ECLI:NL:RBMNE:2020:3190
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde waarde van € 832.000,- voor het belastingjaar 2019, die was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2018. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 812.000,-, maar eiser stelde dat deze waarde nog steeds te hoog was en ging in beroep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning had onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de woning werd vergeleken met drie vergelijkingsobjecten die recentelijk waren verkocht. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de gekozen vergelijkingsobjecten adequaat waren. Eiser voerde aan dat de WOZ-waarde willekeurig was en dat de stijging van 14% ten opzichte van het vorige belastingjaar te hoog was, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank benadrukte dat de waarde van een woning voor elk tijdvak opnieuw moet worden vastgesteld op basis van de verkoopcijfers van vergelijkbare woningen.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 812.000,- niet te hoog was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.