ECLI:NL:RBMNE:2020:3021

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
16/172215-19 en 16/230942-18 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op juwelier met geweld en bedreiging, poging tot doodslag en mishandeling

Op 30 juli 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 juli 2019 samen met een medeverdachte een gewapende overval heeft gepleegd op een juwelier in Amersfoort. De verdachte, die onder het jeugdstrafrecht valt, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot doodslag, zware mishandeling, en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Tijdens de overval werd de juwelier en zijn vader bedreigd met een vuurwapen en werd er geweld gebruikt, wat resulteerde in ernstig letsel bij de vader van de juwelier. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat de trekker van het vuurwapen was overgehaald. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan de andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte moest meewerken aan een intensief behandeltraject. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, de juwelier en zijn vader, voor de geleden schade door de overval.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/172215-19 en 16/230942-18 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte ],
geboren op [2001] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 oktober 2019, 15 januari 2020, 31 maart 2020 en 16 juli 2020. Op laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. De strafzaak tegen verdachte is toen gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer: 16/172297-19).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en van hetgeen hun advocaat mr. M.T. Spetter namens hen ter terechtzitting naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
op 16 juli 2019 te Amersfoort samen met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden door een vuurwapen op die [slachtoffer 1] te richten en (vervolgens) meermalen de trekker van dat vuurwapen over te halen;
feit 2:
(primair) op 16 juli 2019 te Amersfoort samen met een ander heeft geprobeerd om geld en/of goederen die toebehoorden aan [slachtoffer 2] weg te nemen, terwijl die poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en/of samen met een ander heeft geprobeerd door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te dwingen tot het afgeven van geld en/of goederen, dan wel (subsidiair) dat zij die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toen hebben bedreigd met een misdrijf gericht tegen het leven, althans zware mishandeling;
feit 3:
(primair) op 16 juli 2019 te Amersfoort samen met een ander [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem onder meer te laan met een voorwapen en/of een voorhamer dan wel
(subsidiair) samen met een ander toen op die wijze heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 4:
op 16 juli 2019 te Amersfoort samen met een ander [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 5:
op 16 juli 2019 te Amersfoort een pistool en vier scherpe patronen voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
feit 6:
op 16 juli 2019 te Amersfoort samen met een ander [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd door een vuurwapen op die personen te richten en/of aan hen te tonen;
feit 7:
op 16 juli 2019 te Amersfoort samen met een ander een scooter heeft geheeld.

1.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

2.WAARDERING VAN HET BEWIJS

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 primair, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 3 primair, 6 en 7 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De raadsman heeft dan ook verzocht verdachte van die feiten vrij te spreken. De overige ten laste gelegde feiten kunnen volgens de raadsman wel wettig en overtuigend bewezen worden. Bij deze feiten is volgens de raadsman sprake van eendaadse samenloop.
Met betrekking tot de verzochte vrijspraken heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de trekker is overgehaald (feit 1), het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel geen zwaar lichamelijk letsel oplevert (feit 3 primair), de verklaring van [slachtoffer 3] geen steun vindt in andere bewijsmiddelen (feit 4) en dat de enkele omstandigheid dat verdachte niet wil benoemen van wie hij de scooter heeft geleend nog geen heling oplevert (feit 7).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Aan verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat hij samen met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Dit zou volgens de tenlastelegging gebeurd zijn door het richten van een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 1] en vervolgens door het (meermalen) overhalen van de trekker van dat vuurwapen. Als de rechtbank de ten laste gelegde handelingen bewezen acht dient de rechtbank vervolgens nog te beoordelen of sprake is geweest van medeplegen.
De rechtbank kan in dit geval op basis van het beschikbare dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat de trekker daadwerkelijk is overgehaald en zal verdachte om die reden vrijspreken van het ten laste gelegde.
Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden, volgt weliswaar dat medeverdachte [medeverdachte] het vuurwapen op [slachtoffer 1] heeft gericht, maar voor het aannemen van de ten laste gelegde poging tot doodslag moet de rechtbank ook vaststellen dat daarbij de trekker (meermalen) is overgehaald.
Het enige proces-verbaal waarop dergelijk handelen (overhalen trekker) direct kan worden gebaseerd is het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] (pag. 260 e.v.). In dit proces-verbaal beschrijft deze verbalisant wat hij op de camerabeelden in de juwelierszaak waarneemt. Daartoe heeft hij de stills vergroot en baseert hij zijn conclusies op lichtinval op en door de trekkerbeugel van het wapen door het tegenlicht van de vitrine achter de verdachte. De rechtbank heeft ter terechtzitting en later in raadkamer de betreffende beelden uitvoerig bekeken. De rechtbank acht deze beelden van onvoldoende kwaliteit om op basis daarvan vast te stellen dat de trekker ook daadwerkelijk door medeverdachte [medeverdachte] is overgehaald.
Daarbij komt ook dat de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] omtrent de camerabeelden niet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. [medeverdachte] heeft van meet af aan ontkend de trekker te hebben overgehaald en ook de aangevers hebben niets daarover verklaard. Ook het nadien door het NFI verrichte technisch onderzoek aan het wapen en het patroon met de indent (inkerving, hetgeen past bij een inslag van een slagpin) kan niet dienen als ondersteuning van het door de officier van justitie ingenomen standpunt dat verdachte de trekker heeft overgehaald. Het NFI heeft immers geconcludeerd dat de aangetroffen indent in het patroon technisch niet verklaard kan worden als die is veroorzaakt door het wapen van verdachte.
Op de grond in de winkel zijn een tweetal patronen aangetroffen, waarvan één met een indent. De officier van justitie heeft deze omstandigheid ook aangehaald ter ondersteuning van zijn standpunt dat verdachte de trekker heeft overgehaald. Verdachte heeft echter tot twee keer toe handmatig de slede van het wapen naar achter getrokken, naar eigen zeggen als dreigmiddel richting de aangevers. Zoals ook door het NFI verklaard, wordt hierdoor het patroon uit de kamer van de loop van het wapen geworpen. Dit betekent dat het enkele handmatige naar achter trekken van de slede van het wapen een verklaring kan vormen voor het aantreffen van de patronen op de grond in de winkel.
