[werkgever] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [werkgever] ,
gemachtigde mr. H.B. de Hek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 14 augustus 2006 bij [werkgever] in dienstbetrekking. Op 14 april 2008 is tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand gekomen. De overeengekomen arbeidsduur bedraagt 40 uur per week. De werktijden zijn dagelijks van 6.00 uur tot 14.00 uur en van 14.00 uur tot 22.30 uur. In de arbeidsovereenkomst is een vast salaris overeengekomen. Verder is overeengekomen dat bij ziekte 70% van het loon met als ondergrens het minimum loon wordt betaald gedurende het eerste jaar en 70% zonder ondergrens gedurende het tweede jaar.
2.2.
[eiser] is op 15 januari 2015 arbeidsongeschikt geraakt. De loonbetalingsverplichting is met ingang van 10 september 2018 beëindigd. In die periode heeft [eiser] af en toe gewerkt al dan niet in het kader van re-integratie. Vanaf 4 oktober 2016 heeft [eiser] in het geheel niet meer gewerkt.
2.3.
[werkgever] is niet aangesloten bij een werkgeversorganisatie.
2.4.
Per 22 september 2012 is de CAO Grafimedia 2012/2013 (volledig) algemeen verbindend verklaard tot 31 juli 2013 en tot 1 februari 2017 gedeeltelijk. Met ingang van 8 september 2016 is de CAO Grafimedia 2015/2018 algemeen verbindend verklaard.
2.5.
[werkgever] heeft (met terugwerkende kracht) vanaf 1 januari 2017 aan [eiser] een ploegentoeslag uitgekeerd in lijn met de CAO Grafimedia 2015/2016.
2.6.
Bij brief van 8 november 2018 heeft de gemachtigde van [eiser] aanspraak gemaakt op betaling van ploegentoeslag over de jaren 2014, 2015 en 2016.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van [werkgever] tot betaling van € 14.112 bruto aan achterstallige ploegentoeslag en € 2.494,12 bruto aan achterstallig salaris vermeerderd met de wettelijke verhoging ex. artikel 7:625 BW en vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] maakt aanspraak op betaling van ploegentoeslag over de periode 2014 tot en met 2016. De CAO Grafimedia bevat een regeling voor ploegentoeslag. De CAO 2015/2018 is algemeen verbindend verklaard, zodat [werkgever] is aan te merken als werkgever in de zin van de CAO. Vanaf 2017 heeft [werkgever] wel de ploegenteoslag uitgekeerd van € 392,00 per maand. Op basis van de gemiddelde uitgekeerde toeslag over 2018 maakt [eiser] aanspraak op een totaal bedrag van € 14.112,00 bruto. [werkgever] heeft voorts ten onrechte in het eerste jaar van zijn ziekmelding 70% van het loon doorbetaald, terwijl op grond van artikel 5 van de CAO de werkgever verplicht is tot doorbetaling van het loon tot 100%. In totaal staat een bedrag aan achterstallig salaris vermeerderd met 8% vakantietoeslag van € 2.494,12 bruto open. Subsidiair beroept [eiser] zich op goed werkgeverschap.
3.3.
[werkgever] voert verweer. [werkgever] is niet aangesloten bij een werkgeversorganisatie. De CAO Grafimedia 2015/2018 is eerst op 8 september 2016 algemeen verbindend verklaard, zodat voor de periode 2014 tot 8 september 2016 de CAO 2015/2018 geen grondslag kan vormen voor de vordering van [eiser] . Voor zover de CAO Grafimedia 2012/2013 als grondslag voor de vordering dient te worden aangemerkt, geldt dat die CAO per 22 september 2012 algemeen verbindend is verklaard tot 1 februari 2017, maar dat die niet ziet op de ploegentoeslag dan wel de loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte (zie dictum II). Alsdan is de inhoud van de arbeidsovereenkomst bepalend voor de verplichtingen van [werkgever] . Voor de periode na 8 september 2016 heeft [werkgever] aan zijn verplichtingen jegens [eiser] voldaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die voorligt is in hoeverre [werkgever] verplicht is alsnog over te gaan tot betaling van ploegentoeslag over de jaren 2014 tot en met 2016 en of [werkgever] gehouden is over het eerste ziektejaar het loon door te betalen tot 100%. [eiser] beroept zich primair op de CAO Grafimedia en subsidiair op goed werkgeverschap. Allereerst dient vast komen te staan of de CAO Grafimedia van toepassing is op de rechtsverhouding tussen partijen.
