ECLI:NL:RBMNE:2020:3032

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
16/041549-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een woningoverval met geweld en bedreiging

Op 31 juli 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een woningoverval. De overval vond plaats op 14 februari 2020 in Naarden, waarbij de bewoner, [slachtoffer], werd bedreigd en mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte de woning is binnengekomen door middel van braak en daarbij geweld heeft gebruikt tegen de bewoner. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de medeverdachte als betrouwbaar beoordeeld, en op basis van de verzamelde bewijsmiddelen is de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastelegging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], die een bedrag van € 2.500,00 vorderde voor immateriële schade. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de verdachte ook verplicht tot betaling aan de Staat in geval van niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/041549-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] (Chili),
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 mei 2020 en 17 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. A. Lobregt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. J.D. van der Heijden, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
op 14 februari 2020 te Naarden samen met een ander uit een woning sieraden en geld heeft gestolen, waarbij de verdachte en zijn mededader de woning binnen zijn gekomen door middel van braak, verbreking en/of inklimming en waarbij geweld en bedreiging met geweld is gebruikt tegen [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de bedreigende en gewelddadige handelingen uitsluitend door de medeverdachte zijn verricht en dat het opzet van verdachte hierop niet was gericht. Gelet op die omstandigheden meent de raadsman dat enkel tot een bewezenverklaring van de in vereniging gepleegde woninginbraak kan worden gekomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de feiten en omstandigheden die volgen uit de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer] heeft blijkens
het daarvan opgemaakte proces-verbaalop 14 februari 2020 aangifte gedaan en het volgende verklaard:
Ik ben woonachtig op het adres [adres] te [woonplaats] . Op 14 februari 2020 lag ik in mijn slaapkamer te slapen. Op een gegeven moment zag ik dat een manspersoon in mijn slaapkamer stond. Ik hoorde hem roepen: "money money". [2] Ik zag dat deze man, nader te noemen dader 1, een schroevendraaier in zijn handen vasthield. Ik zag dat de man dreigend met die schroevendraaier stekende bewegingen maakte. Ik zag dat er ook een andere man de slaapkamer in kwam lopen. Deze man, nader te noemen dader 2, pakte mijn armen vast en deed deze achter mijn rug. Vervolgens heeft hij mijn handen vastgebonden. Tevens gaf dader 1 mij klappen met zijn handpalm tegen mijn linkeroor. Ik maakte veel geluid en dader 2 propte een sok in mijn mond. Daarna pakte dader 1 het slaapkamermasker van mijn moeder en deed deze voor mijn ogen. Dader 2 heeft mijn voeten aan elkaar vastgebonden. Ik zag dat de daders een envelop wegnamen. Ik hoorde later van mijn moeder dat daar 2000 euro in zat. Verder hebben ze sieraden meegenomen. [3]
Ter terechtzitting van 17 juli 2020
heeft verdachte verklaard:
Wij besloten in te breken bij de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Ik heb die jongen die in die woning aanwezig was op een bed gezien.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft blijkens
het daarvan opgemaakte proces-verbaalop 14 februari 2020 het volgende verklaard:
Ik klom op het dak van de garage en toen naar het balkon. Ik heb het glas kapot geslagen met een schroevendraaier. [4]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft blijkens
het daarvan opgemaakte proces-verbaalop 15 februari 2020 het volgende verklaard:
V: Wat heb je in je handen?
A: Een schroevendraaier
V: Waarom had je die in je hand?
A: Om hem bang te maken zodat hij niet zou gaan schreeuwen. [5]
V: Heb jij hem ook geblinddoekt?
A: Ja met een slaapmasker. [6]
V: Wat nam je mee uit het huis?