Nu er geen (andersluidend) bewijs voorhanden is in het dossier op basis waarvan de rechtbank tot de conclusie kan komen dat verdachte de trekker van het pistool heeft overgehaald, wordt verdachte dus vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
4.3.2
Vrijspraak van het onder 7 ten laste gelegde
Uit het dossier is gebleken dat de scooter op 19 september 2018 is gestolen. Van enige betrokkenheid van verdachte bij die diefstal is niet gebleken. Op 16 juli 2019 zijn verdachte en de medeverdachte op deze gestolen scooter naar de juwelier gereden om de voorgenomen overval te plegen. Verdachte heeft verklaard dat hij de scooter had geleend van een vriend. Van deze vriend wil hij niet de naam noemen. In het dossier staat verder niets gerelateerd over de scooter. De enkele omstandigheid dat verdachte niet wil verklaren van wie hij de scooter had geleend acht de rechtbank onvoldoende voor een bewezenverklaring van heling. Verdachte zal dan ook van dat feit vrijgesproken worden.
4.3.3
De bewijsmiddelen voor het onder 2 t/m 6 ten laste gelegde [1]
De verklaring van [slachtoffer 2] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Feit: overval op overige objecten
Pleegdatum/tijd: 16 juli 2019 om 10:57 uur
Ik ben zojuist slachtoffer geworden van een overval. Ik wil van deze overval c.q. poging overval aangifte doen. Ik ben eigenaar van een juweliers winkel (…). (…) gevestigd aan de [adres] te [woonplaats] . [2] (…) Ik hoorde mijn zusje zeggen: “Dieven.” (…) Ik zag dat mijn vader naar voren liep in de winkel. Toen ik het winkelgedeelte inliep zag ik dat er twee personen in de winkel stonden. Beide mannen waren volledig in het zwart gekleed en droegen een zwarte/donker grijze helm. Ik denk dat het regenpakken waren. Ik kon zien dat man 1 een pistool in zijn hand had. Man 2 droeg een grote hamer in zijn handen. (…) [3] Ik zag dat mijn vader met een van de mannen om de vitrine heen liep en daar aan het vechten was met een van de mannen. (…) Ik liep naar de man met de hamer en ik pakte de hamer vast. Dit werd een gevecht. Voor het gevecht kreeg ik een harde klap met de achterzijde van het pistool op mijn hoofd door man 1 met het pistool. (…) Ik zag dat man 1 het pistool op mij en mijn vader richtte. Ik was echt heel voorzichtig omdat ik dacht dat hij mij wel kon doodschieten. (…)
(…) ik zag dat de mannen de deur zelf opende en zag dat ze beiden rechtsaf sloegen.(…) Er bleek voor het Ethiopische restaurant een scooter te staan. Ik zag dat beide mannen op de scooter probeerden te stappen. [4]
Ik heb een hoofdwond aan de rechter bovenzijde van mijn hoofd. Ik heb een wondje van het gevecht op mijn linkerarm. schaafwondjes op de armen, schaafwondje knie. [5]
De verklaring van [slachtoffer 1] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Mijn zoon [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van een gewapende overval op zijn juwelierswinkel, gelegen op de [adres] te [woonplaats] . (…) op dinsdag 16 juli 2019 (…) [6] (…) ineens riep mijn dochter in het Arabisch "dieven overval" (…) Ik stond op en kon via een ruit in de wand zien dat er 2 overvallers de toegangsdeur van de winkel open hadden weten te krijgen en naar binnen liepen. (…) Ik zag dat de overvallers voorwerpen in hun hadden, waarvan 1 een grote hamer. Ik ben (…) de winkelruimte ingegaan. Ik zag dat 1 van de overvallers ook bij de deuropening was aangekomen. Ik zag dat deze overvaller een vuurwapen in zijn hand vasthield en dit wapen met gestrekte arm op mij en mijn zoon richtte. Ik zal deze man overvaller 1 noemen. (…) Ik zag tegelijkertijd dat er naast die overvaller 1 een 2e man aansloot die een grote hamer in zijn handen vasthield. (…) Ik zag en voelde dat de 2e overvaller mij met kracht een klap gaf met die grote hamer. Hij sloeg op mijn linkerzij/rug. (…) ik ben zelfs nog gevallen. Mijn zoon was ook in gevecht met een van de overvallers. [7] (…) samen met omstanders is het mij gelukt om een van de overvallers te overmeesteren. [8]
De geneeskundige verklaring voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer 1]
Uitwendig waargenomen letsel:
- laceratie boven wenkbrauw
- multipel Ribfracutren links. Rib 9 in meerdere fragmenten. Rib 10 op 2 plaatsen, hierbij fladderthorax bij opname.
-milt ruptuur graad 3; bloed rond milt + in abdomen. Wel inwendig bloedverlies.
-milde longcontusie
Datum onderzoek: 18 juli 2019.
Gezien ernstig milt letsel + multipele ribfracturen werd patiënt ter observatie op de intensive care opgenomen.
Geschatte duur van de genezing: 3-4 mnd. [9]
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] “uitkijken beelden juwelier” voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
De tijd die wordt weergegeven op de beelden is niet correct. De tijd loopt namelijk exact een uur achter op de daadwerkelijk tijd. In dit proces-verbaal zal ik de werkelijke tijd nomen.
