ECLI:NL:RBMNE:2020:313

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
16-167162-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee jongemannen voor ramkraak bij Coolblue Utrecht

Op 31 januari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee jongemannen die zich schuldig hebben gemaakt aan een ramkraak bij Coolblue in Utrecht. De rechtbank heeft de 22-jarige Utrechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, terwijl zijn 17-jarige mededader een jeugddetentie van 100 dagen kreeg, waarvan 71 dagen voorwaardelijk. Daarnaast moet de minderjarige een werk- en leerstraf van 70 uur uitvoeren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen op 12 juli 2019 een ramkraak heeft gepleegd, waarbij laptops en telefoons zijn weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging uit te stellen. Tijdens de zitting op 17 januari 2020 heeft de verdachte bekend dat hij betrokken was bij de ramkraak, maar ontkende hij het tweede feit van verduistering van een vrachtauto. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de bewijsstukken gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van verduistering, maar hem wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van verduistering in dienstbetrekking. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de Reclassering. Uiteindelijk is de gevangenisstraf van 11 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-167162-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1997] in [geboorteplaats] ,
nu gedetineerd in het Huis van Bewaring in Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zitting van 17 januari 2020. Verdachte was bij deze zitting aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van verdachte zelf, zijn advocaat mr. Y. Moszkowicz en de officier van justitie mr. A. Drogt.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij een strafbaar feit. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
samen met anderen op 12 juli 2019 een ramkraak heeft gepleegd bij [benadeelde] in Utrecht, waarbij verdachte en zijn mededaders laptops en telefoons hebben meegenomen;
in de periode van 11 juli 2019 tot en met 12 juli 2019 in Vianen een vrachtauto heeft gestolen door gebruik te maken van een valse sleutel (
primair), dan wel in die periode een vrachtauto die hij als koerier onder zich had zich wederrechtelijk heeft toegeëigend (
subsidiair).

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Verdachte heeft bekend dat hij de ramkraak bij [benadeelde] heeft gepleegd. Verdachte is ook direct na de ramkraak aangehouden.
Verdachte ontkent dat hij het tweede feit heeft gepleegd. Toch vindt de officier van justitie dat ook dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte had de vrachtauto van zijn werk meegenomen terwijl dat van zijn werk niet mocht. De officier van justitie vindt daarom dat bewezen kan worden dat verdachte die vrachtauto heeft gestolen door gebruik te maken van een valse sleutel. De werkgever van verdachte heeft namelijk verklaard dat verdachte de vrachtauto alleen voor privédoeleinden mocht gebruiken wanneer hij daar toestemming voor zou krijgen. Die toestemming had verdachte niet gekregen. Dat verdachte de vrachtauto voor privédoeleinden had gebruikt, blijkt volgens de officier van justitie uit het dossier. Er lagen namelijk goederen in de auto die volgens de officier van justitie bij de ramkraak zijn gebruikt. Daarnaast heeft getuige [getuige 1] verklaard dat zij mannenstemmen hoorde en scooters hoorde wegrijden bij de vrachtauto. De officier van justitie denkt dan ook dat de vrachtauto is gebruikt om de scooters die bij de ramkraak zijn gebruikt te vervoeren.
