ECLI:NL:RBMNE:2020:3133

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 19/1985
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding goothoogte bij omgevingsvergunning voor dakopbouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend aan een derde-partij voor het bouwen van een dakopbouw in afwijking van het bestemmingsplan. Eisers, die bezwaar hadden gemaakt tegen de vergunning, stelden dat de goothoogte na realisatie van het bouwplan op 9,60 meter zou komen te liggen, wat 3,60 meter meer is dan toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte had aangenomen dat de goothoogte op 6,90 meter zou blijven en dat de motivering van de vergunning onvoldoende was. De rechtbank had eerder in een tussenuitspraak al geconstateerd dat de gemeente niet had onderbouwd waarom de overschrijding van de goothoogte met 3,60 meter kon worden toegestaan. Na de tussenuitspraak diende de gemeente aanvullende motivering in, maar deze was te laat en voldeed niet aan de eisen. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers gegrond en vernietigde het bestreden besluit, omdat de geconstateerde gebreken niet waren hersteld. De rechtbank gaf de gemeente een termijn van zes weken om een nieuw besluit te nemen, en bepaalde dat het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eisers moesten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] en [eiser] , te [woonplaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. M.A. Patandin),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder

(gemachtigden: R. Snijder en mr. E. Houben).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats] , derde-partij.

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan derde-partij voor de bouw van een dakopbouw op de woning aan de [adres] in [woonplaats] , het wijzigen van een gemeentelijk monument en het afwijken van het bestemmingsplan.
Bij besluit van 9 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten met aanvullende motivering.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 19 december 2019 op zitting gezamenlijk behandeld met het beroep dat is geregistreerd onder zaaknummer UTR 19/1912. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens derde-partij is [A] verschenen.
Bij tussenuitspraak van 12 maart 2020 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 2 juli 2020 gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Deze zaak gaat over een omgevingsvergunning die is verleend aan derde-partij voor het bouwen van een dakopbouw in afwijking van het bestemmingsplan (het bouwplan).
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder er ten onrechte van uit is gegaan dat de goothoogte na realisering van het bouwplan op 6,90 meter blijft. Naar het oordeel van de rechtbank is de goothoogte na realisering van het bouwplan 9,60 meter. Dat is 3,60 meter meer dan is toegestaan op grond van de planregels bij het bestemmingsplan, terwijl verweerder er bij het verlenen van de omgevingsvergunning van uit is gegaan dat die overschrijding slechts 0,90 meter is. Verweerder had moeten beoordelen of hij een omgevingsvergunning kon verlenen voor een overschrijding van de goothoogte met 3,60 meter. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat de belangenafweging niet volledig is geweest.
3. Na de tussenuitspraak heeft verweerder nader gemotiveerd waarom hij vindt dat de omgevingsvergunning kon worden verleend. De rechtbank stelt vast dat deze aanvullende motivering niet binnen de in de tussenuitspraak bepaalde termijn van vier weken is ingediend en dat verweerder niet heeft verzocht om verlening van die termijn. Hoewel de gegeven termijn in de tussenuitspraak een bindende termijn is, ziet de rechtbank aanleiding om deze aanvullende motivering te betrekken in de beoordeling. De rechtbank neemt daartoe in aanmerking dat de aanvullende motivering hetzelfde is als in de – op tijd ingediende – aanvullende motivering in de zaak met nummer 19/1912, dat eisers al naar aanleiding van dat stuk hebben gereageerd en dat zij ook nog de gelegenheid hebben gekregen om op de (identieke) aanvullende motivering in deze zaak te reageren. Onder die omstandigheden verdient het de voorkeur om de te laat ingediende aanvullende motivering van verweerder in deze procedure te betrekken.
4. In de aanvullende motivering heeft verweerder zijn standpunt dat de goothoogte niet wijzigt en op 6,90 meter blijft, gehandhaafd. Verder heeft verweerder toegelicht waarom hij vindt dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke orde en waarom de privacy van eisers volgens hem niet op een onaanvaardbare wijze wordt aangetast. Verweerder vindt dat het bestreden besluit in stand kan blijven, dan wel dat de rechtbank de rechtsgevolgen van dat besluit in stand kan laten. Eisers hebben zich in hun zienswijze op het standpunt gesteld dat verweerder het bestreden besluit nog steeds onvoldoende heeft gemotiveerd. Zij hebben daartoe verschillende aanvullende beroepsgronden aangevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank is het met eisers eens dat het bestreden besluit nog steeds onvoldoende is gemotiveerd. Dat legt zij hierna uit.
6. Allereerst overweegt de rechtbank dat zij in wat verweerder naar voren brengt over de goothoogte geen aanleiding ziet om terug te komen van het oordeel in de tussenuitspraak dat de goothoogte na realisering van het bouwplan op 9,60 meter komt te liggen. Dat kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als de tussenuitspraak evident berust op een onjuiste feitelijke grondslag [1] . Daar is in dit geval geen sprake van.
7. Omdat verweerder blijft bij zijn standpunt dat de goothoogte na realisering van het bouwplan nog steeds 6,90 meter is, heeft hij niet gemotiveerd waarom hij bereid is af te wijken van het bestemmingsplan en een omgevingsvergunning te verlenen voor een overschrijding van de goothoogte met 3,60 meter. Zoals de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen, was dat wel nodig om het geconstateerde gebrek te herstellen.
8. Alleen al om die reden is de bestuurlijke afweging die verweerder moet maken bij het verlenen van de omgevingsvergunning onvolledig, ook na de aanvullende motivering. Bij die afweging is verweerder er immers ten onrechte van uit gegaan dat de overschrijding van de goothoogte slechts 0,90 meter is in plaats van 3,60 meter. De beroepsgrond slaagt.
9. Omdat verweerder volhardt in zijn standpunt dat de goothoogte na realisering van het bouwplan op 6,90 meter blijft en omdat de rechtbank niet weet of verweerder van plan is in hoger beroep te gaan, vindt zij het niet efficiënt om op de andere beroepsgronden van eisers in te gaan.
Conclusie
10. Verweerder heeft het bestreden besluit ook met de nadere toelichting onvoldoende gemotiveerd. De in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn dus niet hersteld.
11. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat voor een rechtmatig besluit een aanvullende motivering van verweerder nodig is. Ook vindt zij het, gelet op verweerders standpunt ten aanzien van de goothoogte, niet efficiënt om opnieuw een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na het kracht van gewijsde krijgen van deze uitspraak [2] .
12. Ter voorlichting aan partijen merkt de rechtbank nog op dat verweerder geen rechtmatig besluit kan nemen als hij het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak over de goothoogte niet erkent (nadat dat oordeel in rechte is komen vast te staan).
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het kracht van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan op 29 juli 2020 door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van uit de uitspraken van 21 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3222) en 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:298).
2.Dat is de situatie waarin er geen (gewoon) rechtsmiddel meer open staat tegen deze uitspraak.