ECLI:NL:RBMNE:2020:3089

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
16/290784-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval onder invloed van alcohol met zwaar lichamelijk letsel

Op 4 augustus 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 augustus 2017 in Hilversum een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag een botsing veroorzaakt waarbij twee personen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meer alcohol had genuttigd dan toegestaan en dat hij de controle over zijn voertuig heeft verloren, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en hem de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en het feit dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. De rechtbank heeft ook de impact van het ongeval op de slachtoffers en de verdachte zelf in overweging genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/290784-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] (Irak),
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A.J.M. Mohrmann, advocaat te Naarden, alsmede het slachtoffer [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1 primair:
op 6 augustus 2017 in Hilversum als bestuurder van een auto, terwijl hij meer dan de voor een bestuurder van een auto toegestane hoeveelheid alcohol had genuttigd, zodanig aan het verkeer heeft deelgenomen dat door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel dan wel zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan hebben opgelopen;
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 6 augustus 2017 in Hilversum als bestuurder van een auto zodanig aan het verkeer heeft deelgenomen dat door zijn gedragingen gevaar op de weg werd dan wel kon worden veroorzaakt en/of het verkeer werd gehinderd;
Ten aanzien van feit 2:
op 6 augustus 2017 in Hilversum een auto heeft bestuurd, terwijl hij meer dan de voor een bestuurder van een auto toegestane hoeveelheid alcohol had genuttigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen in die zin dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld door onder invloed van alcohol een auto te besturen, waarna door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. De officier van justitie acht ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat op basis van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het letsel dat [slachtoffer 2] heeft opgelopen op basis van de stukken in het procesdossier niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd en dat verdachte om die reden van dit onderdeel van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsman bepleit dat verdachte ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat zijn gedragingen niet als gevaarzettend kunnen worden aangemerkt. Met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen
Mate van schuld
Vaststaat dat verdachte een verkeersongeluk heeft veroorzaakt waarbij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] , zoals de rechtbank hieronder overweegt, zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit verkeersongeval te wijten is aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Om schuld aan te nemen dient er sprake te zijn van zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag van verdachte. Of er sprake is geweest van zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag van verdachte hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte als bestuurder in een personenauto heeft gereden, terwijl hij meer dan de voor een bestuurder van een personenauto toegestane hoeveelheid alcohol had genuttigd. Van verdachte is pas om 06:20 uur een blaastest afgenomen, terwijl het verkeersongeval om 05:14 uur plaatsvond. Uit die blaastest is gebleken dat het alcoholgehalte bij verdachte op dat moment, dus ruim een uur na het ongeval, 255 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht betrof. Gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank het waarschijnlijk dat het alcoholpromillage in de adem van verdachte ten tijde van het veroorzaken van het verkeersongeval nog iets hoger is geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat door het gebruik van alcohol het reactievermogen afneemt en de waarneming slechter wordt. Aan het gebruik van alcohol is voor bestuurders van motorrijtuigen dan ook niet zonder reden een grens gesteld. Daar komt bij dat verdachte de auto bestuurde in de vroege ochtend na een avond stappen, terwijl hij naar eigen zeggen in die periode zeer vermoeid was, hetgeen in combinatie met het alcoholgebruik voorafgaand aan het besturen van de auto zijn rijgedrag ten nadele zal hebben beïnvloed. Verdachte had, gelet op het alcoholpromillage in zijn bloed, niet mogen gaan rijden, maar heeft dat toch gedaan. Onder die omstandigheden is verdachte de controle over zijn voertuig verloren en heeft hij een forse stuurbeweging gemaakt, waardoor hij met zijn auto op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen en in botsing is gekomen met de auto van de op die weghelft rijdende [slachtoffer 1] . Zowel deze [slachtoffer 1] als de in de auto van verdachte aanwezige passagier [slachtoffer 2] hebben als gevolg van dit ongeval zwaar lichamelijk letsel bekomen. Verdachte heeft over de aanleiding van zijn stuurbeweging en het verliezen van de controle over zijn auto verklaard dat er een slingerende tegenligger was waarvoor hij moest uitwijken. Uit het gehele dossier volgt niets dat deze verklaring ondersteunt, terwijl deze auto toch op zijn minst door [slachtoffer 1] gezien had moeten zijn, zodat de rechtbank deze verklaring als onaannemelijk passeert.
De rechtbank is gelet op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval van oordeel dat het rijgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig dient te worden aangemerkt en dat het verkeersongeval dat daardoor is ontstaan aan zijn schuld te wijten is.
Het letsel van [slachtoffer 2]
Het letsel dat aan [slachtoffer 2] als gevolg van het verkeersongeval is toegebracht, bestaat uit wonden aan zijn oor en voorhoofd die gehecht moesten worden en uit drie fracturen aan zijn bekken. Als gevolg van de fracturen aan zijn bekken kon verdachte zich, blijkens een zich in het procesdossier bevindende geneeskundige verklaring, ruim drie weken na het verkeersongeval uitsluitend met krukken voortbewegen en kon hij hoogstens tien minuten pijnvrij zitten en hoogstens vijftien minuten pijnvrij lopen. De rechtbank merkt dit letsel, gelet op de aard daarvan en de lange periode van herstel, aan als zwaar lichamelijk letsel.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1 primair;
op 6 augustus 2017 te Hilversum als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Larenseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig,
- na voorafgaand gebruik van alcohol en
- de controle over zijn, verdachtes, voertuig te verliezen, althans het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet met de nodige voorzichtigheid te besturen en
- niet zoveel mogelijk rechts te houden en
- met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terecht te komen (zodanig dat zijn, verdachtes, motorrijtuig zich geheel op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer bevond) en
- in botsing te komen met een tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto), waardoor anderen, te weten [slachtoffer 1] , zijnde de bestuurder van de tegemoetkomende personenauto, zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere gebroken middenhandsbeentjes en een gekneusde/gebroken rib, en [slachtoffer 2] , zijnde een passagier van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere fracturen in het bekken, werd toegebracht, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
Ten aanzien van feit 2:
op 6 augustus 2017 te Hilversum als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 255 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor anderen zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet;
Ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (255 microgram).