De overval is op de camerabeelden te zien:
(…) Ik zag dat verdachte 1 met zijn voet de deur open schopte en dat verdachte 2 met een gele voorhamer een ruit insloeg van de etalage van de juwelier. (
cam 5, 09:57:02) [10]
Ik zag dat verdachte 2 (opmerking rechtbank:
kennelijke verschrijving dit moet verdachte 1 zijn)om 10:57:03 het vuurwapen bij binnenkomst direct gericht hield op de personen welke aanwezig waren in het kantoor van de juwelier. [11]
(…) Hierop zag ik dat om 10:57:09 uur verdachte 2 met de gele voorhamer een harde klap uitdeelde aan de man met het blauwe overhemd. Ik zag dat de man in het blauwe overhemd geraakt werd met de hamer in zijn linker zij. [12]
Om 10:57:11 uur zag ik dat verdachte 1 met de kolf van het wapen inslaat op de man in het blauwe overhemd en de man met het donkere shirt. Hierop raakt verdachte 2 in gevecht met de man in het donkere shirt. [13]
(…) Om 10:57: 16 uur zag ik dat verdachte 1 meerdere malen met de kolf van het wapen om het hoofd slaat van de man in het blauwe overhemd. Om 10:57:33 zag ik dat verdachte 1 wederom met de kolf van het vuurwapen de man in het blauwe overhemd slaat. [14]
Om 10:57:24 uur zag ik dat verdachte 2 probeert de toegangsdeur te openen. Ik zag dat dit niet lukt. hierop raakte verdachte 2 wederom in gevecht met de man in het donkere shirt. [15]
Om 10:57:49 uur is het vuurwapen op te grond terecht gekomen. Ik zag dat verdachte 2 hierop het vuurwapen van de grond pakt. [16]
Om 10:57:51 uur zag ik dat verdachte 2 het vuurwapen in zijn hand heeft en gericht heeft op de man in het donkere shirt.
Ik zag dat om10:58:02 uur het de verdachte toch lukt om de toegangsdeur te openen. Ik zag hierop de verdachten de juwelier verlieten. Ook zag ik dat de man in het blauwe overhemd en de man in het donkere shirt de juwelier verlieten.
Bij het verlaten van de juwelier is te zien dat verdachte 2 het vuurwapen nog in zijn hand had en gericht had op omstanders buiten de winkel. [17]
De verklaring van getuige [slachtoffer 3] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Op dinsdag 16 juli 2019, omstreeks 10.30 ben ik samen met mijn vrouw naar het [plein] te [woonplaats] gegaan om boodschappen te doen. [18] (…)
(…) Toen de beide overvallers naar buiten kwamen zag ik dat ze naar links liepen richting een geparkeerd staande scooter. (…) ik zag dat de overvaller met het vuurwapen achterop stapte. (…) Toen ik de overvallers van de scooter duwde zag ik dat de man met het vuurwapen, dit vuurwapen richtte op ons. Hij richtte het wapen op zowel mij als de eigenaar van de juwelierszaak, kennelijk om ons af te schrikken. Dit was op een afstand van 1 a 2 meter van ons vandaan. Ik zag dat het vuurwapen hierbij op mijn borst gericht was. [19]
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] met betrekking tot het forensisch onderzoek op de plaats delict ( [adres] [woonplaats] ) voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 16 juli 2019 om 11.45 uur kwam in naar aanleiding van ene overval op een juwelier aan op de locatie [adres] te [woonplaats] . [20]
Ik zag op de stoep voor het perceel [adres] (…). (…) ter hoogte van het achterwiel van deze bus zag ik op de stoep een oranjekleurige pylon, deze was door de basispolitiezorg geplaatst over een door hen aangetroffen patroon. (…) Ik zag op de hulsbodem de tekst 'CBC 380 AUTO'.
Voor de voordeur van het perceel [adres] zag ik een blauwe sporttas liggen (…). Onder deze tas trof ik een pistool aan van het merk Walther, type P99. Dit wapen heb ik ter plaatse ontladen. Ik verwijderde de patroonhouder en trok de slede naar achteren en zag dat er een patroon aanwezig was in de kamer. Dit betrof een patroon van het merk MFS. In de patroonhouder waren geen patronen aanwezig.
Links in de winkel bij de omgevallen vitrinekast zag ik twee patronen op de grond liggen
Ik zag op de hulsbodem van de patronen de tekst 'S&B 9mm Br. C', in één van deze patronen zag ik in het slaghoedje een slagpinindruk. [21]
Sporendragers:
- SIN: AAGE4192NL
Object: vuurwapen (pistool)
Merk/type: Walther P99
Bijzonderheden: 1 patroon (mfs) in kamer
- SIN: AAMF8195NL
Object: munitie (patroon)
Aantal: 2 stuks
Merk/type: S&B
Bijzonderheden: twee patronen vanaf de vloer
- SIN: AAGE4193NL
Object: munitie (patroon)
Merk/type: Cbc 380 Auto
Bijzonderheden: patroon op stoep voor winkels [22]
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Naar aanleiding van de onder dit proces aangetroffen- en in beslag genomen
voorwerpen, is door mij, op donderdag 5 september 2019, in het kader van de Wet
wapens en munitie, een nader onderzoek aan deze voorwerpen ingesteld, waarbij het
onderstaande werd bevonden.
Omschrijving voorwerpen:
1.
SIN:AAGE4192
Wapen: vuurwapen, pistool
Categorie: III sub I.
Bovengenoemd voorwerp is van origine een gaspistool, fabrieksnaam Umarex, merk Walther, model P99, kaliber 9mm P.A.K. [23]
2.
