ECLI:NL:RBMNE:2020:3156

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
5597211 UC EXPL 16-18985
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop van een dressuurpaard; non-conformiteit en bewijswaardering na deskundigenonderzoek

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen een eiseres en een gedaagde over de koop van een dressuurpaard. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.C. Molenaar, vorderde een schadevergoeding van € 63.000,00 wegens non-conformiteit van het paard, dat volgens haar niet voldeed aan de verwachtingen die bij de koop waren gewekt. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. L.M. Schelstraete, betwistte de vordering en stelde dat het paard geen gebreken vertoonde ten tijde van de verkoop.

De procedure omvatte meerdere tussenvonnissen en bewijslevering, waaronder getuigenverklaringen en deskundigenonderzoek. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres voldoende bewijs had geleverd dat het paard ten tijde van de aflevering behept was met een gebrek, waardoor het ongeschikt was voor de dressuursport. De deskundige concludeerde dat er röntgenologische afwijkingen waren die een meer dan gemiddeld risico op klinische problematiek met zich meebrachten. Dit leidde tot de conclusie dat de gedaagde een non-conform paard had geleverd.

De kantonrechter ontbond de koopovereenkomst en veroordeelde de gedaagde tot terugbetaling van de koopsom, inclusief wettelijke rente, en de proceskosten. De gedaagde werd niet aansprakelijk gesteld voor de gevorderde schadevergoeding op te maken bij staat, omdat de tekortkoming in de levering niet als zaakschade kon worden aangemerkt. De uitspraak werd gedaan op 15 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5597211 UC EXPL 16-18985 en
zaaknummer: 7765469 UC EXPL 19-5165 NK/35171
Vonnis van 15 juli 2020
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.C. Molenaar,
tegen:
[gedaagde] , handelende onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. L.M. Schelstraete.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 januari 2020,
  • de akte van [eiseres] van 6 mei 2020,
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 6 mei 2020 met producties,
  • de akte van [eiseres] van 10 juni 2020,
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 10 juni 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij het tussenvonnis van 29 januari 2020 heeft de kantonrechter beslist dat de tussen partijen gemaakte afspraak van 6 juni 2019, weergegeven in overweging 2.11 van dat vonnis, in stand blijft en dat [gedaagde] zich ter nakoming punt 3 van die afspraak diende in te spannen om een ander passend, vergelijkbaar dressuurpaard aan te bieden en [eiseres] in de gelegenheid diende te stellen om dit paard te laten keuren.
2.2.
Uit de na het tussenvonnis door partijen genomen aktes blijkt dat [gedaagde] enkele paarden heeft aangeboden, maar dat [eiseres] geen van die paarden heeft geaccepteerd om de reden dat de paarden in haar ogen niet vergelijkbaar in waarde zijn. Blijkens haar akte van 10 juni 2020 ziet [eiseres] de afspraak van 6 juni 2019 als een vaststellingsovereenkomst. Zij meent dat [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst niet deugdelijk is nagekomen en zij verzoekt de kantonrechter dan ook om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de door haar geleden schade van € 63.000,00.
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] de afspraak van 6 juni 2019 ten onrechte aanmerkt als een vaststellingsovereenkomst. In de afspraak is alleen een stappenplan vastgelegd, dat door partijen moest worden gevolgd om tot een eventuele overeenstemming te komen, althans om de kans daarop te vergroten.
Onder punt 5 van de afspraak is echter vastgelegd:
“Mochten partijen tot overeenstemming komen, dan zullen zij de rechtbank laten weten dat de procedures kunnen worden ingetrokken. Als dat niet het geval is, zullen partijen laten weten dat er wordt voort geprocedeerd.”
Hieruit blijkt niet dat partijen finale kwijting zijn overeengekomen, maar dat de mogelijkheid tot voort procederen uitdrukkelijk is open gelaten voor het geval geen overeenstemming zou worden bereikt.
2.4.
Nu beide partijen bij aktes van 10 juni 2020 vonnis hebben gevraagd, zal de kantonrechter bij de verdere beoordeling aansluiten bij de in deze zaak gewezen tussenvonnissen van 29 maart 2017 en 23 augustus 2017.
De vordering
2.5.
De kantonrechter herhaalt overweging 3.1 uit het tussenvonnis van 29 maart 2017, waarin de vordering is weergegeven:
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] primair om aan [eiseres] te voldoen € 63.000,--, te vermeerderen met de wettelijk rente daarover vanaf 14 juli 2016 tot de voldoening, subsidiair om aan [eiseres] een bedrag te voldoen in goede justitie te bepalen, [gedaagde] te veroordelen tot schadevergoeding (stallings- en dierenartskosten) op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
De bewijsopdracht
2.6.
Bij tussenvonnis van 23 augustus 2017 is [eiseres] opgedragen om te bewijzen dat [naam van het paard] ten tijde van de aflevering behept was met enig gebrek, hetwelk haar ongeschikt maakt voor de dressuursport.
2.7.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [eiseres] bewijs geleverd door het horen van getuigen en door deskundigenonderzoek.
Bewijslevering door het horen van getuigen
2.8.
[eiseres] heeft ter zitting van 20 november 2017 drie getuigen laten horen, onder wie zijzelf als partij-getuige.
2.8.1.
De getuige [getuige 1] , beroep trainer/instructrice, heeft naar aanleiding van vragen van de kantonrechter onder meer verklaard:
“1. Ik train dressuurpaarden. Mijn hoofdberoep is instructrice. Ik ken [eiseres] en het paard [naam van het paard] . In 2016 heb ik [voornaam van eiseres] getraind. Ik hoorde van haar dat zij een paard wilde kopen op een veiling. Ik heb toen wat filmpjes gezien van onder meer het paard [naam van het paard] . Ik heb haar geadviseerd het paard te kopen. Ik weet dat [voornaam van eiseres] het paard [naam van het paard] heeft uitgeprobeerd voor de koop. Daar was ik niet bij. Ik was ook niet bij de veiling. Ik dacht dat de veiling op 16 april was en op 3 mei 2016 ben ik samen met [voornaam van eiseres] [naam van het paard] gaan ophalen.
