ECLI:NL:RBMNE:2020:3109

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 20/2389
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen; niet-ontvankelijk, ingebrekestelling prematuur

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 23 juli 2020, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) behandeld. Eiser had op 30 oktober 2019 bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het UWV van 27 september 2019. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling van eiser, die op 27 mei 2020 was ingediend, prematuur was. Dit betekent dat eiser niet aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft voldaan.

De rechtbank legt uit dat een bestuursorgaan de beslistermijn kan opschorten in geval van overmacht, wat in dit geval is gebeurd. Eiser had aangegeven een hoorzitting te willen, maar de rechtbank stelt vast dat hij alleen fysiek gehoord wilde worden, wat door de coronamaatregelen niet mogelijk was. Eiser heeft pas later aangegeven open te staan voor een hoorzitting via videoconferentie, maar dit was niet relevant ten tijde van de ingebrekestelling.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de ingebrekestelling te vroeg is ingediend. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2389

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Sala)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 30 oktober 2019 tegen de beslissing van 27 september 2019.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.1
Op een bezwaarschrift moet verweerder binnen 17 weken beslissen. Daar telt de tijd die eiser heeft gekregen voor het herstellen van gebreken niet in mee. Verweerder heeft voor het einde van deze termijn schriftelijk bij brief van 26 maart 2020 aan eiser laten weten dat de termijn met 6 maanden verlengd wordt. In deze brief staat dat verweerder uiterlijk op 13 mei 2020 de beslissing op bezwaar aan eiser zal sturen.
3.2
Bij brief van 24 april 2020 heeft verweerder aan eiser gevraagd om toestemming om de beslistermijn nogmaals te verlengen omdat vanwege de landelijke maatregelen geen fysieke hoorzitting plaats kan vinden en eiser heeft aangegeven dat hij geen telefonische hoorzitting wil. Eiser heeft hier geen toestemming voor gegeven.
3.3
Bij brief van 12 mei 2020 heeft verweerder de beslistermijn op grond van artikel 4:15, tweede lid, onder c van de Awb opgeschort wegens overmacht. Eiser heeft namelijk aangegeven dat hij een hoorzitting/spreekuur wenst op het kantoor van het Uwv en dat is als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus niet mogelijk. De lengte van de opschorting heeft verweerder afhankelijk gesteld van de duur van de situatie van overmacht.
3.4
Bij brief van 27 mei 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en verzocht om binnen 2 weken een beslissing toe te zenden.
4. Eiser stelt in beroep dat hij het niet eens is met verweerder dat er wegens overmacht geen hoorzitting plaats zou kunnen vinden. Hij geeft aan dat hij fysiek, dan wel door middel van videoconferentie of skypehoorzitting gehoord kan worden. De beslistermijn is dan ook verstreken.
5. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank stelt vast dat verweerder de beslistermijn tijdig heeft opgeschort. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder dit ook doen wegens de situatie van overmacht. Uit de door verweerder overgelegde telefoonnotitie van 15 april 2020 blijkt immers duidelijk dat eiser alleen fysiek gehoord wilde worden. Pas in het aanvullende beroepschrift van 15 juli 2020 heeft eiser zich akkoord verklaard met een hoorzitting via een videoconferentie of skype. Hiervan was echter ten tijde van de ingebrekestelling op 27 mei 2020 nog geen sprake. Verweerder ging er dus terecht van uit dat eiser alleen fysiek gehoord wilde worden en dat was niet mogelijk door de coronamaatregelen.
6. Dit betekent dat de ingebrekestelling van eiser van 27 mei 2020 te vroeg is ingediend en dat daarmee niet is voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
7. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier, op 23 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.