SIN: AAGE4192, AAGE4193 en AAMF8195NL
Munitie: 4 scherpe patronen
Categorie: III. [24]
De verklaring van verdachte voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
[medeverdachte] en ik hadden ongeveer een week voor 16 juli 2019 bedacht om een juwelier te overvallen. De regenpakken en de voorhamer hebben we via via kunnen regelen. Ik heb de scooter geregeld. Op 16 juli 2019 hebben we in de ochtend afgesproken en zijn wij op de scooter naar de juwelier aan [straat] te [woonplaats] gereden. Ik was de bestuurder van de scooter. Bij de juwelier hebben we de deur opengetrapt. Ik ging er vanuit dat er 1 persoon in de winkel zou zijn. Toen we de winkel binnengingen zag ik dat [medeverdachte] een vuurwapen in zijn handen had en ik droeg de voorhamer. Op de beelden ben ik te zien als de persoon die met de voorhamer in zijn handen de winkel binnenkomt. [medeverdachte] heeft op dat moment een vuurwapen in zijn handen. Met de voorhamer heb ik één van de aanwezige mannen geslagen. Ook ben ik in gevecht geraakt met één van de aanwezige mannen. Op het moment dat [medeverdachte] het vuurwapen op de grond liet vallen heb ik deze opgepakt. De voorhamer was meegenomen om de vitrines met sieraden in te slaan en zo de sieraden te kunnen stelen. [25]
4.3.4
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank tevens van oordeel dat verdachte ook ten aanzien van het gebruik van het vuurwapen kan worden aangemerkt als medepleger. Uit de bekennende verklaring van verdachte blijkt dat hij en medeverdachte [medeverdachte] de overval op de juwelier aan [straat] te [woonplaats] samen hebben gepland. Ter voorbereiding op de overval hebben zij allebei goederen voor die overval en de daarop volgende vlucht geregeld. Daarbij hebben zij aan alle aspecten van de overval gedacht: speciale kleding en (gezichtsverhullende) integraalhelmen, een voorhamer om de vitrines mee stuk te slaan, een tas om de buitgemaakte sieraden in te vervoeren, en een scooter om de vlucht mogelijk te maken. De rechtbank acht het, gezien deze uitgebreide voorbereiding, niet aannemelijk dat [verdachte ] niet wist dat zijn medeverdachte [medeverdachte] een (geladen) vuurwapen zou meenemen. De verdachten moesten er immers ernstig rekening mee houden dat zij tijdens de overval – die plaatsvond op klaarlichte dag – tegenstand zouden ondervinden van derden. Dat blijkt ook uit de verklaring van verdachte dat hij ervan uitging dat er een ander persoon in de winkel zou zijn. Daarbij komt dat verdachte bij het binnengaan van de juwelierszaak zag dat medeverdachte [medeverdachte] het vuurwapen tevoorschijn haalde, maar zich op dat moment, maar ook op geen enkel moment daarna, niet heeft gedistantieerd van medeverdachte [medeverdachte] .
Nadat de voordeur werd ingetrapt, waarbij [medeverdachte] een vuurwapen in zijn handen had, en door verdachte een klap met de voorhamer op de vooruit van de juwelierszaak werd gegeven zijn zij allebei de juwelierszaak ingegaan. In de juwelierszaak werden [medeverdachte] en verdachte vrijwel onmiddellijk geconfronteerd met de daar aanwezige juwelier ( [slachtoffer 2] ) en diens vader ( [slachtoffer 1] ). [medeverdachte] heeft toen het vuurwapen op deze beide mannen gericht. Op het moment dat verdachte het vuurwapen nog had gericht op de mannen stond verdachte in zijn directe nabijheid met de voorhamer in zijn handen.
Door zowel [medeverdachte] als verdachte is tegen [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] geweld gebruikt door te slaan met het vuurwapen en/of de voorhamer en is middels het richten van het vuurwapen op voornoemde personen ook gedreigd met geweld. Op het moment dat [medeverdachte] het vuurwapen op de grond liet vallen is dit door verdachte opgepakt.
Nadat verdachte en [verdachte ] de mogelijkheid zagen het pand te ontvluchten zijn zij naar hun klaar staande scooter gevlucht. Daar is, ter voorkoming van een aanhouding door omstanders, het vuurwapen nog gericht op een van de omstanders, genaamd [slachtoffer 3] . Op het moment van het verlaten van de juwelierszaak had verdachte het vuurwapen in zijn handen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot diefstal bewezen verklaart, en zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van het daarop volgende ten laste gelegde poging tot afpersing.
De rechtbank verwerpt voorts het verweer van de raadsman van verdachte dat het letsel van [slachtoffer 1] niet zou kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Blijkens de geneeskundige verklaring had [slachtoffer 1] meerdere gebroken ribben en ernstig miltletsel bestaande uit een gescheurde milt met inwendig bloedverlies. Als gevolg van dit letsel heeft [slachtoffer 1] 5 dagen op de intensive care van het ziekenhuis moeten liggen. Gelet op de aard van het opgelopen letsel en de lange herstelperiode (3-4 maanden volgens de geneeskundige verklaring), merkt de rechtbank het opgelopen letsel aan als zwaar lichamelijk letsel.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2 primair
op 16 juli 2019 te Amersfoort, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
een ander, uit een juwelierszaak (gelegen aan de [adres] ) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen van hunner gading,
toebehorende aan [slachtoffer 2] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en te doen volgen van geweld en bedreiging met
geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te plegen met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te
maken,
- met een vuurwapen en een voorhamer en voorzien van
gezichtsvermomming de voordeur van de juwelierszaak heeft ingetrapt
en vervolgens die juwelierszaak is binnengegaan,
en
- voornoemd vuurwapen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft
gericht, en
- meermalen met kracht met dat vuurwapen en die voorhamer
en de vuisten tegen het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 1] heeft geslagen,
- ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft
opgelopen, te weten meerdere gebroken ribben en een gescheurde
milt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3 primair
op 16 juli 2019 te Amersfoort, tezamen en in vereniging
met een ander, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel,
te weten meerdere gebroken ribben en een gescheurde milt, heeft
toegebracht, door meermalen met kracht met een vuurwapen en een
voorhamer tegen het het lichaam van [slachtoffer 1] te slaan.
4
op 16 juli 2019 te Amersfoort, tezamen en in vereniging
met een ander, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met kracht met een
vuurwapen en/of de vuisten tegen het lichaam van [slachtoffer 2] te slaan.
5
op 16 juli 2019 te Amersfoort, een wapen van categorie
III, te weten een pistool van het merk/model Walther P99, kaliber 9mm P.A.K.
en munitie van categorie III, te weten vier scherpe patronen,
voorhanden heeft gehad en heeft gedragen.