4.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat van verdachte heeft geen verweer gevoerd over de bewezenverklaring van feit 1. De advocaat meent dat niet bewezen kan worden dat verdachte het tweede feit heeft gepleegd. Volgens de advocaat bestaat het enige belastende bewijsmateriaal dat verdachte dat feit heeft gepleegd uit twee getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de ter zitting gedane verzoeken tot het horen van deze getuigen afgewezen. De verdediging heeft dus geen mogelijkheid gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen. De advocaat heeft – onder verwijzing naar het Vidgen-arrest – bepleit dat het gebruik van deze getuigenverklaringen een schending van artikel 6 EVRM oplevert, nu die verklaringen ‘sole and decisive’ zijn. Verdachte moet volgens de advocaat dan ook worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte over de sleutels van de vrachtauto kon en mocht beschikken en om die reden eveneens vrijspraak moet volgen. Verdachte heeft nooit de bedoeling gehad om de vrachtauto onder zich te houden, waardoor volgens de advocaat geen sprake kan zijn van wederrechtelijk toe-eigenen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Verdachte heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij het eerste feit op de tenlastelegging heeft gepleegd en de advocaat heeft niet om vrijspraak gevraagd. De rechtbank zal daarom niet uitschrijven wat er in de bewijsstukken over dat feit staat, maar de bewijsstukken alleen opsommen. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
De bewijsstukken:
- het proces-verbaal van bevindingen van 12 juli 2019 door [verbalisant 1] [2] ;
- het proces-verbaal van aangifte van 12 juli 2019 door [aangever 1] , namens [benadeelde] [3] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van 29 juli 2019 door [verbalisant 2] [4] ;
- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 17 januari 2020 [5] .
Feit 2
Op 13 juli 2019 heeft [aangever 2] aangifte gedaan van verduistering van een bus van het merk Renault met kenteken [kenteken] . Aangever heeft samen met zijn vrouw [getuige 2] een koeriersbedrijf genaamd [koeriersbedrijf] . Aangever vertelde dat [verdachte] op 12 juli 2019 moest werken, maar niet was komen opdagen. De auto van [verdachte] stond op de plek waar de bus van het koeriersbedrijf moest staan. De bussen van zijn bedrijf staan allemaal voor [bedrijf] in [vestigingsplaats] . De sleutels van de bussen liggen in de bakken. Aangever verklaarde dat hij geen toestemming had gegeven aan [verdachte] om de bus buiten diensttijd te gebruiken. Als werknemers de bus voor privédoeleinden willen gebruiken, moeten ze dat eerst met aangever overleggen. [6]
[getuige 2] heeft verklaard dat [verdachte] op 11 juli 2019 had gewerkt en de volgende dag weer moest werken. De volgende dag, op 12 juli 2019, kwam [verdachte] echter niet opdagen. Aangever [aangever 2] had toen gezien dat de bus van het bedrijf er niet meer stond. [verdachte] heeft niet gevraagd of hij de bus mocht lenen. [7]
[getuige 1] heeft verklaard dat zij in de nacht van vrijdag 12 juli 2019 rond 3.30 uur wakker werd van een soort laad- en losgeluid. Zij hoorde mannenstemmen en vervolgens twee scooters wegrijden. Zij hoorde van haar man dat er een vreemde witte bus op de parkeerplek stond. Om de bus hing volgens haar man een vreemde geur. [8]
[getuige 1] en haar man hebben bovengenoemde situatie bij de politie gemeld. De politie zag op de Olympus een vrachtauto staan. Dat was het voertuig waarover [getuige 1] en haar man een melding hadden gedaan. In de laadruimte vond de politie onder andere een lege verpakking van Duracell hoofdlampen. [9]
De politie heeft onderzoek gedaan naar een vingerafdruk die op bovengenoemde verpakking van de Duracell hoofdlampen was aangetroffen. Dat onderzoek heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon die in het systeem ‘Havank’ stond geregistreerd. Die persoon was [A] . [10]
Op camerabeelden van de Hornbach is te zien dat twee jongens op 11 juli 2019 goederen kopen, waaronder Duracell hoofdlampen. [11] Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij één van die jongens is en de goederen had gekocht voor de ramkraak. [12] Verbalisant [verbalisant 3] en verbalisant [verbalisant 4] hebben [A] herkend als de tweede jongen op de beelden van de Hornbach. [13]
Verdachte heeft op de zitting van 17 januari 2020 verklaard dat hij de vrachtwagen heeft meegenomen en heeft geparkeerd op de plek waar de politie de vrachtwagen heeft aangetroffen [14] .