2. We hebben [naam van het paard] opgehaald bij de trainster van het paard [getuige 6] . Afgesproken was dat [getuige 6] het paard zou voorrijden, maar we kregen te horen van haar dat ze ziek was. En dat ze daarom het paard niet voor kon rijden. (...) Daar is besloten dat [voornaam van eiseres] het paard zelf zou voorrijden. En dat is gebeurd. Op 3 mei was het tongprobleem extreem aanwezig, ik schrok ervan. Het paard was extreem gespannen en onbestuurbaar. Het paard trok het hoofd extreem naar links en kon niet naar echt kijken en rende. Het paard was onbestuurbaar. De tong stak extreem uit de mond, het leek net een slang. Ik had nog nooit zoiets gezien. Ik jureer wedstrijden en ik heb wel vaker gezien dat bij paarden een tong uit de mond stak, maar nog nooit zo extreem.
3. (...)
4. De partner van [voornaam van eiseres] was er ook bij. Ik heb tegen [voornaam van eiseres] gezegd dat ze het tongprobleem moet melden. (...) Op de filmpjes had ik het tongprobleem niet eerder gezien. (...)
5. Het paard is naar een stal gebracht in [plaatsnaam 1] . Daar is het paard getraind tussen 4 mei en 19 mei. [voornaam van eiseres] ging toen weer op vakantie. Na haar vakantie op 19 mei kan [voornaam van eiseres] [naam van het paard] brengen.
6. In de periode van 4 en 19 mei heb ik geprobeerd het tongprobleem te verhelpen. Het klikte goed tussen mij en [naam van het paard] . En ik heb het probleem voor 99% opgelost, de tong stak er nog maar een klein stukje uit.
7. Het oplossen van het probleem heeft te maken met vertrouwen. Een tongprobleem kan komen door spanning of een blessure. Of door een hele harde hand van de ruiter, waardoor het paard pijn heeft in de mond.
8. [voornaam van eiseres] heeft op 19 mei gereden en dat ging heel goed. (...)
9. (...)
10. [voornaam van eiseres] en haar partner hebben [naam van het paard] op 19 mei meegenomen. (...)”
en op vragen van mr. [A] , onder meer:
“1. Ik snap nog steeds niet waarom het paard bij is opgehaald op 19 mei. Ik had een goede klik met [naam van het paard] . De afspraak dat ik [naam van het paard] zou trainen en op een hoger niveau zou brengen, zodat [voornaam van eiseres] gelijk met een hoger niveau kon beginnen. Ik heb op 19 mei wel gevraagd waarom [voornaam van eiseres] meenam. Ik kreeg vage antwoorden. Als trainster vond ik dit niet verstandig, ik was nog niet klaar.
2. De chemie tussen [naam van het paard] en [voornaam van eiseres] op 19 mei was erg goed. [naam van het paard] was helemaal los naar rechts, maar nog steeds een puntje van de tong te zien.
(...)”
2.8.2.
[eiseres] heeft als partij-getuige naar aanleiding van vragen van de kantonrechter onder meer verklaard:
“1. Enkele weken voor de veiling ben ik voor het eerste in aanraking gekomen met [naam van het paard] . Ik heb haar eerst op een filmpje gezien van de veiling. Ik zocht al heel lang een droompaard. Mijn droompaard moest kunnen dansen. [naam van het paard] kon dansen. Dat zag ik op het filmpje. (...)
2. Toen ik [naam van het paard] probeerde was ik gelijk helemaal blind van het paard. [naam van het paard] was helemaal naar mijn plaatje. Ik heb [naam van het paard] voorde veiling tweemaal bereden. Het was een heel ander gevoel dan dat ik ooit heb gehad bij een ander paard. Het was een heel bijzonder gevoel.
3. De trainster zei tegen mij je hoeft alleen maar te zitten en tegen te houden. Voor mijn gevoel ging het heel goed en gaaf, want het dansen was er. Ik was toen geen ervaren ruiter. Ik heb toen geen oefeningen met haar gereden.
4. Op de dag van de veiling heb ik op [naam van het paard] geboden en ook nog op andere paarden, maar het is [naam van het paard] geworden. Ik wilde haar echt hebben.
5. Wij hebben [naam van het paard] niet meegenomen naar de veiling omdat wij op vakantie ging. We hebben overgelegd met de trainster [getuige 6] . Dat zij haar zou trainen. [naam van het paard] zou twee weken door [voornaam van getuige 6] getraind worden en zou daarna naar [getuige 1] kunnen. Ik had les van [getuige 1] . Mijn man, [voornaam van getuige 1] en ik hebben [naam van het paard] zo’n tien dagen of twee weken na de veiling opgehaalde bij [getuige 6] . We troffen [naam van het paard] heel slecht aan. Zij was sterk vermagerd en vervuild. We troffen haar aan in een donkere stal. [voornaam van getuige 6] heeft [naam van het paard] toen voorgereden omdat [voornaam van getuige 6] volgens haar te ziek was. Van [voornaam van getuige 1] moest ik [naam van het paard] toen berijden. Dat ging niet goed. Het was totaal anders dan toen ik voor de veiling [naam van het paard] geprobeerd had. [naam van het paard] kantelde met haar nek en haar tong kwam er uit. [voornaam van getuige 6] zei toen hij tong komt over het bit. Ik weet niet meer aan welke kant van haar mond haar tong uitkwam.
6. [voornaam van getuige 6] zei dit heeft ze nog nooit gedaan, dit mag ze niet doen. [naam van het paard] ging door met trekken, kantelen met haar hoofd en ik moest van [voornaam van getuige 6] doortrekken. [voornaam van getuige 1] zei toen dit is geen paardrijden zo gaan wij dit niet doen. [voornaam van getuige 1] zei doe maar rustig en gaf wat instructies. [voornaam van getuige 1] vroeg dingen aan [voornaam van getuige 6] , maar [voornaam van getuige 6] wilde geen antwoord geven. De vragen over het paard moesten maar aan de heer [gedaagde] gesteld worden.
7. We hebben [naam van het paard] vervolgens meegenomen. (...) Omdat wij op vakantie gingen hebben wij [naam van het paard] niet meegenomen en is [naam van het paard] naar [getuige 1] gebracht. Ik denk dat wij ongeveer een dag of 12 op vakantie zijn geweest. na onze vakantie zijn wij naar [naam van het paard] geweest.