6
op 16 juli 2019 te Amersfoort, voor de juwelierswinkel tezamen en in
vereniging met een ander, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen op die Naim gericht.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd is niet
bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het
onder 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
eendaadse samenloop van
poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor de bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van zware mishandeling
en
medeplegen van mishandeling
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III
en
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het jeugdstrafrecht toe te passen. De officier van justitie heeft verder gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot:
 een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen – kort gezegd - de volgende bijzondere voorwaarden verbonden te worden:
o een meldplicht bij de reclassering;
o een ambulante behandelverplichting;
o een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [medeverdachte] ;
o een locatieverbod middels Elektronisch Toezicht voor de wijk [wijk] en de straat [straat] te [woonplaats] ;
o een locatiegebod middels Elektronisch Toezicht voor het adres [adres] te [woonplaats] ;
o een dagbesteding hebben en houden conform de aanwijzingen van de reclassering.
 een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) voor de duur van 12 maanden subsidiair 6 maanden vervangende jeugddetentie, waaraan dezelfde voornoemde voorwaarden dienen te worden verbonden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen en aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen dan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Een jeugddetentie van langere duur zal immers de goede weg die verdachte, gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis, is ingeslagen doorkruisen. De raadsman heeft verder verzocht af te zien van een locatieverbod voor de gehele wijk [wijk] en conform de adviezen van de gedragsdeskundigen de gevorderde GBM niet op te leggen. Gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte immers al aangetoond ook zonder die maatregel zich aan alle gestelde voorwaarden te kunnen houden, aldus de raadsman.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
Verdachte heeft samen met zijn mededader geprobeerd om op gewelddadige wijze een juwelier, gevestigd in Amersfoort, te overvallen. Voorzien van gezichtsbedekking, een vuurwapen, een voorhamer en gehuld in regenpakken hebben zij de deur van de juwelier ingetrapt. In de winkel werden de juwelier en diens aanwezige vader onmiddellijk na binnenkomst bedreigd met een vuurwapen. Nadat de juwelier en diens vader hiertegen in verzet kwamen hebben verdachte en zijn mededader grof geweld toegepast, waarbij zij onder andere de vader van de juwelier met de meegenomen voorhamer in zijn zij hebben geslagen. Hierdoor heeft de vader van de juwelier meerdere gebroken ribben en een gescheurde milt opgelopen, waar hij tot de dag van vandaag klachten van ondervindt. Nadat verdachte en zijn mededader de winkel van de juwelier hadden verlaten hebben zij een voor de winkel aanwezige persoon nog bedreigd met een vuurwapen.
Naast de ernst van het toegepaste geweld en het daardoor opgelopen letsel, houdt de rechtbank er in strafverzwarende zin rekening mee dat de overval op klaarlichte dag en door twee daders is gepleegd. Verdachte en zijn mededader moeten er gelet op het tijdsstip van de overval van op de hoogte zijn geweest dat er veel winkelende omstanders getuigen zouden kunnen zijn van hun gewelddadige handelen. Verdachte en zijn mededader zijn hieraan volledig voorbij gegaan en zijn er niet voor teruggeschrokken om op zichtbare wijze een vuurwapen en een voorhamer te dragen en met dit vuurwapen niet alleen de juwelier te bedreigen, maar hiermee ook naar diens aanwezige vader en een willekeurige omstander te dreigen.
De ervaring leert dat in het algemeen slachtoffers van dit soort misdrijven daarvan nog langdurig nadelige lichamelijke en/of psychische gevolgen kunnen ondervinden. Ook in dit geval is uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtoffer verklaring van de juwelier daarvan gebleken. Hij en zijn vader zijn nog steeds diep door dit misdrijf getroffen. De overval heeft er toe geleid dat de juwelierszaak inmiddels andere openingstijden heeft, hij anders omgaat met de hoeveelheid mensen in zijn zaak en dat hij extra behoedzaam is geworden. Verdachte en de medeverdachte hebben slechts op een gewelddadige en snelle manier aan geld willen komen en zich daarbij op geen enkel moment bekommerd om hun slachtoffers. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Ook voor de andere direct betrokkene en omstanders, waaronder de toegesnelde mannen die verdachte en zijn mededader uiteindelijk hebben overmeesterd, moet deze gewapende overval een diepe indruk hebben gemaakt en gevoelens van angst en onveiligheid te weeg hebben gebracht. Dergelijke gevoelens zullen ook in het bijzonder bij ondernemers in het juweliersbedrijf zijn versterkt. Ook hiermee hebben de verdachten geen rekening gehouden.
De persoon van verdachte
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 17 juni 2020 is gebleken dat verdachte zeer kort voor de overval op 16 juli 2019 nog onherroepelijk is veroordeeld. Door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank is hij op 14 mei 2019 ter zake meerdere vermogensdelicten veroordeeld. Aan hem is toen een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen waarvan 114 dagen voorwaardelijk opgelegd. Aan het voorwaardelijk deel was een proeftijd van 3 jaren verbonden. Verder is hij ook in 2018 nog onherroepelijk veroordeeld ter zake vermogensdelicten. Deze eerdere veroordelingen, opgelegde straffen en zelfs een lopende proeftijd hebben verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Het strafblad van verdachte zal dan ook in strafverzwarende zin worden meegewogen.
Over verdachte hebben C. Classens, GZ-psycholoog, en dr. R.E. Breuk, kinder- en jeugdpsychiater, afzonderlijk van elkaar een rapport opgemaakt. In deze rapporten van respectievelijk 26 november 2019 en 13 december 2019 hebben deze beide gedragsdeskundigen geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Zo is er volgens de psychiater sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis en van een gebrekkige ontwikkeling te omschrijven als een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Volgens de psycholoog is sprake van een aandachtsdeficiëntie- en hyperactiviteitsstoornis, met overwegend een onoplettend beeld, als ook een bedreigde ontwikkeling van de persoonlijkheid met antisociale trekken.
De diagnostiek die beide gedragsdeskundigen hebben gesteld komt met elkaar overeen. Enkel wat betreft de concentratieproblemen en de diagnose ADD bestaat geen overeenstemming. Beide gedragsdeskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte ook ten tijde van de overval lijdende was aan de geconstateerde stoornissen en zij hebben ook geconcludeerd dat verdachte hierdoor werd beïnvloed. Zij hebben in hun rapporten geadviseerd de verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank is het eens met de conclusies en adviezen van de gedragsdeskundigen en neemt deze over. Aan verdachte zullen de bewezen verklaarde feiten dan ook in verminderde mate worden toegerekend.