De interpretatie van de bewijsstukken
Vrijspraak van het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de bus heeft weggenomen door middel van een valse sleutel met het oogmerk om de bus zich wederrechtelijk toe te eigenen. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit.
Gebruik van de getuigenverklaringen van [aangever 2] en [getuige 2]
De advocaat van verdachte heeft bepleit dat de getuigenverklaringen van [aangever 2] en [getuige 2] niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, aangezien de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De verdediging heeft op de inhoudelijke behandeling op 17 januari 2020 voor het eerst aangegeven dat zij de getuigen [aangever 2] en [getuige 2] wilde horen. Het Openbaar Ministerie had al ruime tijd vóór de zitting aan de advocaat gevraagd of hij onderzoekswensen had, waarop zij geen antwoord heeft ontvangen. Ook de griffier van de rechtbank heeft twee keer onderzoekswensen bij de advocaat opgevraagd, maar daar geen antwoord op gekregen. De ter zitting gedane verzoeken tot het horen van de getuigen heeft de rechtbank afgewezen omdat zij het horen van de getuigen niet noodzakelijk vond.
Volgens gangbare jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Hoge Raad is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal van de politie voor zover inhoudende een door enig persoon in het opsporingsonderzoek afgelegde, de verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd in het licht van het EVRM en, in het bijzonder, niet onverenigbaar met artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM. Van die ongeoorloofdheid is in elk geval geen sprake wanneer de verdachte weliswaar niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om zo’n verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, maar die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Naar het oordeel van de rechtbank vinden de verklaringen van [aangever 2] en [getuige 2] over en weer steun, zodat geen sprake is van een situatie waarin de bewezenverklaring alleen of in beslissende mate (
sole or decisive) berust op de verklaringen van één van hen. De aanwezigheid van dit (steun)bewijs maakt dat het toepassen van de verklaringen van [aangever 2] en [getuige 2] voor het bewijs niet ongeoorloofd is en niet onverenigbaar is met artikel 6, eerste en derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen. De rechtbank zal de verklaring dus gebruiken voor het bewijs.
Bewezenverklaring van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde feit
Op grond van de genoemde bewijsstukken verklaart de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking van een vrachtauto. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
In de nacht van 12 juli 2019 werd [getuige 1] wakker van laad- en losgeluiden. Zij hoorde mannenstemmen en twee scooters wegrijden. Buiten zag haar man een vrachtauto staan die hij niet herkende. In de laadruimte van die vrachtauto vond de politie een verpakking van Duracell hoofdlampen. Op die verpakking zat een vingerafdruk van [A] . [A] is op de camerabeelden van de Hornbach herkend als degene die samen met medeverdachte [medeverdachte] onder andere Duracell hoofdlampen heeft gekocht. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op die dag goederen heeft gekocht voor de ramkraak.
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de daders van de ramkraak de vrachtauto hebben gebruikt bij de voorbereiding van de ramkraak. Het verhaal van verdachte dat hij de vrachtwagen daar geparkeerd had zodat hij de vrachtwagen de volgende dag kon gebruiken voor zijn werk, gelooft de rechtbank niet.
Verdachte heeft de vrachtauto dus voor heel andere doeleinden gebruikt dan hij met zijn werkgever had afgesproken. Door zo te handelen is verdachte als heer en meester over de vrachtauto gaan beschikken. Verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan verduistering van de vrachtauto. Dat verdachte de vrachtauto de volgende dag wilde terugbrengen, doet daar niet aan af.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 juli 2019 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen meerdere laptops (Macbooks) en telefoons (Iphone) die geheel aan [benadeelde] toebehoorden heeft weggenomen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
in de periode van 11 juli 2019 tot en met 12 juli 2019 te Vianen opzettelijk een vrachtauto (te weten een Renault Master gekentekend [kenteken] ) die toebehoorde aan [aangever 2] en/of [getuige 2] en/of [koeriersbedrijf] en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als koerier bij [koeriersbedrijf] , onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is volgens de rechtbank niet nadelig voor verdachte.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een dader zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Er is niet gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor het door verdachte gepleegde feit bestond. Het door verdachte gepleegde feit is dus strafbaar.