A: Verschillende dingen. Goud, kettingen, ringen. [7]
Bewijsoverwegingen
Het verweer van de raadsman vindt weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen. Immers, uit die bewijsmiddelen volgt dat twee personen op 14 februari 2020 in [woonplaats] hebben ingebroken in de woning aan de [adres] , dat ten aanzien van die twee personen te relateren handelingen van geweld en/of bedreiging met geweld zijn vastgesteld en voorts dat verdachte en zijn medeverdachte hebben bekend de personen te zijn geweest die in die woning hebben ingebroken.
Uit de verklaring die aangever heeft afgelegd volgt dat verdachte degene is geweest die hem heeft vastgebonden en die een sok in zijn mond heeft gepropt, terwijl aangever door medeverdachte werd geslagen, met een schroevendraaier werd bedreigd en werd geblinddoekt. De rechtbank acht de verklaring van aangever betrouwbaar, temeer nu deze gedetailleerd is, kort na het plegen van het feit is afgelegd en steun vindt in de overige onderzoeksresultaten. Gelet op deze verklaring hebben verdachte en zijn medeverdachte zodanig hecht en intensief samengewerkt, dat tussen hen van een nauwe en bewuste samenwerking (ook) gericht op het geweld en de bedreiging met geweld sprake is geweest. De rechtbank heeft hierbij mede gelet op de omstandigheden dat verdachte zich op geen enkele wijze heeft gedistantieerd van het geweld en de bedreiging met geweld door zijn (minderjarige) medeverdachte, maar daar juist actief en substantieel aan heeft bijgedragen en dat zijn bijdrage aan het geweld van zodanig gewicht is geweest dat hij als medepleger van het delict is aan te merken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 14 februari 2020 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen sieraden en geld, die geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [slachtoffer] en/of de ouders van die [slachtoffer] , terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming, terwijl deze diefstal werd vergezeld en gevolgd werd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer] een schroevendraaier te tonen en met die schroevendraaier stekende bewegingen in de richting van die [slachtoffer] te maken en
- die [slachtoffer] meermalen tegen diens hoofd te slaan en
- de handen en voeten van die [slachtoffer] vast te binden en
- een sok in de mond van die [slachtoffer] te stoppen en de ogen van die [slachtoffer] af te dekken met een gezichtsmasker.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte ten hoogste een gevangenisstraf van 24 maanden kan worden opgelegd en dat er bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de lagere straf die aan de weliswaar minderjarige medeverdachte voor in totaal vier feiten is opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak waarbij geweld en bedreiging met geweld is gebruikt tegen een bewoner. Hoewel de rechtbank aanneemt dat verdachte en zijn mededader aanvankelijk niet de intentie hadden om een woning
overvalte plegen en zij om die reden een aantal keer bij de woning hadden aangebeld om zich ervan te vergewissen dat er geen bewoners in de woning zouden zijn, hebben zij - toen bleek dat er wel een bewoner thuis was - er niet voor gekozen om weg te gaan, maar hebben zij de aanwezige, nog zeer jonge bewoner bedreigd, geslagen, vastgebonden, geblinddoekt en een sok in zijn mond gestopt. Verdachte en zijn mededader hebben dit zeer forse geweld met vrijheidsbeneming niet enkel gepleegd om weg te kunnen komen maar hebben dat geweld en die vrijheidsbeneming ingezet om de diefstal van geld en sieraden te kunnen voortzetten en voltooien. Door zo te handelen is naar het oordeel van de rechtbank de beoogde woninginbraak als het ware van kleur verschoten en overgegaan in een woningoverval. De angst die het slachtoffer moet hebben gevoeld toen hij in zijn eigen huis door twee vreemden werd verrast in zijn slaap en vervolgens door hen werd bedreigd, toegetakeld, bestolen en van zijn vrijheid beroofd, moet groot zijn geweest. Verdachte en zijn medeverdachte hebben zich daarbij kennelijk enkel laten leiden door hun zucht naar geld en spullen en zijn volledig voorbij gegaan aan de impact die dit handelen op het slachtoffer heeft gehad.