Door de gedragsdeskundigen wordt de kans op herhaling als matig ingeschat. Om de kans op herhaling te verkleinen wordt geadviseerd om een ambulante behandeling bij polikliniek De Waag te Utrecht op te leggen. Bij deze behandeling dient ook de directe familie van verdachte betrokken te worden. De gedragsdeskundigen hebben, gelet ook op verdachtes motivatie, geadviseerd om een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden op te leggen. Het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel is naar hun oordeel niet nodig.
Reclassering Nederland heeft in hun rapport van 18 februari 2020 te kennen gegeven dat zij de kans op herhaling en de kans op het onttrekken aan voorwaarden als hoog inschatten. Gelet op deze omstandigheden, rekening houdend met de ernst van de gepleegde feiten en verdachte daarnaast in het verleden heeft aangetoond onvoldoende gevoelig te zijn voor interventies acht de reclassering het wel noodzakelijk om aan verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel (‘GBM’) op te leggen. Een GBM geeft de reclassering namelijk betere mogelijkheden voor structurering en sturing bij toenemende risico’s door bijvoorbeeld de mogelijkheid van een time-outplaatsing binnen detentie. Aan de GBM dienen de in het rapport genoemde voorwaarden te worden verbonden. Deze zijn ter terechtzitting door de officier van justitie ook gevorderd.
Het toepassen van het jeugdstrafrecht
Gezien de emotioneel jongere leeftijd van verdachte en de uitkomst van de wegingslijst ASR hebben beide gedragsdeskundigen geadviseerd bij verdachte het jeugdrecht toe te passen, dit ondanks zijn inmiddels volwassen leeftijd. Ook de reclassering heeft in hun rapport van 18 februari 2020 geadviseerd tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank zal, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die bij het plegen van het feit 18 jaar oud was, en de rapporten die over verdachte zijn uitgebracht, in deze zaak het jeugdstrafrecht toepassen.
Het strafkader
Het is van belang dat rechtbanken en gerechtshoven voor dezelfde feiten ongeveer dezelfde straf opleggen. Daarom zijn er voor verschillende strafbare feiten landelijke uitgangspunten bepaald voor de op te leggen straf (LOVS-oriëntatiepunten genoemd). De LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van een minderjarige geven bij een overval op een winkel, waarbij meer dan enkel ‘licht geweld’ is gebruikt, als uitgangspunt bij een voltooid delict een jeugddetentie van 4 maanden weer en geven ten aanzien van een meerderjarige een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren weer.
Wanneer er sprake is van strafverzwarende omstandigheden kan de straf worden verhoogd. De oriëntatiepunten noemen als voorbeelden van dergelijke omstandigheden onder meer de aard en ernst van toegebracht letsel, het gebruik van een wapen en een samenwerkingsverband. Uit het voorgaande is gebleken dat die omstandigheden in dit geval aan de orde zijn. De rechtbank houdt er in strafverminderende zin rekening mee dat het voor wat betreft de diefstal bij een poging is gebleven.
Conclusie
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en daarnaast rekening houdend met voornoemde LOVS oriëntatiepunten en de afdoening in soortgelijk zaken is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Aan dit voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd van 2 jaren verbinden. De door de officier van justitie gevorderde proeftijd van 3 jaren is op grond van het jeugdstrafrecht (artikel 77y WvSr.) niet mogelijk. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. De rechtbank acht het echter niet noodzakelijk om naast een contactverbod met onder meer de slachtoffers in deze zaak en een locatieverbod voor de straat van de juwelierszaak ook een locatieverbod voor de gehele wijk [wijk] of [wijk] op te leggen.
De rechtbank zal verdachte daarnaast in verband met de benodigde behandeling een GBM opleggen. Dat kan nu het gaat om een ernstig feit, namelijk een poging tot overval op een winkel, en deze maatregel de verdachte kan helpen zich zo goed mogelijk verder te ontwikkelen. Uit eerdergenoemde rapporten en adviezen komt naar voren dat verdachte een stoornis heeft en dat als er geen behandeling volgt het gevaar voor herhaling matig (gedragsdeskundigen) tot hoog (reclassering) is. Illustratief voor de noodzaak van behandeling is het feit dat eerdere interventies niet goed van de grond zijn gekomen en zelfs een lopende proeftijd verdachte niet heeft kunnen weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van een strafbaar feit. Daar komt nog bij dat de GBM de reclassering nog de mogelijkheid biedt van voornoemde time-out om verdachte, als hij de fout in gaat, alsnog te bewegen mee te werken aan de voorwaarden.
De ernst van het bewezenverklaring in combinatie met de benodigde behandeling van verdachte voor een zo gunstige verdere ontwikkeling, maken dat de rechtbank een GBM oplegt voor de duur van 12 maanden.
De voorlopige hechtenis
Bij beslissing van de meervoudige strafkamer van 31 maart 2020 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst. Gelet op de hiervoor genoemde ernst van het bewezen verklaarde en de aan de verdachte op te leggen jeugddetentie, die voor tenuitvoerlegging vatbaar is en die de duur van de thans ondergane voorlopige hechtenis overstijgt, is de rechtbank van oordeel dat de schorsing van de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 14 mei 2019 (parketnummer 16/230942-18) is aan verdachte onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd van 114 dagen. Aan deze voorwaardelijke straf was een proeftijd verbonden van 2 jaren. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

10.Beslag

Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van het in beslag genomen voorwerp, te weten een scooter (kenteken [kenteken] ), aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt, namelijk dhr. [rechthebbende] .
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- schoenen, een regenjas, handschoenen, een helmmuts en een helm
verbeurd verklaren. Met betrekking tot deze voorwerpen is het bewezen verklaard feit begaan.

11.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 1]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 9.140,49. Dit bedrag bestaat uit € 1.640,49 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 primair ten laste gelegde feit.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • kapotte kleding, € 75,-;
  • bril, € 200,-
  • 14 dagen ziekenhuis, € 420,-;
  • eigen risico zorgverzekering 2019, € 207,52;
  • kilometers opname ziekenhuis, € 58,24;
  • kilometers controle ziekenhuis, € 8,32;
  • parkeergeld, € 176,15;
  • reiskosten controle nieuwe jaar, € 50,-
  • verlies zelfredzaamheid, € 74,76;
  • verzorging door echtgenote, 370,50.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd de gevorderde schade geheel en hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank begroot de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid en vergelijkbare zaken in acht nemend op € 5.000,-. De rechtbank zal de vordering ter zake de immateriële schade tot dat bedrag toewijzen.