8. Een dag na mijn vakantie heb ik mijn eerste les gehad op [naam van het paard] . Haar tong hing uit haar mond maar ze danste wel. Haar tong hing rechts uit haar mond. Tijdens onze vakantie heb ik elke dag contact gehad met [voornaam van getuige 1] . Ik heb elke dag contact gehad in verband met het tong probleem. Via de Whatsapp hield [voornaam van getuige 1] mij op de hoogte. Dat ging met name over het tongprobleem. Ik maakte me grote zorgen.
9. De eerste les na mijn vakantie ging wel goed. Ik bedoel daarmee dat het dansen er weer was alleen haar tong hing eruit. De dag na de eerste les hebben wij [naam van het paard] opgehaald en meegenomen naar huis. Wij hebben toen [getuige 6] gebeld over het tongprobleem. [voornaam van getuige 6] legde de schuld bij [voornaam van getuige 1] . Wij moesten maar met [naam van het paard] naar [voornaam van getuige 6] komen en zij zou het dan regelen. De volgende dag zijn mijn man en ik met [naam van het paard] naar [getuige 6] gegaan. Wij waren toen al ten einde raad omdat wij niet wisten wart we moesten doen. ik had mijn hoofdstel meegenomen en dat is door [voornaam van getuige 6] veranderd. Er zijn gaatjes bij geknipt. Ik heb toen op [naam van het paard] gereden [voornaam van getuige 6] niet. Het tongprobleem was er toen niet constant wel het kantelen van haar hoofd.”
2.8.3.
De getuige [getuige 2] , beroep dierenarts, heeft naar aanleiding van de vragen van de kantonrechter onder meer verklaard:
“1. Ik kan mij het paard [naam van het paard] nog redelijk goed herinneren. (...) Op 6 juni is het paard mij aangeboden voor een second opinion, omdat bij het een ander kliniek aanwijzingen had voor gescheurde halspezen.
2. Op 6 juni heb ik klinisch onderzocht en daarna hebben wij beeldvormig onderzoek van de hals gedaan. Er waren geen aanwijzingen voor afgescheurde pezen of ligamenten. Tijdens de observatie hebben wij beeldvormend onderzoek gedaan van de hals. Er waren meerdere bevinden zoals in mijn rapport. Ik hoor van u dat het rapport bij de stukken zit. Alle geconstateerde bevindingen gaven geen eenduidige oorzaak van de klacht. De klacht was dat het paard moeilijk te berijden was.3. (...) Ik heb het paard op 13 juni opnieuw klinische bekeken en heb ik het paard laten rijden door een ervaren ruiter bij ons op stal. (...) Het paard was erg vluchterig en rechtsom deed het paard de tong uit de mond. In de rijderij komt dat probleem meer voor. Een oorzaak voor zo’n probleem is verschillend, maar meestal een uiting van pijn en ongemak. Het tongprobleem kan spontaan ontstaan, maar een paard die dat probleem ooit eens heeft getoond doet dat in het algemeen makkelijker. Het tongprobleem is geen medisch probleem, maar een hippisch probleem.
(...)”
En naar aanleiding van vragen van mr. [B] , onder meer:
“Ik ben een erkend keuringdierenarts in Nederland. Ik ben goed ingevoerd in de paardensport. In de breedste zin van het woord. Ik heb ook paarden begeleid tijdens de Olympische Spelen.
2. Ik heb het paard 6 á 7 weken na de aankoop gezien. De problemen waarover we nu spreken, kunnen op elk moment zijn ontstaan.
3. Als het tongprobleem bij levering al aanwezig was, dan waren de gebreken ook aanwezig. Het tongprobleem kan een teken van ongemak zijn. Het lichamelijk ongemak dat ik aan getroffen kan door mij niet veterinaire geantedateerd worden tot de datum van de aankoop.
4. (...)
5. Ik heb bij het paard een tongprobleem gezien. Ik zie het probleem ook op de foto, productie 12, die mij nu wordt getoond. Dit is wel een momentopname. Zo’n foto zegt mij niets en kan ik van elk paard vinden. Onvergelijkbaar met een observatie.”
2.9.
[gedaagde] heeft op 29 maart 2018 in tegenverhoor vier getuigen laten horen.
2.9.1.
De getuige [getuige 3] , beroep dierenarts, heeft onder meer verklaard:
“1. Ik ken het paard [naam van het paard] ik heb dat paard gekeurd op 19 februari 2016.2. Ik heb het paard op verzoek van de verkoper die het paard in wilde brengen op een veiling onderzocht. (...)
(...)
4. Een van de opmerkingen is dat het linker voorbeen van [naam van het paard] iets naar binnen staat (toontrede). Verder is er een opmerking gemaakt over de ademhaling van het paard. Aan het eind van de adem was er een hoge toon. (...) Wij doen dan een endoscopisch onderzoek. Dit hebben wij ook bij [naam van het paard] gedaan. (...) De conclusie is dat wij via het onderzoek geen verklaring voor het adem geluid konden vinden.
5. Verder zijn er nog opmerkingen geplaatst over röntgen bevindingen van de rug en hals en achterkant van het hoofd. (...) deze passen binnen de normale anatomische variaties.
6. De achterkant van het hoofd vertoonde remoludering van het bot. (...) conclusie dat er vele vormen mogelijk zijn zonder klinische relevantie.
(...)8. Ik heb het paard [naam van het paard] ook gezien tijdens de presentatiedagen en de veiling (...) Ik heb tijdens die dagen niet waargenomen dat het paard de mond uit de mond stak. Ook andere bijzonderheden zijn mij niet opgevallen.9. Mij word nu productie 12 van akte wijziging bij eis getoond. Op basis van de foto kun je mogelijk concluderen dat de mond wat open staat maar ik zie niet de tong naar buiten steken. (...)(...)11. Als een paard toontredend is kan dat betekenen dat de functionaliteit van het paard negatief beïnvloed wordt. Dat hangt af van de mate van toontredendheid en de leeftijd van het paard.12. Ik kan de vraag niet met ja of nee beantwoorden of een hoog toongeluid het functioneren van het paard aantast.13. De klinische relevantie van de remodulering van het bot weten we niet. Met de huidige wetenschap kunnen we daar geen duidelijk antwoord op geven.14. Tijdens de presentatiedagen en de veiling heb ik het paard [naam van het paard] regelmatig gezien, (...).(...)”
