ECLI:NL:RBMNE:2020:3174

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1392
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verlaging van bijstand wegens niet behouden van arbeid

Op 7 augustus 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres en het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij haar bijstand met 100% werd verlaagd voor de duur van één maand, omdat zij haar werk bij [werkgever] zou hebben opgezegd. Eiseres ontkende dit en stelde dat zij door haar werkgever niet meer was opgeroepen vanwege medische klachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 24 september 2019 haar werk bij [werkgever] heeft opgezegd, zoals zij op 26 september 2019 tegenover haar regisseur heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet verplicht was om verder onderzoek te doen bij [werkgever] en dat eiseres niet heeft voldaan aan haar verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van 100% verlaging van de bijstand terecht was opgelegd, omdat er geen sprake was van verwijtbaarheid aan de zijde van verweerder. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI), verweerder
(gemachtigde: M. Arendsen).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder bij wijze van maatregel de bijstand van eiseres met ingang van 1 oktober 2019 voor de duur van één maand met 100% verlaagd.
Bij besluit van 13 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 3 augustus 2020 via een Skype‑verbinding. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt bijstand. Vanaf de datum van toekenning van de bijstand, rusten op eiseres de in de Participatiewet (Pw) neergelegde arbeidsverplichtingen, waaronder het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. [1] Eiseres was vanaf 22 juli 2019 parttime werkzaam in de thuiszorg bij [werkgever] ( [werkgever] ) op basis van een 0‑urencontract voor bepaalde tijd dat liep tot 22 oktober 2019.
2. Verweerder heeft een maatregel van 100% voor de duur van één maand opgelegd omdat eiseres haar werk bij [werkgever] zelf heeft opgezegd waardoor zij zich niet heeft gehouden aan de verplichting tot het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
3. Het besluit tot het opleggen van een maatregel is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan in beginsel op verweerder rust. [2]
4. De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat het werk dat eiseres voor [werkgever] heeft verricht algemeen geaccepteerde arbeid is.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet haar baan bij [werkgever] heeft opgezegd, maar dat [werkgever] haar niet meer heeft opgeroepen nadat zij aan hem kenbaar had gemaakt dat zij vanwege haar klachten wilde stoppen met werken.
Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte geen onderzoek gedaan bij [werkgever] . Verweerder had bij [werkgever] moeten navragen wat de reden is geweest dat eiseres niet meer werd opgeroepen voor het verrichten van werk en waarom een ziekmelding kennelijk achterwege is gebleven.
6. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden niet slagen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan de bestreden besluitvorming onder meer ten grondslag heeft gelegd dat eiseres op 26 september 2019 ten overstaan van haar regisseur werk, mevrouw [A] ( [A] ), heeft verklaard dat zij op 24 september 2019 haar werk bij [werkgever] heeft opgezegd. In wat eiseres vervolgens in de procedure heeft aangevoerd heeft hij geen aanleiding gezien om eiseres niet aan deze op 26 september 2019 ten overstaan van [A] afgelegd verklaring te houden.
De rechtbank stelt, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat eiseres in bezwaar en beroep weliswaar heeft gesteld dat zij haar baan bij [werkgever] niet heeft opgezegd, maar zij heeft niet (gemotiveerd en/of onderbouwd) betwist dat zij op 26 oktober 2019 vorenbedoelde verklaring ten overstaan van [A] heeft afgelegd. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij tegen [werkgever] heeft gezegd dat ze wil stoppen met werken in verband met medische klachten, maar dat laat onverlet dat eiseres blijkens de brief van [A] van 3 oktober 2019 op 26 september 2019 tegenover [A] iets anders heeft verklaard.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft mogen uitgaan van de verklaring van eiseres die zij op 26 september 2019 ten overstaan van [A] heeft afgelegd en heeft verweerder haar daaraan mogen houden. Op grond van die verklaring van eiseres heeft verweerder terecht als feit vastgesteld dat eiseres op 24 september 2019 haar baan bij [werkgever] heeft opgezegd. Daarom heeft verweerder geen nader onderzoek hoeven doen bij [werkgever] zoals eiseres dat voor ogen heeft.
7. Nu eiseres op 24 september 2019 haar baan bij [werkgever] heeft opgezegd, staat vast dat eiseres niet heeft voldaan aan haar verplichting tot het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder a, van de Pw is verweerder daarom in beginsel gehouden eiseres’ bijstand voor de duur van één maand voor 100% te verlagen. [3] Dit is slechts anders indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, in welk geval verweerder moet afzien van het opleggen van een maatregel. [4]
8. Eiseres heeft aangevoerd dat er geen sprake is van verwijtbaarheid. Eiseres heeft gemeld bij haar werkgever dat zij door ziekte niet meer kan komen werken. Zij heeft beperkingen in haar nek, schouders en rug en om die reden is zij vervolgens niet meer opgeroepen door haar werkgever. Eiseres valt in deze niets te verwijten.
9. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres beperkingen heeft. Verweerder heeft terecht gesteld dat dit als zodanig geen rechtvaardiging is om het contract met [werkgever] op te zeggen. Zo had van eiseres verwacht mogen worden om na de gestelde ziekmelding samen met [werkgever] te bezien of en in hoeverre zij in staat was haar werkzaamheden al dan niet op andere wijze te verrichten. De beroepsgrond dat geen sprake is van verwijtbaar handelen aan de kant van eiseres inzake de opzegging van het contract met [werkgever] slaagt om die reden niet.
10. Gelet op voorgaande houdt het bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit, waarin verweerder bij wijze van maatregel de bijstand met ingang van 1 oktober 2019 met 100% heeft verlaagd, stand. Gelet hierop slaagt niet de beroepsgrond van eiseres, dat het bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard en daarom ten onrechte de in bezwaar gemaakte proceskosten niet zijn vergoed.
11. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 augustus 2020 door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G.C. Bulten, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 9 van de Pw in samenhang met artikel 18, vierde lid, aanhef en onder a, van de Pw.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2863.
3.Op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder a, van de Pw in verbinding met artikel 18, vijfde lid, van de Pw en artikel 12 van de Afstemmingsverordening Participatiewet Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug 2016.
4.Op grond van artikel 18, negende lid, van de Pw.