Met betrekking tot de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schadeposten voldoende zijn onderbouwd. De verdediging heeft deze schadeposten ook niet betwist. De rechtbank acht de vordering ter zake de materiële schade dan ook geheel toewijsbaar.
De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 6.640,49 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot de dag van volledige betaling. Verdachte is voor de toegewezen schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De benadeelde partij zal in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Dat deel van de vordering kan desgewenst worden aangebracht bij de bij de burgerlijke rechter.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 6.640,49,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte en/of zijn mededader niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 68 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

12.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 2]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 13.193,49. Dit bedrag bestaat uit € 6.943,49 aan materiële schade en € 6.250,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 primair ten laste gelegde feit.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • vervanging slot en schadeherstel kozijn, € 2.418,79;
  • betaalde nota’s voor advies, administratie en verzekering, € 499,66, € 181,69 en
€ 635,25;
  • kapotte kleding, € 75,-;
  • zilveren ring, € 195,-;
  • reiskosten, € 5,20;
  • verlies arbeidsvermogen, € 2.932,90.
12.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd de gevorderde schade geheel en hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
12.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de gevorderde immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de materiële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de schadepost “gederfd inkomen” onvoldoende is onderbouwd en dat de vordering in zoverre dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij ter zake die schadepost niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor het overige heeft de raadsman zich wat betreft de gevorderde materiële schade ook gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
12.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank begroot de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid en vergelijkbare zaken in acht nemend op € 5.000,-. De rechtbank zal de vordering ter zake de immateriële schade tot dat bedrag toewijzen en de benadeelde partij ter zake het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de schadepost “gederfd inkomen” onvoldoende is onderbouwd. Op basis van de verklaring van de boekhouder van de benadeelde partij kan de rechtbank niet vaststellen of en zo ja, hoeveel inkomsten de benadeelde partij heeft misgelopen als gevolg van het strafbare feit. Zo geldt dat omzetverlies niet hetzelfde is als (netto) inkomstenverlies. De enkele e-mail van de benadeelde partij zelf waarin hij een nettobedrag noemt (zonder verdere onderbouwing), acht de rechtbank in dat verband onvoldoende. Enkel de omzetgegevens over de maand juni acht de rechtbank voorts onvoldoende om het inkomstenverlies op te kunnen baseren. De benadeelde partij zal in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Met betrekking tot de overige materiële schadeposten is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende zijn onderbouwd. De verdediging heeft deze schadeposten ook niet betwist. De rechtbank acht de vordering ter zake de materiële schade dan toewijsbaar tot een bedrag van € 4.010,59.
De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 9.010,59 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot de dag van volledige betaling. Verdachte is voor de toegewezen schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Het deel van de vordering waarin de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard kan desgewenst worden aangebracht bij de bij de burgerlijke rechter.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 9.010,59,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte en/of zijn mededader niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 80 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

13.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 47, 55, 77c, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

14.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1en 7 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
9 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte één van de hierna te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat:
* verdachte zich blijft melden bij de Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht, zo frequent en zo vaak die instelling dat nodig acht, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die die instelling hem geeft;
* verdachte zich laat behandelen door De Waag Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de proeftijd begint of zoveel later als er een behandelplaats beschikbaar is voor betrokkene. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect – contact heeft met de [medeverdachte] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
* verdachte zich niet bevindt in de straat De Kamp te Amersfoort, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Verdachte werkt mee aan elektronische controle met GPS op dit locatieverbod. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat betrokkene in Nederland blijft. De aansluiting van de enkelband zal plaatsvinden op het opgegeven verblijfadres;
* verdachte zich gedurende de periode van het toezicht bevindt op het adres aan de [adres] te [woonplaats] . Daarbij heeft hij een aaneengesloten blok van 12 respectievelijk 15 uur ter invulling van zijn activiteiten (sport, hobby’s, school, werk, behandeling), zoals met de reclassering wordt afgesproken. Als de reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden de periode, tijd of locatie aan te passen dan zal zij hierover overleggen met de opdrachtgever. Het locatiegebod zal worden gecontroleerd door middel van een elektronisch controlemiddel. De aansluiting van de enkelband zal plaatsvinden op het opgegeven verblijfadres;
* verdachte voor een nader te bepalen hoeveelheid dagdelen per week dagbesteding heeft, zulks ter beoordeling van de reclassering, in de vorm van werk of schoolgang, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling kan ook onderdeel zijn van de verplichte dagbesteding;
- geeft de Reclassering Nederland de opdracht om toe te zien op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- legt op aan verdachte de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (
GBM) voor de duur van
12 maanden, waarbij de voorwaarden worden gesteld dat:
* verdachte zich blijft melden bij de Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht, zo frequent en zo vaak die instelling dat nodig acht, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die die instelling hem geeft;
* verdachte zich laat behandelen door De Waag Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de proeftijd begint of zoveel later als er een behandelplaats beschikbaar is voor betrokkene. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect – contact heeft met de [medeverdachte] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
* verdachte zich niet bevindt in de straat [straat] te [woonplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Verdachte werkt mee aan elektronische controle met GPS op dit locatieverbod. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat betrokkene in Nederland blijft. De aansluiting van de enkelband zal plaatsvinden op het opgegeven verblijfadres;
* verdachte zich gedurende de periode van het toezicht bevindt op het adres aan de [adres] te [woonplaats] . Daarbij heeft hij een aaneengesloten blok van 12 respectievelijk 15 uur ter invulling van zijn activiteiten (sport, hobby’s, school, werk, behandeling), zoals met de reclassering wordt afgesproken. Als de reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden de periode, tijd of locatie aan te passen dan zal zij hierover overleggen met de opdrachtgever. Het locatiegebod zal worden gecontroleerd door middel van een elektronisch controlemiddel. De aansluiting van de enkelband zal plaatsvinden op het opgegeven verblijfadres;
* verdachte voor een nader te bepalen hoeveelheid dagdelen per week dagbesteding heeft, zulks ter beoordeling van de reclassering, in de vorm van werk of schoolgang, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling kan ook onderdeel zijn van de verplichte dagbesteding;
- beveelt dat, als verdachte niet naar behoren meewerkt aan de tenuitvoerlegging van de
maatregel, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 6 maanden;
- draagt Reclassering Nederland op de tenuitvoerlegging van de maatregel te ondersteunen en de identiteit van verdachte vast te stellen als bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/230942-18
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank bij vonnis van 14 mei 2019 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 114 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten [rechthebbende] , van de inbeslaggenomen scooter (kenteken [kenteken] );
- verklaart de volgende inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd:
  • schoenen;
  • regenjas;
  • handschoenen;
  • helmmuts;
  • helm;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 6.640,49 (€ 5.000,- immaterieel en € 1.640,49 materieel);
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 6.640,49 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 68 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 9.010,59 (€ 5.000,- immaterieel en € 4.010,59 materieel);
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft zijn vordering tot vergoeding van gemiste inkomsten niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 9.010,59 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 80 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mrs. A. Blanke en H.J. ter Meulen, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 juli 2020.
