Overwegingen
Het aantal toegestane bedrijven en de toegestane bedrijfsactiviteiten
2. Op het perceel [adres] (hierna: het perceel) is het bestemmingsplan “1ste herziening bestemmingsplan Buitengebied Naarden” van toepassing. Volgens artikel 14, onder A, van de planregels van dit bestemmingsplan is het perceel bestemd voor bedrijfsdoeleinden, specifiek gebouwen ten behoeve van bedrijven die staan opgesomd in bijlage 2 en 3 van het bestemmingsplan, bedrijfswoningen, en aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen. In de genoemde bijlages worden verschillende soorten bedrijven opgesomd die op het perceel zijn toegestaan. Bijlage 2 bestaat uit een algemene bedrijvenlijst, in bijlage 3 staat een lijst met zwaardere bedrijven opgesomd die specifiek voor het perceel zijn toegestaan. Artikel 14, onder C, van de planregels bepaalt onder meer dat per bestemmingsvlak uitsluitend gebouwen ten behoeve van één bedrijf mogen worden gebouwd.
3. Eisers voeren aan dat volgens het geldende bestemmingsplan slechts één bedrijf is toegestaan op het perceel, terwijl er zich meerdere bedrijven bevinden. Bovendien worden er activiteiten ontplooid die planologisch niet zijn toegestaan. Volgens eisers is het niet toegestaan dat er zich meerdere bedrijven op het perceel bevinden. Dit omdat het bedrijfsverzamelgebouw op het perceel is omgebouwd tot bedrijfswoning. Daarmee wordt niet langer voldaan aan de voorwaarden die bijlage 3 van het bestemmingsplan stelt aan het hebben van meerdere bedrijven op hetzelfde perceel. Volgens eisers wordt teruggevallen op artikel 14, onder C, van de planregels. Daardoor zouden meerdere bedrijven niet zijn toegestaan op het perceel.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat door toezichthouders van de gemeente en van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (hierna: de Omgevingsdienst) niet is geconstateerd dat er meerdere bedrijven op het perceel zijn gevestigd en dat er ook geen bedrijfsactiviteiten zijn waargenomen die daar op het grond van het bestemmingsplan niet thuishoren. Er staan weliswaar meerdere bedrijven op het adres ingeschreven, maar die zijn volgens verweerder allemaal terug te voeren tot derde-partij en hebben alleen een administratief adres.
5. De rechtbank constateert dat er zich meerdere bedrijven bevinden op het perceel. Zoals op de zitting door eisers is bevestigd zijn dit niet alleen bedrijven met een administratief adres. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of deze bedrijven planologisch zijn toegestaan. De rechtbank oordeelt dat uit artikel 14, onder C, van de planregels niet volgt dat maar één bedrijf is toegestaan. Dit artikel bevat regels voor het bouwen van bouwwerken en bouwregels moeten onderscheiden worden van de gebruiksregels. Bij de vraag of de bedrijfsactiviteiten van de verschillende op het perceel gevestigde bedrijven op grond van het bestemmingsplan zijn toegestaan zijn uitsluitend de gebruiksregels relevant.
6. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de bedrijfsactiviteiten die op het perceel worden verricht geschaard kunnen worden onder de op grond van de bijlages toegestane bedrijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op dit punt terecht geen overtreding geconstateerd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De verbouwing van het monument
7. Eisers voeren aan dat het hoofdgebouw op het perceel in afwijking van de verleende omgevingsvergunning is verbouwd. Zij verwijten verweerder dat hiertegen niet handhavend wordt opgetreden.