2.9.2.
De getuige [getuige 4] , instructeur en eigenaar van een paardenhouderij, onder meer verklaard:
“1. Ik zit in de selectiecommissie van [bedrijfsnaam] . Ik selecteer de paarden die in aanmerking komen voor de veiling.2. Ik heb het paard [naam van het paard] ooit voor [bedrijfsnaam] geselecteerd, dat was ongeveer 2 jaar geleden. Ik heb de selectie samen gedaan met collega’s. De selectiecommissie bestond toen uit 4 personen.3. Bij de selectie van het paard [naam van het paard] zijn mij geen bijzonderheden opgevallen. Ik kan mij het paard nog goed herinneren. (...)4. Mij word nu een foto getoond, productie 12 van bij akte wijziging van eis. Ik zie op de foto dat het paard de mond een stukje open heeft. Dat is niets bijzonders. Op grond van deze foto kan ik niet constateren dat er een tong probleem is. Tijdens de presentatiedagen en de veiling hebben wij geen tongprobleem geconstateerd. Als dat het geval zou zijn geweest hadden we het paard niet geselecteerd. (...)(...)16. Ik kijk nog even naar de foto voor mij, productie 12, en ik wil nog opmerken dat er wel zo’n 30 a 40 van de beste paarden zo op de foto kunnen worden genomen.”
2.9.3.
De getuige [getuige 5] , medewerker stal van [gedaagde] heeft onder meer verklaard:
“1. Ik ben werkzaam voor de heer [gedaagde] . Ik doe deels administratief werk en deels management. Ik ken het paard [naam van het paard] . (...)2. Ik meen dat het paard [naam van het paard] in 2015 bij ons op stal is gekomen. (...) In het algmeen hebben wij alleen maar springpaarden, omdat wij dachten dat [naam van het paard] een getalenteerd dressure paard was is zij op een gegeven moment naar een amazone gegaan. Die amazone was [getuige 6] . Dat is in augustus 2015 geweest. Onder [voornaam van getuige 6] ontwikkelde [naam van het paard] zich heel erg goed. Toen is op een gegeven moment het idee gekomen om haar in te brengen bij de [bedrijfsnaam] . Dat is ook gebeurd, [naam van het paard] is naar de selectiedagen geweest. Toen de veilingcommissie [naam van het paard] heeft geaccepteerd is [naam van het paard] naar de video dag gegaan. Bij de videodagen en de selectiedagen ben ik niet aanwezig geweest, dit heeft [voornaam van getuige 6] gedaan. Mevrouw [eiseres] is bij ons op stal geweest en heeft daar [naam van het paard] geprobeerd. Dit is 2x keer geweest. Beiden keren was ik daar bij. De eerste keer is het paard door [voornaam van getuige 6] voorgereden. Daarna heeft [eiseres] [naam van het paard] bereden. Dat ging zoals ik me kan herinneren in eerste instantie wat onwennig, omdat het paard veel in beweging was. Met was aanwijzingen ging dat toen heel wat beter. Zo’n 1 a 2 weken later heeft [eiseres] nog een keer [naam van het paard] bereden. Dat ging naar mijn idee toen heel goed. Mevrouw [eiseres] wilde [naam van het paard] toen in de buitenbak berijden omdat zij een buitenbak thuis heeft. Dat buiten rijden ging toen ook bijzonder goed. Ik denk dat tijdens de eerste keer op verzoek van [eiseres] een normaal trendshoofdstel (bit) is ingedaan.
3. Ik ben bij de presentatie en de veiling aanwezig geweest.4. Ik heb nooit bij [naam van het paard] waargenomen dat haar tong uit de mond stak.
(...)”
2.9.4.
De getuige [getuige 6] heeft onder meer verklaard:
“1. U houd mij nu integraal mijn schriftelijk verklaring voor en ik hoor nu dat deze integraal is opgenomen in rechtsoverweging 2.10 van het tussenvonnis van deze zaak op 23 augustus 2017. Ik blijf en volhard bij die verklaring.2. Ik heb nooit bij [naam van het paard] waargenomen dat zij de tong uit de mond stak.3. U houd mij nu onderdeel 2 en 3 van de door [getuige 1] onder ede afgelegde verklaring voor. Het klopt dat ik me toen niet lekker voelde, maar dat was niet de reden dat ik [naam van het paard] niet ging voorrijden. Het leek mij beter dat mevrouw [eiseres] dat zelf ging doen. Dat hebben we toen zo afgesproken. Immers moet ze het thuis ook alleen doen.4. Het verhaal over het tongprobleem is het verhaal nadat [naam van het paard] bij [voornaam van getuige 1] heeft gestaan. Dat weet ik absoluut zeker. Dat is dus geweest na de vakantie van mevrouw [eiseres] . Ik weet dit 100% zeker.5. Na de verkoop is [naam van het paard] dus bij ons geweest en toen hebben we hem rustig in conditie gehouden. Wij wilden niet dat [naam van het paard] blessures opliep.6. U houd mij nu de onderdelen 5 en 6 voor van de door mevrouw [eiseres] op 20 november 2017 onder ede afgelegde verklaring. Het is absoluut niet waar dat mevrouw [eiseres] , haar man en [voornaam van getuige 1] , [naam van het paard] heel slecht bij mij aantroffen toen ze [naam van het paard] bij mij ophaalden. Ook het laatste gedeelte van onderdeel 5 klopt niet. Ook het verhaal over het bit klopt niet. Ik denk dat hier dingen door elkaar worden gehaald. Het probleem met de tong was nadat [naam van het paard] voor enige tijd bij [voornaam van getuige 1] was geweest. Dat kwam omdat toen het hele hoofdstel niet goed was. Onderdeel 6 van de verklaring van mevrouw [eiseres] klopt ook niet. Ik had toen nog voor 100% contact met mevrouw [eiseres] .7. Nadat [naam van het paard] bij [getuige 1] was geweest waren er problemen. [naam van het paard] is door mevrouw [eiseres] toen bij mij gebracht. Ik ben [naam van het paard] toen gaan berijden. Zij deed het inderdaad toen niet. Haar hoofd ging niet meer naar rechts, ze bleef naar links kijken en haar tong hing uit haar mond, wel 10 cm. Ik ben toen direct afgestapt en heb samen met mijn vader [naam van het paard] bekeken. We zagen toen een rare bult in de nek achter beiden oren. Ik heb toen gelijk mevrouw [eiseres] gebeld en we zijn de volgende dag meteen naar de dierenarts gegaan. Dat was de heer [C] en die constateerde dat er in de nek irritaties waren.8. Mevrouw [eiseres] heeft bij mij getraind voordat [naam van het paard] naar [voornaam van getuige 1] ging. En toen het paard terug kwam van [voornaam van getuige 1] . Nadien kwamen er problemen. Het paard is op rust gegaan en ik zou daarna [naam van het paard] gaan optrainen. Daar is het niet meer van gekomen. Het contact is verbrokendoor mevrouw [eiseres] .9. Ik weet voor 100% zeker dat het tongprobleem bij [naam van het paard] pas is opgetreden nadat dat [naam van het paard] voor enige weken bij mevrouw [getuige 1] is geweest. En toen hebben we ook de hierboven bedoelde bulten geconstateerd en is [naam van het paard] onderzocht door [C] .10. Het paard [naam van het paard] is bij mij geweest ongeveer 1 jaar voor de veiling. Ik heb [naam van het paard] opgetraind van eigenlijk helemaal niks tot het niveau wat [naam van het paard] had tijdens de veiling. Tijdens de veiling had [naam van het paard] Z niveau.11. De kijkdag is op trents gedaan op verzoek van mevrouw [eiseres] , dat wilde zij graag. Tijdens de veiling is er op stang en trents gereden, dat is Z niveau. Dat is een hoofdstel voor Z niveau. Daar zit dus niet de sperriem aan. Op de kijkdag is dus wel met een sperriem gereden maar op de veiling niet.(...)”
Bewijslevering door deskundigenonderzoek
2.10.
In het kader van de bewijslevering door [eiseres] is bij vonnis van 19 september 2018 een deskundige benoemd ter beantwoording van de in overweging 2.8 van dat vonnis vermelde vragen.
2.11.
Op 31 mei 2019 heeft de kantonrechter het uitvoerig gemotiveerde rapport van de deskundige ontvangen. De deskundige heeft de wijze waarop het gehele onderzoek is verricht volledig verantwoord en toegelicht en alle door de kantonrechter gestelde vragen uitvoerig beantwoord en onderbouwd. Verder heeft de deskundige de beantwoording van alle afzonderlijke vragen op bladzijde 15 van het rapport in zijn geheel als volgt samengevat:
“Samenvattend: er zijn vanuit het dossier geen aanwijzingen dat het paard ten tijde van de koop klinische problemen had met de tong en/of de hals. Tongen/of halsproblemen die leiden tot problemen met het rijden kunnen van het één op het andere moment ontstaan en kunnen een veelvoud van oorzaken hebben die in het algemeen terug te voeren zijn op pijn/ongemak. Daarmee is er geen
onderbouwing om de klinische problemen van deze aard te antedateren.
Daarmee is echter niet alles gezegd: bij het paard waren met zekerheid ten tijde van de veiling dusdanige röntgenologische afwijkingen in de hals zichtbaar (uitgebreide botnieuwvorming aan de onderzijde van de facetgewrichten tussen de 2e en 3e halswervel uitbreidend tot in het foramen intervertebrale,‘remodelling’ van de achterhoofdsknobbels met fragmentatie) dat deze naar onze mening ten tijde van keuring voor de veiling ingeschat hadden moeten worden als zijnde ‘veranderingen die een meer dan gemiddeld risico inhouden op het ontwikkelen van klinische problematiek’. Of de problematiek die het paard na de koop heeft ontwikkeld daadwerkelijk een causaal verband heeft met de aanwezige röntgenologische afwijkingen in de hals, is mogelijk, maar kan niet met zekerheid gesteld worden. Tong- en halsproblemen kunnen van het ene op het andere moment ontstaan t.g.v. pijn/ongemak en dit kan wel of niet verband houden met de röntgenologische afwijkingen. In geval de tong- en halsproblemen wel causaal geweest zijn met de röntgenologische afwijkingen, dan waren deze aanwezig ten tijde van de koop. Het lastige punt is dat deze
röntgenologische veranderingen ten tijde van de keuring voorafgaand aan de koop en bij de onderzoeken die later zijn uitgevoerd niet of niet compleet opgemerkt zijn c.q. niet vermeld zijn. Naar onze mening is het niet verwijtbaar dat ‘redelijk bekwaam en redelijk handelende paardendierenartsen’ de röntgenveranderingen van met name de overgang tussen C2 en C3 niet hebben opgemerkt: meerdere gerenommeerde paardendierenartsen hebben de röntgenbeelden beoordeeld en de genoemde afwijkingen tussen de 2e en 3e halswervel niet opgemerkt c.q. niet vermeld. Deze zijn pas bij ons specialistisch onderzoek als pathologisch afwijkend beoordeeld, waarbij het niet is vast te stellen of deze veranderingen inderdaad de oorzaak van de klachten zijn.”
2.12.
Ter aanvulling op de samenvatting volgt hierna het door de deskundige gegeven antwoord op vraag 2D, welke vraag luidt: Acht u op basis van de dossierstukken aannemelijk (mate van aannemelijkheid vermelden) dat het paard ten tijde van de levering in april 2016 problemen met de nek en/of tongproblemen ondervond of dat ten tijde van de levering te verwachten was (mate van waarschijnlijkheid aangeven) dat die problemen op een later moment zouden ontstaan? Graag toelichten.
