ECLI:NL:RBMNE:2020:3034

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2640
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij bijstandsuitkering

Op 31 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De verzoeker had een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend, welke door de gemeente was afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, en deze vrijstelling is verleend. Echter, de voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van spoedeisend belang. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat bij financiële geschillen, zoals in deze zaak, doorgaans geen onverwijlde spoed vereist is, tenzij er een onomkeerbare situatie dreigt. De verzoeker heeft aangevoerd dat hij dakloos is en in broodnood verkeert, maar de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die een onmiddellijke voorziening vereisen.

De voorzieningenrechter heeft verder vastgesteld dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat hij in een onomkeerbare situatie terechtkomt en dat hij in zijn verzoekschrift heeft verklaard opvang te krijgen van de gemeente. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de verzoeker een voedselpakket ontvangt en dat er geen bewijs is van schulden die tot een onomkeerbare situatie leiden.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was en het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. C. ten Klooster, en is niet in het openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2640

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31juli 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Verzoeker heeft daarvoor een verklaring over zijn inkomen en vermogen overgelegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster voldoende aangetoond dat zij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De voorzieningenrechter verleent verzoekster daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
4. Verzoeker heeft in dit verband aangevoerd dat hij geen inkomen heeft, dat hij dakloos is en dat hij in broodnood verkeert. Hij heeft geen bankrekening en geen uitkeringsspecificatie. Ter onderbouwing van deze stelling heeft hij een verklaring van [A] overgelegd.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker geen omstandigheden heeft aangevoerd die vanwege onverwijlde spoed vereisen dat een onmiddellijke voorziening moet worden getroffen. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoeker in een zodanige financiële situatie terecht komt, dat voor hem een onomkeerbare situatie dreigt. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker in zijn verzoekschrift heeft verklaard dat hij opvang krijgt van verweerder. Niet is gesteld dat deze opvang zal eindigen als verzoeker geen uitkering krijgt. Voor zover al uitgegaan moet worden van de verklaring van [A] – immers, deze verklaring is ongedateerd en onduidelijk is wie [A] is – blijkt hieruit dat verzoeker een voedselpakket ontvangt. Verzoeker blijft dus niet verstoken van zijn eerste levensbehoeften. Evenmin is gebleken dat verzoeker schulden heeft, die tot een onomkeerbare situatie leiden. De voorzieningenrechter komt gelet op hetgeen verzoekster heeft aangevoerd en de overgelegde stukken tot de conclusie dat er geen sprake is van onverwijlde spoed.
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
7. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier
.De beslissing is in het uitgesproken op 31 juli 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.