Feiten als het onderhavige schokken de rechtsorde en versterken gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Dit gevoel van veiligheid is door het plegen van dit feit ernstig aangetast. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. De ernst van het feit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank betrekt bij de strafoplegging de oriëntatiepunten voor een woningoverval die door het in de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn vastgesteld en die beogen het belang van de rechtseenheid te dienen. Deze oriëntatiepunten nemen in het geval van een woningoverval waarbij gebruik is gemaakt van licht geweld (waaronder wordt verstaan een enkele ruk of duw zonder noemenswaardig letsel) en/of bedreiging als vertrekpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. In geval er bij een woningoverval gebruik is gemaakt van ander geweld, wordt de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend geacht. Nu er sprake is geweest van een samenwerkingsverband en het slachtoffer onder meer is vastgebonden, geslagen en geblinddoekt, neemt de rechtbank laatstgenoemde straf als uitgangspunt. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat hij bij het betreden van de woning nog niet van plan was om dergelijk geweld tegen de bewoner te gebruiken, omdat hij meende dat de woning verlaten was.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van een op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 3 april 2020, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld. Op de vraag van de rechtbank of hij in andere landen wel eerder met politie of justitie in aanraking is geweest heeft verdachte geen antwoord willen geven. Met dit gegeven houdt de rechtbank in het voordeel noch in het nadeel van verdachte rekening.
Alles overziend zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren opleggen, met aftrek van de door hem in voorarrest doorgebrachte tijd.
Deze op te leggen straf is hoger dan de straf die door de officier van justitie is gevorderd. Uit het bovenstaande volgt dat die vordering onvoldoende recht doet aan de ernst van het geweld met vrijheidsberoving dat door verdachte en zijn mededader is toegepast.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.500,00 voor de door hem geleden immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele en hoofdelijke toewijzing van de gevorderde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, omdat de schade die hij stelt te hebben geleden is voortgekomen uit gedragingen die niet aan verdachte maar enkel aan medeverdachte kunnen worden toegerekend. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, nu die onvoldoende is onderbouwd. Indien de rechtbank tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij besluit, heeft de raadsman verzocht om niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel geen nut heeft, aangezien verdachte naar Chili zal worden uitgezet.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 2.500,00 redelijk. De rechtbank zal de vordering dan ook tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 februari 2020 tot de dag van volledige betaling.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 2.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 februari 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De enkele omstandigheid dat verdachte na oplegging van een straf wellicht naar Chili zal worden uitgezet, is geen reden om de gevorderde schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvan
vier (4) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.500,00 wegens immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2020 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) aan de benadeelde partij is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet-betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. J. Mendlik en
W.S. Ludwig, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Valk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2020.
Mr. J. Mendlik is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ) hebben/heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden en/of een hoeveelheid geld goed, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] en/of de ouders van die [slachtoffer] , terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming terwijl deze diefstal werd, vergezeld en/of gevolgd werd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer] een schroevendraaier, althans een voor afdreiging geschikt voorwerp, aan die [slachtoffer] te tonen en/of met die schroevendraaier een of meer stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer] te maken en/of
- die [slachtoffer] een of meermalen op/tegen diens hoofd/gezicht te slaan en/of te stompen
en/of
- de handen en/of voeten van die [slachtoffer] vast te binden en/of
- een sok, althans een stuk stof in de mond van die [slachtoffer] te stoppen en/of het gezicht/de ogen van die [slachtoffer] af te dekken met een gezichtsmasker.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 februari 2020 met nummer PL0900-2020047527, doorgenummerd pagina 1 tot en met 116 en het proces-verbaal van 25 februari 2020 met nummer PL0900-2020047527, doorgenummerd pagina 117 tot en met 328, opgemaakt door de politie, eenheid Midden-Nederland en district Gooi en Vechtstreek. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 8.
3.Pagina 9.
4.Pagina 21.
5.Pagina 33.
6.Pagina 34.
7.Pagina 36.