Op deze vraag heeft de deskundige het volgende geantwoord:
“Het paard is op de veiling aantoonbaar verkocht met een röntgenologische afwijking ter hoogte van het facetgewricht tussen de 2e en 3e halswervel (arthrose uitbreidend tot in het foramen intervertebrale, zie bijlage 2) en met een röntgenologische afwijking ter hoogte van de achterhoofdsknobbels (‘remodelling’ met fragmentatie dan wel lokale verkalkingen), zie onze
antwoorden op de voorgaande vragen. Deze afwijkingen zijn geen variatie op het normaalbeeld, maar moeten gezien de omvang en de aard van de afwijkingen als pathologisch beoordeeld worden. Echter, of deze röntgenologische afwijkingen ook een causaal verband houden met de klinische klachten is feitelijk de kern waar het in deze zaak om draait. Deze vraag is echter niet eenvoudig met ja of nee te beantwoorden (zie ook ons antwoord op de vorige vraag) omdat er meerdere factoren een rol kunnen spelen waarbij een mogelijke verandering van het harnachement (zadel en hoofdstel) bij verkoop, een wijziging van ruiter/amazone bij verkoop en een mogelijk onderliggende pathologie de drie belangrijkste zijn.
Ons wordt gevraagd de mate van waarschijnlijkheid aan te geven dat het paard bij de levering problemen met de nek en/of tong had of dat ten tijde van de levering te verwachten was dat die problemen op een later moment zouden ontstaan. Op basis van met name de omvang van de botnieuwvorming aan de onderzijde van de facetgewrichten tussen de 2e en 3e halswervel die fors in het foramen intervertebrale doorloopt, had naar onze mening ten tijde van het onderzoek op 19 februari 2016 de inschatting gemaakt moeten worden dat dit paard een meer dan gemiddeld risico heeft op de ontwikkeling van klinische problematiek, met name als in acht genomen wordt dat dit paard verkocht zou worden met het doel er op hoger niveau dressuur mee te rijden. Wij willen hier
opmerken dat het vaststellen van de bovengenoemde pathologie geen eenvoudige zaak is: er hebben meerdere gerenommeerde paardendierenartsen naar de röntgenbeelden gekeken en de uitgebreidheid van genoemde afwijking tussen de 2e en 3e halswervel niet opgemerkt. Naar onze mening is het in de
interpretatie van het röntgenonderzoek ten tijde van de keuring voorafgaand aan de veiling wel ‘fout gegaan’, maar niet persé ‘fout gedaan’. Van een Europees geregistreerde röntgenoloog mag nu eenmaal meer worden verwacht dan van erkende paardendierenartsen/keuringsdierenartsen. Ook is het oorzakelijk verband tussen de door ons gevonden, niet eerder opgemerkte veranderingen, en
de klinische klachten geenszins bewezen.”
2.13.
Uit het rapport van de deskundige blijkt dat [gedaagde] naar aanleiding van het concept rapport van de deskundige aanvullende veterinaire informatie hebben ingewonnen bij prof. dr. [D] , hoofd afdeling paard bij de Universiteitskliniek van [.] en deze voorgelegd aan de door de kantonrechter benoemde deskundige.
2.14.
De deskundige heeft vervolgens naar aanleiding van de conclusies van prof. dr. [D] onder meer aanleiding gezien om een nadere onderbouwing te geven van zijn conclusie dat de röntgenbevindingen van de hals een meer dan gemiddeld risico inhouden op het ontwikkelen van klinische problematiek. Deze onderbouwing luidt als volgt:
“Wat naar onze mening verwarring geeft in deze zaak, is het gebruik van de term ‘normale anatomische variatie’ in het verslag van het keuringsrapport van de dierenartsen [getuige 3] en [E] . Prof. dr. [D] stelt correct dat strikt genomen de botnieuwvorming ter hoogte van de facetgewrichten tussen de 2e en 3e halswervel geen anatomische variatie betreft. Dus moet de genoemde benige nieuwvorming per definitie pathologisch van aard zijn. Dat is geen brug te ver, maar logica. Ook in Nederland wordt deze terminologie overigens gebruikt door keuringsdierenartsen om aan te geven dat een bepaalde röntgenbevinding (die pathologisch van aard is) voor hen geen klinisch belang heeft. Toch is het gebruik van deze term in deze zaak strikt genomen niet correct, want als de botnieuwvorming geen anatomische variatie betreft maar gebaseerd moet zijn op onderliggende pathologie, dan gaat de verklaring van prof. dr. [D] dat deze botnieuwvorming op basis van ‘ageing’ is ook mank. Het skelet remodelleert onder invloed van belasting en dat is een fysiologisch fenomeen (Wet van Wolff), echter als de belasting de belastbaarheid overtreft (en dan hebben we het over chronisch of repetitief trauma), dan ontstaat er schade en moet botnieuwvorming als consequentie
hiervan als pathologisch bestempeld worden.
Wij hebben in bijlage 2 bewust op pagina 2 het beeld meegenomen van de normale röntgenaftekening van het facetgewricht tussen de 2e en 3e halswervel. Om niet te blijven hangen in kwalitatieve beoordelingen hebben wij met behulp van het programma Image J kwantitatief berekend dat de hoeveelheid botnieuwvorming aan de onderzijde van één facetgewricht tussen de 2e en 3e halswervel (op de röntgenfoto die op 19 februari 2016 op veterinair centrum [plaatsnaam 2] gemaakt is) rond 22% bedraagt van de oppervlakte van de röntgenologische aftekening van het foramen intervertebrale, zie bijlage 5. Dit percentage is dusdanig hoog dat wij van mening zijn dat deze röntgenbevindingen van de hals een meer dan gemiddeld risico inhouden op het ontwikkelen van klinische problematiek, nogmaals niet om te bewijzen dat er een causaal verband is tussen deze röntgenbevindingen en de klinische problematiek bij [naam van het paard] want dat is niet met voldoende mate van zekerheid aannemelijk te maken, maar wel omdat wij willen wijzen op een hoeveelheid botnieuwvorming die niet meer als
‘normale anatomisch variatie’ geclassificeerd kan worden. Hoeveel meer dan gemiddeld het risico op ontwikkeling van klinische problematiek is, kunnen we niet onderbouwen.”
2.15.
