ECLI:NL:RBMNE:2020:3162

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 2531
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken hoofdzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunningverlening aan horecabedrijf '[horecabedrijf]', verzocht om een voorlopige voorziening. De burgemeester van Amersfoort was verweerder in deze procedure.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat er geen beroep was ingesteld tegen het bestreden besluit op het moment dat het verzoek werd ingediend. Volgens artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting als het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. Verzoeker was in de gelegenheid gesteld om alsnog een beroepschrift in te dienen, maar heeft dit niet gedaan.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen hoofdzaak loopt tegen de inhoud van het bestreden besluit, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet in behandeling kan worden genomen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dit weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2531

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 augustus 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en

de burgemeester van Amersfoort, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 december 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan horecabedrijf ‘ [horecabedrijf] ’ een horeca-exploitatievergunning én een drank- en horecawetvergunning verleend.
In het besluit van 20 januari 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan horecabedrijf ‘ [horecabedrijf] ’ een terrasvergunning verleend voor het houden van een zomer- en winterterras.
In het besluit van 19 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting als het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
2. Het verzoek om voorlopige voorziening gaat over het bestreden besluit. Het treffen van een voorlopige voorziening is alleen mogelijk als tegelijkertijd tegen het bestreden besluit beroep is ingesteld bij de bestuursrechter. Er moet dus een ‘hoofdzaak’ lopen tegen de inhoud van het bestreden besluit om een voorlopige voorziening te kunnen treffen. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat er geen beroep was ingesteld tegen het bestreden besluit toen verzoeker zijn verzoek indiende. Verzoeker is bij brief van 13 juli 2020 in de gelegenheid gesteld om alsnog een beroepschrift toe te sturen. Daarnaast is hem dit ook telefonisch op 20 juli 2020 door de griffier meegedeeld.
3. Ondanks de brief en het telefoongesprek, stelt de voorzieningenrechter vast dat er geen beroep is ingesteld tegen het bestreden besluit. Er loopt dus geen hoofdzaak tegen de inhoud van het bestreden besluit. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kan daarom niet in behandeling worden genomen en wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 4 augustus 2020 door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.