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 140 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 70 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om voorwaardelijk aan verdachte op te leggen een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van achttien maanden met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij eventuele oplegging van een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen de eis van de officier van justitie te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. Door dit verkeersongeval hebben twee personen zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Ter terechtzitting is door slachtoffer [slachtoffer 1] helder verwoord dat de impact die het ongeluk op haar leven heeft gehad en nog steeds heeft groot is. Dat het verkeersongeval ook verdachte niet onberoerd heeft gelaten is de rechtbank ter terechtzitting gebleken.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van een op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 23 maart 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsrapport van 7 juli 2020, dat is opgesteld door M. van der Graaf, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. In dit rapport wordt opgemerkt dat er bij verdachte geen criminogene factoren konden worden vastgesteld en dat het risico op recidive om die reden als laag wordt ingeschat. Daarnaast wordt opgemerkt dat verdachte zijn leven op de rails heeft en dat hij in staat wordt geacht om toekomstige problematiek de baas te zijn. Indien de rechtbank tot strafoplegging besluit, wordt geadviseerd om aan een op te leggen straf geen bijzondere voorwaarden te verbinden, omdat toezicht en interventies niet nodig worden geacht.
De rechtbank constateert dat in deze zaak de redelijke termijn voor vervolging in strafzaken is overschreden met bijna twaalf maanden. De rechtbank zal met deze overschrijding rekening houden bij de strafoplegging. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte na 6 augustus 2017 niet meer in contact met justitie is geweest voor soortgelijke feiten. Tenslotte is bij verdachte sprake van een zichtbaar schuldbesef. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke taakstraf passend en geboden, maar ziet in hetgeen zij hiervoor overweegt wel aanleiding om de door de officier van justitie geëiste taakstraf enigszins te matigen. Verdachte heeft aangegeven voor zijn werk afhankelijk te zijn van een rijbewijs. Gelet hierop en (opnieuw) gelet op de omstandigheid dat de feiten inmiddels al geruime tijd geleden zijn gepleegd en dat de rechtbank geen aanwijzingen heeft dat verdachte zich nadien opnieuw onvoorzichtig in het verkeer gedragen heeft, zal de rechtbank bij het onder 1 bewezenverklaarde feit een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen in een geheel voorwaardelijk vorm en daaraan een proeftijd van één jaar verbinden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs van verdachte al ingevorderd en ingehouden is geweest, met een proeftijd van één jaar passend en geboden is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis;
- ontzegt verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest;
- bepaalt dat de ontzegging niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van één jaar vast.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. D.S. Terporten-Hop en
A. Leschot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Valk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 augustus 2020.
Mrs. D.S. Terporten-Hop en A. Leschot zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 6 augustus 2017, te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Larenseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- na voorafgaand gebruik van alcohol en/of
- terwijl hij, verdachte, twee, althans meerdere inzittenden, vervoerde en/of
- de controle over zijn, verdachtes, voertuig geheel of gedeeltelijk te verliezen, althans het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet met de nodige voorzichtigheid te besturen en/of
- ( daarbij) niet zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- ( vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terecht te komen en/of op te rijden en/of op die weghelft te blijven rijden (zodanig dat zijn, verdachtes, motorrijtuig zich geheel op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer bevond) en/of
- ( vervolgens) in botsing en/of aanrijding te komen met een tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto),
waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1] , zijnde de bestuurder van de tegemoetkomende personenauto, zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere gebroken middenhandsbeentje(s) en/of een gekneusde/gebroken rib, althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of [slachtoffer 2] , zijnde een passagier van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere fracturen in het bekken (heup en/of heiligbeen en/of schaambeen),
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 6 augustus 2017, te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Larenseweg,
- na voorafgaand gebruik van alcohol en/of
- terwijl hij, verdachte, twee, althans meerdere inzittenden, vervoerde en/of
- de controle over zijn, verdachtes, voertuig geheel of gedeeltelijk heeft verloren, althans het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet met de nodige voorzichtigheid heeft bestuurd en/of
- ( daarbij) niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en/of
- ( vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en/of op is gereden en/of op die weghelft is blijven rijden (zodanig dat zijn, verdachtes, motorrijtuig zich geheel op de weghelft van het
tegemoetkomend verkeer bevond) en/of
- ( vervolgens) in botsing en/of aanrijding is gekomen met een tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij, op of omstreeks 6 augustus 2017, te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een
onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 255 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.