Op de vraag naar behandelmogelijkheden (vraag 7) heeft de deskundige als volgt geantwoord:
“Zoals in de voorgaande vragen al is aangegeven, kan niet met zekerheid worden gesteld dat de afwijkingen op röntgenopnamen een causaal verband hebben met de gerapporteerde klinische verschijnselen van het paard. Uitgaande van het scenario dat dat causale verband er wel zou zijn, dat is het antwoord ‘nee’: een curatieve behandeling van botnieuwvorming aan de onderzijde van de
facetgewrichten tussen de 2e en 3e halswervel met fragmentatie dan wel lokale verkalking t.h.v. de achterhoofdsknobbels is niet succesvol te behandelen. Uitgaande van het scenario dat er geen causaal verband is tussen de afwijkingen op de röntgenopnamen en de klinische klachten en dat de klinische klachten dus gerelateerd zijn aan het harnachement/optoming en de wijze van trainen/berijden van het paard, dan is het antwoord: misschien. Behandeling moet dan gezocht worden in het mogelijk aanpassen van harnachement/optoming, wijzigen van ruiter/amazone, tijdelijk gebruik van pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie eventueel in combinatie met fysiotherapeutische ondersteuning.”
De bewijswaardering
2.16.
De kantonrechter is van oordeel dat de hiervoor weergegeven gedeelten uit de getuigenverklaringen en het deskundigenrapport een voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat de bewijslevering geslaagd is. Daardoor is het te bewijzen feit dat [naam van het paard] ten tijde van de aflevering behept was met enig gebrek, hetwelk haar ongeschikt maakt voor de dressuursport, komen vast te staan. De kantonrechter zal deze conclusie hierna per onderdeel nader toelichten.
2.17.
De deskundige heeft op basis van röntgenfoto’s vastgesteld dat [naam van het paard] ten tijde van de aflevering een gebrek had, dat kort gezegd neerkomt op een pathologische (hoeveelheid) botnieuwvorming in (één of meer) halswervels.
2.18.
De ongeschiktheid voor de dressuursport leidt de kantonrechter af uit de conclusie van de deskundige dat het geconstateerde gebrek in de hals, een meer dan gemiddeld risico op het ontwikkelen van klinische problematiek meebrengt, met name als het paard wordt gekocht voor de beoefening van dressuursport. Een meer dan gemiddeld risico betekent dat er ook paarden zijn die met een zelfde gebrek wel zonder klinische klachten in de dressuursport kunnen functioneren. Uit de getuigenverklaringen blijkt echter dat zich bij [naam van het paard] binnen zes maanden na de koop werkelijk een klinisch probleem, namelijk een tongprobleem, heeft geopenbaard, dat volgens de deskundige in causaal verband zou kunnen staan met het bij de koop al aanwezige gebrek in de hals. Daarnaast acht de deskundige het mogelijk dat een tongprobleem (ook) andere oorzaken kan hebben, bijvoorbeeld de manier waarop het paard wordt bereden, welk bit/tuig wordt gebruikt en wisselingen daarin. Op grond van de getuigenverklaringen acht de kantonrechter aannemelijk dat dergelijke niet- medische oorzaken bij [naam van het paard] ook een rol gespeeld kunnen hebben. [naam van het paard] is immers na de koop door verschillende ruiters bereden en uit de getuigenverklaringen blijkt dat er verschillende gezichtspunten bestaan over wanneer, waardoor en door wie het tongprobleem precies is begonnen. Bij deze gezichtspunten is echter geen rekening gehouden met het door de deskundige geconstateerde medische gebrek in de hals van [naam van het paard] , omdat de getuigen dit gebrek niet kenden. Deze gezichtspunten worden daarom beperkt meegewogen bij de beoordeling van de bewijslevering.
2.19.
De deskundige heeft de vraag naar behandelmogelijkheden (vraag 7) beantwoord voor twee verschillende scenario’s, namelijk het scenario met en zonder causaal verband tussen het gebrek in de hals en de klinische klachten (het tongprobleem). Uit het antwoord concludeert de kantonrechter dat het bestaan van behandelmogelijkheden voor [naam van het paard] te onzeker is, om haar geschikt te kunnen achten voor de dressuursport. Immers, zelfs als vast zou staan dat het bedoelde causaal verband ontbreekt, dan toch valt theoretisch niet geheel uit te sluiten dat een eventuele behandeling van het tongprobleem ook van invloed is op het gebrek in de hals en dat daardoor alsnog het tongprobleem verergert of een nieuw klinisch probleem ontstaat.
2.20.
De kantonrechter acht voor de conclusie dat het paard [naam van het paard] ten tijde van de aflevering ongeschikt was voor de dressuursport al met al doorslaggevend: de conclusie van de deskundige dat het geconstateerde gebrek in de hals, een meer dan gemiddeld risico op het ontwikkelen van klinische problematiek meebrengt, met name als het paard wordt gekocht voor de beoefening van dressuursport en het belang van het paard om niet te worden blootgesteld aan dit meer dan gemiddelde gezondheidsrisico.
De juridische beoordeling
2.21.
De kantonrechter overweegt dat [eiseres] als koper, gelet op het door haar beoogde bijzondere gebruik van [naam van het paard] , waarmee [gedaagde] bekend was, mocht verwachten dat [naam van het paard] de gezondheid bezit die voor een normaal gebruik bij dressuursport nodig is. Echter, na bewijslevering door [eiseres] is alsnog vast komen te staan dat [naam van het paard] bij aflevering een gebrek in de hals had, waardoor zij met name bij gebruik voor dressuursport een meer dan gemiddeld risico op het ontwikkelen van klinische problematiek loopt. De kantonrechter voegt hieraan toe dat zich bij [naam van het paard] bovendien binnen zes maanden na aflevering ook werkelijk een klinische afwijking (tongprobleem) heeft voorgedaan, die veroorzaakt kan zijn door het gebrek in de hals, terwijl ook geldt dat de aard van die klinische afwijking zich er niet tegen verzet om uit te gaan van het in artikel 7:18 lid 2 BW bedoelde bewijsvermoeden dat het paard [naam van het paard] bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord. Immers, de bewijslevering door [gedaagde] maakt niet duidelijk dat het tongprobleem (uitsluitend) is ontstaan door een handelwijze aan de zijde van [eiseres] . Anders gezegd, het klinische probleem dat binnen zes maanden na aflevering is ontstaan, past op zich bij het bewezen gebrek in de hals van het paard en kan daar een uiting van zijn en andere oorzaken zijn niet, althans niet voldoende komen vast te staan, zodat er geen reden is om niet van het bedoelde bewijsvermoeden uit te gaan. De kantonrechter acht daarom een bewijsvermoeden in de zin van artikel 7:18 BW, anders dan is geoordeeld in overweging 3.5.3 van het tussenvonnis van 23 augustus 2017, na de bewijslevering door [eiseres] alsnog aan de orde. Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat het door [eiseres] geleverde bewijs sterker is, dan de in bedoelde overweging 3.5.3 omschreven bewijslevering door [gedaagde] , omdat uit de bewijslevering van [gedaagde] niet blijkt dat de deskundige een onjuiste conclusie over de aanwezigheid van een gebrek in de hals van het paard heeft getrokken.