De wet noemt het door verdachte gepleegde feit:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een dader zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Er is niet gebleken dat verdachte een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de feiten die verdachte heeft gepleegd zeer ernstig. De ramkraak heeft veel schade voor [benadeelde] veroorzaakt. Bij de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat verdachte al eerder een vermogensdelict heeft gepleegd en dat de Reclassering heeft geadviseerd om een onvoorwaardelijke straf op te leggen. De officier van justitie vindt daarom dat met geen andere straf kan worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur. Zij vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden.
8.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat van verdachte heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de manier waarop de aanhouding van verdachte bij de ramkraak bij [benadeelde] is verlopen. Verdachte is bij zijn aanhouding door de politie aangereden. Daarnaast is er volgens de advocaat geschoten op verdachte. Dat optreden is volgens de advocaat niet proportioneel geweest. De politie had verdachte ook met minder vergaande middelen kunnen aanhouden. Volgens de raadsman heeft de politie in strijd met de Politiewet en de Ambtsinstructie voor de politie gehandeld. Verdachte heeft aan de aanhouding een posttraumatische stressstoornis overgehouden.
De advocaat heeft verzocht om op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering de op te leggen straf aan verdachte te verminderen en een gevangenisstraf conform het voorarrest op te leggen, met daarnaast eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft goed nagedacht over de vraag welke straf en/of maatregel in de zaak van verdachte passend zou zijn. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden op. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft samen met anderen een ramkraak gepleegd bij [benadeelde] . Verdachte en zijn mededaders zijn met een auto acht keer tegen de pui van de winkel aangereden, waardoor de pui omver viel. Zo konden verdachte en zijn mededaders naar binnen om vervolgens laptops en telefoons mee te nemen. Het gedrag van verdachte heeft veel schade veroorzaakt voor [benadeelde] . Daarnaast zorgt een feit als dit ook voor onrust en een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt dat verdachte kwalijk.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan verduistering van een vrachtauto die hij via zijn werk onder zich had en heeft deze vrachtwagen gebruikt bij de voorbereiding van het plegen van de ramkraak. Door zo te handelen heeft verdachte schade en hinder veroorzaakt en het vertrouwen dat zijn werkgever in hem stelde geschaad.
Toen de politie op de melding van de ramkraak af kwam, is verdachte samen één van de mededaders op een scooter gevlucht voor de politie. De politie is vervolgens tegen die scooter aangereden, waardoor verdachte en zijn mededader van de scooter af vielen. Verdachte is toen weggerend. Tijdens de achtervolging heeft de politie enkele waarschuwingsschoten gelost. Uiteindelijk is verdachte aangehouden.
De advocaat van verdachte heeft bepleit dat de politie bij de aanhouding van verdachte in strijd heeft gehandeld met de Politiewet en de Ambtsinstructie voor de politie. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De politie mag in bepaalde gevallen geweld gebruiken. Zo mag de politie een vuurwapen gebruiken bij het aanhouden van personen die verdacht worden van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, wanneer die personen zich aan de aanhouding onttrekken. De politie moet wel eerst waarschuwen wanneer er gericht wordt geschoten, eventueel met een waarschuwingsschot.
In dit geval was er sprake van verdenking van een ramkraak en heeft verdachte geprobeerd zich aan zijn aanhouding te onttrekken door te vluchten. De politie heeft toen waarschuwingsschoten gelost met als doel om verdachte aan te houden. De politie heeft zich bij het lossen van de waarschuwingsschoten dus aan de regels gehouden.