CAO Grafimedia
4.2.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het CAO-recht kent een zogenaamd contractueel stelsel. Dit brengt mee dat werkgever en werknemer in principe slechts aan een CAO zijn gebonden indien zij (als werkgever) zelf de CAO hebben gesloten of (als werkgever of werknemer) lid zijn van een vereniging die partij is bij de CAO. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Pas door algemeen verbindend verklaring van bepalingen van een bedrijfstak-CAO worden alle werkgevers in dezelfde bedrijfstak verplicht de CAO-bepalingen na te leven. De CAO Grafimedia 2012/2013 is per 22 september 2012 algemeen verbindend verklaard tot 1 februari 2017 met dien verstande dat uit dictum II van de algemeen verbindend verklaring volgt dat de hele CAO tot 31 juli 2013 algemeen verbindend is verklaard en vanaf 31 juli 2013 slechts ten aanzien van in het dictum opgenomen specifieke bepalingen. De regeling omtrent ploegentoeslag in de CAO maakte tot 31 juli 2013 (in ieder geval) onderdeel uit van de tussen partijen bestaande rechtsverhouding, maar nadien niet meer. De Wet AVV voorziet immers in verbindendheid van de verbindend verklaarde bepalingen op grond van een overheidsmaatregel gedurende een welomschreven, beperkte periode. Zo kan aan verbindendverklaring geen terugwerkende kracht worden toegekend (art. 2 lid 3) en gelden — behoudens een beperkte uitzondering — voor de lengte van de periode van de verbindendheid strikte bepalingen (art. 2 lid 2; zie ook art. 6). Het is met dit stelsel niet te verenigen om door een extensieve interpretatie van de wet de geldingsduur van de betreffende CAO-bepalingen voorbij die periode te verlengen op de enkele grond dat deze tijdens de periode van de verbindendheid deel uitmaakten van de arbeidsovereenkomsten waarvoor de verbindendverklaring gold. Voor zover het standpunt van [eiser] als een beroep op nawerking van de algemeen verbindend verklaring tot 31 juli 2013 CAO 2012/2013 moet worden gezien dan dient die nawerking te volgen uit de individuele arbeidsovereenkomst tussen partijen. Een incorporatiebeding ontbreekt, terwijl ook niet anderszins uit de arbeidsovereenkomst volgt dat partijen hebben beoogd de voor een (beperkte periode) algemeen verbindend verklaarde CAO te laten doorwerken. De vordering van [eiser] komt voor de periode 2014 tot 8 september 2016 in ieder geval niet voor toewijzing in aanmerking.
4.3.
De CAO Grafimedia 2015/2018 is per 8 september 2016 algemeen verbindend verklaard. Vanaf dat moment zijn partijen aan de bepalingen in die CAO gebonden, waaronder de verplichting tot betaling van ploegentoeslag. Gebleken is dat [werkgever] op 9 maart 2017 met ingang van 1 januari 2017 de arbeidsvoorwaarden met terugwerkende kracht in overeenstemming heef gebracht met de CAO. Onweersprokens is door [eiser] gesteld dat [werkgever] over het jaar 2017 een bedrag aan ploegentoeslag heeft betaald van € 4.838,42 bruto en over het jaar 2018 tot en met augustus een bedrag aan ploegentoeslag heeft betaald van € 3.138,96 bruto. Die verplichting gold dus ook vanaf 8 september 2016. Het enkele feit dat [eiser] in die periode arbeidsongeschikt was maakt dat niet anders. Uit de arbeidsovereenkomst volgt immers dat [eiser] normaal gesproken in ploegendienst werkt. In deze periode (8 september tot en met 31 december) heeft [eiser] weliswaar kort (met onderbreking) werkzaamheden verricht, maar de kantonrechter gaat ervan uit dat dat in het kader van re-integratie is geschied, zodat het gebruikelijke loon, waaronder ploegentoeslag, verschuldigd is. Voor die werkzaamheden zou volgens [werkgever] een ploegentoeslag zijn uitbetaald van in totaal € 92,34 bruto. [werkgever] heeft dat evenwel niet met stukken onderbouwd, zodat de kantonrechter daaraan voorbij gaat. De vordering tot uitbetaling van het achterstallig loon over de periode 8 september 2016 tot en met 31 december 2017 wordt begroot op een bedrag van € 1.463,00 bruto (3 maanden en 22 dagen x 392,00) en toegewezen.
Doorbetaling tijdens ziekte
4.4.
[eiser] is in januari 2015 arbeidsgeschikt geraakt. [eiser] maakt aanspraak op betaling van 100% van het loon gedurende het eerste jaar van zijn arbeidsongeschiktheid onder verwijzing naar de CAO Grafimedia. Zoals hierboven reeds is overwogen bestond er op het moment van ziekmelding geen algemeen verbindend verklaarde CAO. De rechtsverhouding tussen partijen wordt dan ook bepaald door de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat bij ziekte gedurende het eerste jaar [werkgever] gehouden is het loon tot 70% (met garantie tot het minimumloon) door te betalen. De vordering van [eiser] tot nabetaling tot 100% van het loon dient daarom te worden afgewezen.
Goed werkgeverschap
4.5.
[eiser] heeft subsidiair nog aangevoerd dat de vorderingen dienen te worden toegewezen op grond van goed werkgeverschap. [werkgever] is niet verplicht een CAO toe te passen als deze niet voor haar gold. [eiser] heeft deze grondslag van zijn vordering niet, althans onvoldoende, onderbouwd.
De wettelijke verhoging
4.6.
De kantonrechter ziet aanleiding de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging af te wijzen, omdat [werkgever] niet van onwil is om te betalen, maar slechts op grond van een onjuiste interpretatie van haar verplichtingen niet is overgegaan tot betaling.
De proceskosten
4.7.
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
veroordeelt [werkgever] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.463,00 met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2019 tot de voldoening;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2020.