2.22.
Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] het in artikel 18 lid 2 BW bedoelde bewijsvermoeden niet heeft kunnen ontkrachten, hetgeen leidt tot de conclusie dat [gedaagde] een non-conform paard aan [eiseres] heeft geleverd. [eiseres] heeft daarom als consument op grond van artikel 7:22 BW recht op ontbinding van de koop en teruggave van de koopsom. De kantonrechter zal daarom de primair gevorderde terugbetaling van de koopsom, inclusief veilingkosten, in totaal € 63.000,00, mede opvatten als een vordering tot ontbinding van de koop en beide vorderingen toewijzen.
2.23.
De wettelijke rente over de koopsom, inclusief veilingkosten, zal worden toegewezen vanaf 22 juli 2016, zijnde zeven dagen na de aanmaning van 14 juli 2016 (productie 4 bij de dagvaarding).
2.24.
[eiseres] heeft verder gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. [eiseres] noemt in dit verband stallingskosten en dierenartsenkosten die zijn gemaakt voor de dagelijkse verzorging en onderhoud van [naam van het paard] . [gedaagde] heeft betwist dat hij deze kosten verschuldigd is en dat [eiseres] de kosten heeft gemaakt.
2.25.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] op grond van artikel 7:24 BW in beginsel aanspraak heeft op schadevergoeding, omdat zij van [gedaagde] een paard geleverd heeft gekregen, dat niet aan de overeenkomst van partijen beantwoordt. Bestaat echter de tekortkoming in een gebrek als bedoeld in afdeling 3 van titel 3 van Boek 6 van het BW (productaansprakelijkheid), dan is [gedaagde] als verkoper ingevolge artikel 24 lid 1 BW niet aansprakelijk voor schade als in die afdeling bedoeld, tenzij
hij het gebrek kende of behoorde te kennen,
hij de afwezigheid van het gebrek heeft toegezegd,
het betreft zaakschade ter zake waarvan (...).
2.26.
Op grond van artikel 6:187 lid 1 BW wordt onder product voor de toepassing van voornoemde afdeling een roerende zaak verstaan. Het paard [naam van het paard] is aan te merken als roerende zaak en is dus een product als hiervoor bedoeld.
2.27.
Vast staat dat [gedaagde] leverancier van het paard [naam van het paard] is. In artikel 187 lid 4 BW is bepaald dat indien niet kan worden vastgesteld wie de producent van het product is, elke leverancier als producent ervan wordt beschouwd, tenzij hij de benadeelde binnen een redelijke termijn de identiteit meedeelt van de producent of van degene die hem het product heeft geleverd. Nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] de bedoelde mededeling heeft gedaan, gaat de kantonrechter er bij de beoordeling van uit dat [gedaagde] als producent van het paard [naam van het paard] moet worden aangemerkt.
2.28.
In dit geval kan op grond van het deskundigenrapport worden aangenomen dat [gedaagde] het gebrek in de hals van [naam van het paard] ten tijde van de levering niet kende noch behoorde te kennen, omdat de dierenartsen die [naam van het paard] voorafgaand aan de verkoop hebben beoordeeld aan de hand van röntgenfoto’s het gebrek niet hebben onderkend. De deskundige heeft hierover immers verklaard:

Naar onze mening is het in de interpretatie van het röntgenonderzoek ten tijde van de keuring voorafgaand aan de veiling wel ‘fout gegaan’, maar niet persé ‘fout gedaan’. Van een Europees geregistreerde röntgenoloog mag nu eenmaal meer worden verwacht dan van erkende paardendierenartsen/keuringsdierenartsen.
2.29.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] de afwezigheid van het gebrek in de hals van [naam van het paard] heeft toegezegd. De gevorderde stallingskosten en dierenartsenkosten zijn ook niet aan te merken als zaakschade in de zin van artikel 24 lid 1, aanhef en onder c BW.
2.30.
Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de gestelde schade. De gevorderde schade op te maken bij staat zal daarom worden afgewezen. Met het eindigen van de hoofdzaak komt ook de provisionele zaak met het nummer 7765469 UC EXPL 19-5165 tot een einde.
2.31.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] , inclusief die van de antwoordconclusie in het incident van 15 maart 2017 en van de mondelinge behandeling inzake de provisionele vordering ex artikel 223 Rv (zaaknummer 7765469 UC EXPL 19-5165), worden begroot op:
- dagvaarding € 105,24
- griffierecht € 471,00
- salaris gemachtigde €
5.768,00(8 punten x tarief € 721,00)
subtotaal € 6.344,24
- getuigentaxe € 1.100,00
- kosten deskundige
€ 4.598,00
Totaal € 11.321,24

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de tussen partijen gesloten koopovereenkomst met betrekking tot het paard [naam van het paard] ;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 63.000,00 met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 juli 2016 tot de voldoening;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 11.321,24, waarin begrepen € 5.047,00 aan salaris gemachtigde;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
3.6.
verstaat dat de provisionele zaak met het nummer 7765469 UC 19-5165 hiermee is geëindigd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020. In verband met de afwezigheid van de kantonrechter is dit vonnis getekend door de rolrechter mr. J.W Wagenaar.