8. Het hoofdgebouw op het perceel is aangewezen tot gemeentelijk monument. Derde-partij heeft in 2014 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het wijzigen van dit hoofdgebouw van bedrijfspand naar bedrijfswoning. Bij besluit van 28 april 2014 is deze omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten’ en ‘het verbouwen van een bouwwerk’.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers geen belanghebbenden zijn bij dit onderdeel van het beroep. Volgens verweerder ontbreken gevolgen van enige betekenis, omdat eisers geen zicht hebben op het hoofdgebouw, anders dan wanneer zij langs het perceel rijden. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is het zichtcriterium in een geval als deze niet relevant, omdat eisers bewoners zijn van het naastgelegen perceel.Enkel deze hoedanigheid is al voldoende om eisers als belanghebbenden (bij de activiteit bouwen) aan te merken. De rechtbank zal deze beroepsgrond van eisers dus inhoudelijk beoordelen.
10. Volgens eisers hebben de entree in de voorgevel en de ramen in de linkerzijgevel een ander uiterlijk gekregen dan op grond van de tekeningen is vergund. Derde-partij voert aan dat de verbouwingswerkzaamheden nog gaande zijn en dat het alleen een kwestie is van het afronden van de werkzaamheden, door onder meer het plaatsen van deuren en het ophangen van luiken. Verweerder heeft aangegeven dat inmiddels verwacht mag worden dat de vergunning geheel is uitgevoerd.
11. De rechtbank stelt vast dat de omgevingsvergunning geen nadere eisen stelt aan de termijn waarbinnen de bouwwerkzaamheden afgerond moeten zijn. Uit het dossier en dat wat besproken is tijdens de zitting blijkt dat het een kwestie is van het afronden van de werkzaamheden. Niet gebleken is dat derde-partij werkzaamheden uitvoert die strijdig zijn met de vergunning. De enkele stelling van eiser dat dat wel gebeurt, is niet genoeg om aan te nemen dat er is verbouwd in afwijking van de omgevingsvergunning. Daarom is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een overtreding en verweerder terecht niet handhavend optreedt.
Wel of geen strijd met het Activiteitenbesluit
12. Eisers ervaren veel geluids- en stankoverlast van de bedrijfsactiviteiten op het perceel. Zij stellen dat sprake is van strijd met het Activiteitenbesluit milieubeheer.
13. De Omgevingsdienst heeft op 27 juni 2018 een bedrijfsbezoek gebracht aan het perceel in reactie op het handhavingsverzoek van eisers. In het verslag van het bedrijfsbezoek wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van overtredingen in het kader van de milieuregelgeving.
14. Naast het handhavingsverzoek van 11 december 2017 hebben eisers op 16 september 2019 nog een handhavingsverzoek ingediend bij verweerder. Daarop heeft de Omgevingsdienst wederom een bedrijfsbezoek gebracht aan het perceel. Ook naar aanleiding van dit bezoek zijn geen overtredingen vastgesteld. Tegen het besluit van 6 december 2019, waarin het handhavingsverzoek van 16 september 2019 is afgewezen, loopt nog een bezwaarprocedure.
15. De vraag is of eisers nog een procesbelang hebben bij een oordeel over de rechtmatigheid van de afwijzing op dit punt van hun handhavingsverzoek dat in deze zaak voor ligt. Die beslissing is inmiddels immers ingehaald door besluitvorming over een nieuw handhavingsverzoek over dezelfde vermeende overtreding. Het is niet gebleken dat eisers belang hebben bij de vaststelling dat het besluit van 8 mei 2018 op dit punt onrechtmatig is: zij hebben bijvoorbeeld niet gesteld dat zij hierdoor schade hebben geleden. Bestuursrechtelijke handhaving is een herstelsanctie en kan daarom niet met terugwerkende kracht plaatsvinden. Eisers kunnen met een beslissing op het oorspronkelijke handhavingsverzoek daarom niet méér bereiken dan zij in de nieuwe procedure kunnen bereiken: dat in de toekomst alsnog handhavend wordt opgetreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eisers op dit moment geen actueel en reëel belang hebben bij de beoordeling van dit onderdeel van het beroep. Het beroep voor zover gericht tegen het niet-handhavend optreden tegen geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit is daarom niet-ontvankelijk.