Ook het aanrijden van de scooter waarmee verdachte op de vlucht was geslagen is niet onrechtmatig geweest. Voor zover de advocaat heeft betoogd dat het optreden van de politie niet proportioneel is geweest omdat de politie verdachte ook met minder vergaande maatregelen had kunnen aanhouden, volgt de rechtbank hem daarin niet.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat bij de aanhouding van verdachte geen sprake is van vormverzuimen door de politie. Dat verdachte een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen door de aanhouding is het gevolg van zijn eigen handelen en komt dus voor zijn eigen rekening. De rechtbank zal bij de straftoemeting dus geen rekening houden met de omstandigheden bij de aanhouding van verdachte.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit de justitiële documentatie (het ‘strafblad’) van verdachte blijkt dat hij al eerder bij de strafrechter is geweest. Hij is in 2016 veroordeeld voor een vermogensdelict. Dat werkt in het nadeel van verdachte.
Adviezen van deskundigen
Verdachte heeft een gesprek gevoerd met de Reclassering. Volgens de Reclassering heeft impulsiviteit een rol gespeeld bij het plegen van de ramkraak. De ernst van die impulsiviteit vindt de Reclassering zorgelijk. Bovendien is de situatie van verdachte als hij uit detentie komt instabiel, nu hij dan geen werk of huisvesting heeft. De Reclassering zou reclasseringstoezicht en het opleggen van gedragsinterventies dan ook een goed idee vinden. Verdachte heeft echter aan de Reclassering aangegeven dat hij niet mee zal werken aan bijzondere voorwaarden. De kans op herhaling wordt door de Reclassering gemiddeld ingeschat.
Om bovengenoemde redenen adviseert de Reclassering om een onvoorwaardelijke straf op te leggen.
8.3.3
Conclusie
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht heeft oriëntatiepunten opgesteld die het uitgangspunt kunnen zijn bij het bepalen van een straf. Het uitgangspunt voor het plegen van een ramkraak is een gevangenisstraf van negen maanden voor iemand die nog niet voor eenzelfde soort feit is veroordeeld. Verdachte is wel al eerder veroordeeld voor een vermogensdelict. Daarnaast heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan verduistering van de vrachtauto. De rechtbank legt daarom aan verdachte een
gevangenisstrafvoor de duur van
elf maandenop, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikel 57, 311, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder feit 1 en feit 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, mrs. A.R. Creutzberg en J.W.B. Snijders Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 12 juli 2019 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een of meerdere laptops (Macbooks) en/of telefoons (Iphone), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
2. hij in of omstreeks de periode van 11 juli 2019 tot en met 12 juli 2019 te Vianen, althans in Nederland, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een (vracht)auto (te weten een Renault Master gekentekend [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te
weten aan [aangever 2] en/of [getuige 2] en/of [koeriersbedrijf] , heeft weggenomen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door zonder toestemming van de rechthebbende(n) gebruik te maken van de bij voornoemde (vracht)auto behorende (auto)sleutel;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 11 juli 2019 tot en met 12 juli 2019 te Vianen, althans in Nederland, opzettelijk een (vracht)auto (te weten een Renault Master gekentekend [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [aangever 2] en/of [getuige 2] en/of [koeriersbedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking, te weten als koerier bij [koeriersbedrijf] , elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 oktober 2019, genummerd PL0900-2019208305, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 404. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 12 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 119 tot en met 122.
3.Proces-verbaal van aangifte van 12 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 5] , p. 280-282.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 29 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 285-286.
5.Proces-verbaal ter terechtzitting van 17 januari 2020.
6.Proces-verbaal van aangifte van 13 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 6] , p. 296-299.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige van 13 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 6] , p. 306-308.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige van 12 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 7] , p. 300-301.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 12 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 8] en [verbalisant 7] , p. 149-151.
10.Rapport dactyloscopisch onderzoek van 30 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 9] , p. 342-345.
11.Proces-verbaal van bevindingen van 14 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 6] , p. 182-185.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 14 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 6] , p. 53-64.
13.Proces-verbaal van bevindingen van 19 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 3] , p. 67 en proces-verbaal van bevindingen van 23 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 4] , p. 68.
14.Proces-verbaal ter terechtzitting van 17 januari 2020.