Op 31 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De verzoeker had een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend, welke door de gemeente was afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, en deze vrijstelling is verleend. Echter, de voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van spoedeisend belang. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat bij financiële geschillen, zoals in deze zaak, doorgaans geen onverwijlde spoed vereist is, tenzij er een onomkeerbare situatie dreigt. De verzoeker heeft aangevoerd dat hij dakloos is en in broodnood verkeert, maar de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die een onmiddellijke voorziening vereisen.
De voorzieningenrechter heeft verder vastgesteld dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat hij in een onomkeerbare situatie terechtkomt en dat hij in zijn verzoekschrift heeft verklaard opvang te krijgen van de gemeente. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de verzoeker een voedselpakket ontvangt en dat er geen bewijs is van schulden die tot een onomkeerbare situatie leiden.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was en het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. C. ten Klooster, en is niet in het openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.