Verplichte melding op grond van het Activiteitenbesluit
16. Eisers voeren verder aan dat dat derde-partij nooit een verplichte melding op grond van het Activiteitenbesluit heeft gedaan. Hier heeft verweerder volgens eisers ten onrechte niet handhavend tegen opgetreden.
17. Verweerder geeft aan dat deze meldingsplicht alleen geldt als er meldingsplichtige activiteiten plaatsvinden. Daarvan is in dit geval geen sprake.
18. De rechtbank komt niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond. De reden hiervoor is dat eisers voor het eerst in hun bezwaarschrift verzocht hebben om handhavend op te treden tegen de op grond van het Activiteitenbesluit verplichte melding. Dit verzoek is niet terug te vinden in het oorspronkelijke handhavingsverzoek van 11 december 2017 en ook niet in de uitbreiding van het handhavingsverzoek van 10 april 2018. Volgens vaste rechtspraak kan de reikwijdte van het handhavingsverzoek na het primaire besluit niet meer uitgebreid worden.Het beroep voor zover gericht tegen het niet doen van de verplichte melding op grond van het Activiteitenbesluit is daarom niet-ontvankelijk.
Wel of geen illegale bewoning
19. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte niet handhavend heeft opgetreden tegen de illegale bewoning van de tweede bedrijfswoning op het perceel. Volgens eisers is er ’s avonds licht aan in het pand en lopen er mensen rond. Dat zou duiden op bewoning in afwijking van het bestemmingsplan.
20. Op 18 maart 2019 heeft verweerder een omgevingsvergunning afgegeven voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van een woonfunctie op het perceel van derde-partij. Daartegen hebben eisers bezwaar gemaakt, waarop nog moet worden beslist. Op 15 augustus 2019 heeft verweerder hangende deze bezwaarprocedure de omgevingsvergunning ingetrokken, omdat volgens verweerder niet voldaan wordt aan de Wet geurhinder en veehouderij.
21. Verweerder wijst er in het verweerschrift op dat hij ‘gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid’ en dat pas eventueel handhavend zal worden opgetreden als er een besluit over het bezwaarschrift genomen is.
22. Volgens derde-partij was er ten tijde van het handhavingsverzoek geen sprake van bewoning van de tweede bedrijfswoning. Derde-partij was bezig het pand geschikt te maken voor bewoning. Hij is echter naar eigen zeggen gestopt met de verbouwing vanwege de huidige procedure.
23. Van handhaving kan alleen sprake zijn als er een overtreding is. De rechtbank kan uit het dossier en verhandelde ter zitting niet vaststellen of ten tijde van de besluitvorming sprake was van een overtreding. Niet duidelijk is of er nou wel of geen sprake is van bewoning in de tweede bedrijfswoning in afwijking van het bestemmingsplan. Dit is iets wat verweerder nader had behoren te onderzoeken. Deze onderzoeksplicht is er met name omdat derde-partij al begonnen was met het verbouwen van de tweede bedrijfswoning om deze geschikt te maken voor bewoning. Verweerder kan dit onderzoek niet achterwege laten alleen maar omdat er nog een bezwaarprocedure loopt. Bovendien volgt uit het wijzigingsbesluit van 15 augustus 2019 ook dat het laatste standpunt van verweerder nu is dat er geen omgevingsvergunning verleend kan worden. Door geen nader onderzoek te doen naar het bestaan van een overtreding, heeft verweerder onvoldoende onderzoek naar de feiten gedaan en is er sprake van een onvoldoende zorgvuldige voorbereiding zoals vereist door artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
24. Zoals hiervoor is overwogen onder 23 is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder nader onderzoeken of er wel of niet sprake is van bewoning in de tweede bedrijfswoning op het perceel in afwijking van het bestemmingsplan.
25. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres vervolgens in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op het (beoogde) herstel van het gebrek door verweerder. Daarna zal de rechtbank - in beginsel zonder tweede zitting -einduitspraak doen in de zaak.
26. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
27. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.