De griffier en de oudste rechter zijn buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 juli 2019 te Amersfoort, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door
verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet een vuurwapen
heeft gericht op het hoofd, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1]
en/of (vervolgens) eenmaal of meermalen de trekker van dat
pistool heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art
47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 16 juli 2019 te [woonplaats] , ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, in/uit een juwelierszaak (gelegen
aan de [adres] ) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hunner gading, in elk geval
van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk
geval aan een ander of andere dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen
vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te plegen met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- met een vuurwapen en/of een voorhamer en/of voorzien van
gezichtsvermomming de voordeur van de juwelierszaak heeft ingetrapt
en/of ingeslagen en/of (vervolgens) die juwelierszaak is binnengegaan,
en/of
- voornoemd vuurwapen op [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft
gericht, en/of
- meermalen (met kracht) met dat vuurwapen en/of die voorhamer
en/of de vuist(en) op/tegen het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 1] heeft geslagen,
- ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft
opgelopen, te weten meerdere gebroken ribben en/of een gescheurde
milt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 16 juli 2019 te [woonplaats] , ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, in/uit een juwelierszaak (gelegen
aan de [adres] ) met het oogmerk om zich en/of anderen
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] in een juwelierszaak te dwingen
tot de afgifte van geld en/of goederen van zijn/hunner gading, in elk
geval van enig goed geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s), met zijn mededader
- met een vuurwapen en/of een voorhamer en/of voorzien van
gezichtsvermomming de voordeur van de juwelierszaak heeft ingetrapt
en/of ingeslagen en/of (vervolgens) die juwelierszaak is binnengegaan,
en/of
- voornoemd vuurwapen op [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft
gericht, en/of
- meermalen (met kracht) met dat vuurwapen en/of die voorhamer
en/of de vuist(en) op/tegen het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 1] heeft geslagen,
- ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft
opgelopen, te weten meerdere gebroken ribben en/of een gescheurde
milt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juli 2019 te Amersfoort, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met
zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn
mededader(s) opzettelijk dreigend een vuurwapen en/of een voorhamer
aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te tonen en/of dat vuurwapen op [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 1] te richten;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
3.
hij op of omstreeks 16 juli 2019 te Amersfoort, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere gebroken ribben en/of een
gescheurde milt, heeft toegebracht, door meermalen (met kracht) met
een vuurwapen en/of een (voor)hamer en/of de vuist(en) op/tegen het
hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer 1] te slaan;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juli 2019 te Amersfoort, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen (met kracht) met een
vuurwapen en/of een voorhamer en/of de vuist(en) op/tegen het hoofd
en/of het lichaam van [slachtoffer 1] te slaan, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
4.
hij op of omstreeks 16 juli 2019 te Amersfoort, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld
door meermalen (met kracht) met een vuurwapen en/of een
(voor)hamer en/of de vuist(en) op/tegen het lichaam van [slachtoffer 2] te
slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
5.
hij op of omstreeks 16 juli 2019 te Amersfoort, een wapen van categorie
III, te weten een pistool van het merk/model Walther P99, kaliber .380
auto, en/of munitie van categorie III, te weten vier scherpe patronen,
voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden,
voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven,
geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 14 lid 1 Wet wapens en munitie )
6.
hij op of omstreeks 16 juli 2019 te Amersfoort, buiten/voor de
juwelierswinkel tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
dreigend een vuurwapen op die Naim en/of [slachtoffer 1] gericht en/of
getoond;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
7.
hij op of omstreeks 16 juli 2019 te Amersfoort, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, een scooter heeft verworven,
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij tijde van
het verwerven of het voorhanden krijgen van die scooter wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf
verkregen goed(eren) betrof;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, Districtsrecherche Oost-Utrecht met onderzoeksnaam MD3R019151 (bestaande uit de volgende processen-verbaal: pv voorgeleiding, pv raadkamer, aanvullend pv en een 1e aanvullend pv). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pag. 62 (pv voorgeleiding).
3.Idem, pag. 63.
4.Idem, pag. 64.
5.Idem, pag. 65.
6.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pag. 54 (pv. voorgeleiding).
7.Idem, pag. 55.
8.Idem, pag. 56.
9.Geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1] , pag. 60 (pv voorgeleiding).
10.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , pag. 122.
11.Idem, pag. 123.
12.Idem, pag. 126.
13.Idem, pag. 127.
14.Idem, pag. 128.
15.Idem, pag. 129.
16.Idem, pag. 130.
17.Idem, pag. 131.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , pag. 98 (pv voorgeleiding).
19.Idem, pag. 99.
20.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] ‘forensische onderzoek, pag. 198 (Pv raadkamer)
21.Idem, pag. 199.
22.Idem, pag. 201.
23.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] , pag. 270 (1e aanvullend pv).
24.Idem, pag. 271.
25.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juli 2020.