ECLI:NL:RBMNE:2020:3015

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4793
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en hersteldmelding werknemer in het kader van re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een opgelegde loonsanctie. De werknemer had zich op 5 december 2016 ziek gemeld en had later een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv verlengde de loonsanctie tot 2 december 2019, waarna de werknemer een WIA-uitkering kreeg. De werknemer maakte bezwaar tegen de loonsanctie, maar het Uwv handhaafde deze. De rechtbank oordeelde dat de werknemer per 9 augustus 2018 niet meer arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk en dat de werkgever hem hersteld had moeten melden. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht een loonsanctie had opgelegd, omdat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De rechtbank stelde vast dat er geen deugdelijke grond was voor de tekortkomingen in de re-integratie, waardoor de loonsanctie gerechtvaardigd was. Het beroep van de werknemer werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4793

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Zobuoglu),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [werknemer] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: J. Bel).

Inleiding

1. [werknemer] (werknemer) heeft zich op 5 december 2016 ziek gemeld voor zijn werk als schilder. Tegen het einde van de wachttijd heeft werknemer een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Bij besluit van 14 november 2018 heeft het Uwv besloten om het tijdvak waarin de werknemer recht heeft op loon tijdens ziekte te verlengen met 52 weken, tot 2 december 2019 (loonsanctie). Eiseres heeft het Uwv verzocht om de loonsanctie te bekorten. Het Uwv heeft de loonsanctie met ingang van 21 juli 2019 beëindigd. Aan werknemer is vervolgens een WIA-uitkering toegekend.
2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde loonsanctie. Bij het besluit van 30 september 2019 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de loonsanctie gehandhaafd.
3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
4. Door de uitbraak van het Coronavirus heeft de Rechtspraak besloten om vanaf dinsdag 17 maart 2020 de gerechten te sluiten en alleen zittingen voor urgente zaken door te laten gaan. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder dat een zitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 16 juni 2020.
5. De werknemer heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met eiseres. De rechtbank vermijdt daarom het vermelden van medische gegevens.

Het geschil

6. Het Uwv heeft eiseres een loonsanctie opgelegd omdat werknemer op 9 augustus 2018 niet langer arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk als schilder en hij daarom per die datum hersteld gemeld had moeten. De werkhervatting bij de eigen werkgever werd alleen belemmerd door de verstoorde arbeidsverhouding. Eiseres had daarom de ‘Stecr-werkwijzer Arbeidsconflicten’ moeten toepassen.
7. Eiseres stelt dat de loonsanctie ten onrechte is opgelegd. Eiseres heeft aangevoerd dat haar niet het verwijt kan worden gemaakt dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Zij betwist dat er sprake was van een pure conflictsituatie met de werknemer en stelt dat de Stecr-werkwijzer daarom niet van toepassing is. De bedrijfsarts heeft zich op dit punt laten ompraten door de verzekeringsarts van het Uwv. Een loonsanctie kan bovendien niet worden opgelegd indien de werknemer (volgens het Uwv) hersteld verklaard had moeten worden omdat hij niet langer arbeidsongeschikt is.

De beoordeling door de rechtbank

Het beoordelingskader
8.1.
Artikel 25 van de Wet WIA gaat over de re-integratieverplichtingen van de werkgever. In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat het Uwv het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
8.2.
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
8.3.
De uitgangspunten voor de beoordeling door het Uwv van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht zijn neergelegd in de "Beleidsregels beoordelingskader poortwachter" (de Beleidsregels). Bij de beoordeling van de inspanningen staat het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Een bevredigend resultaat is bereikt als sprake is van een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer.
Indien geen bevredigend resultaat is bereikt, zal overeenkomstig de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
9. De rechtbank stelt voorop en tussen partijen is dit niet in geschil, dat geen bevredigend resultaat is bereikt, zoals bedoeld in de Beleidsregels. Het Uwv heeft dan ook terecht de re-integratie-inspanningen van eiseres getoetst. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv eiseres terecht heeft verweten dat zij werknemer hersteld had moeten melden per
9 augustus 2018 omdat hij met ingang van die datum niet meer arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk.
Was werknemer per 9 augustus 2018 arbeidsgeschikt voor zijn eigen werk?
10. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv kan worden gevolgd in zijn standpunt dat werknemer in ieder geval per 9 augustus 2018 niet meer arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk en er daarom een hersteldmelding had moeten volgen. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
11. Uit de medische informatie behorend bij het re-integratieverslag van eiseres blijkt dat de bedrijfsarts op 26 april 2018 heeft aangegeven dat er nog maar weinig beperkingen zijn, dat er sprake is van een stoornis in de arbeidsrelatie en dat werknemer alleen kan herstellen voor zijn eigen werk als huisschilder bij een andere werkgever. Bij het spreekuurcontact van 9 augustus 2018 heeft de bedrijfsarts het belastbaarheidspatroon van werknemer geactualiseerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan zich vinden in die belastbaarheid, zo blijkt uit het rapport van 26 september 2019. Eiseres heeft deze belastbaarheid niet betwist. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op basis van de per
9 augustus 2018 vastgestelde belastbaarheid onderzocht of de eigen functie passend is voor werknemer. In zijn rapport van 27 september 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd uiteengezet dat de belasting in het eigen werk de belastbaarheid van werknemer niet overschrijdt en dat het eigen werk dus passend is. Ook deze conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eiseres niet bestreden.
12. Uit het voorgaande volgt dat werknemer op 9 augustus 2018 niet medisch arbeidsongeschikt was. Daarom had hij inderdaad hersteld gemeld moeten worden. Als eiseres meent dat werknemer wél medisch arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk had het op haar weg gelegen om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd en onderbouwd met medische stukken te weerspreken, maar dat heeft zij niet gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Ook kan eiseres niet worden gevolgd in haar standpunt dat een loonsanctie niet kan worden opgelegd in de situatie dat een werknemer hersteld gemeld zou moeten worden omdat hij niet langer arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk. De werkgever moet zich er immers voor inspannen dat een werknemer (gedeeltelijk) hervat in arbeid, waarbij het uitgangspunt is dat de werknemer terugkeert in zijn of haar eigen werk. Omdat er van uit moet worden gegaan dat werknemer op 9 augustus 2018 geschikt was voor zijn eigen werk, had hij hersteld gemeld moeten worden en zijn eigen werk moeten hervatten. Nu dat niet is gebeurd, kon het Uwv in redelijkheid concluderen dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende waren.
Conclusie ten aanzien van de loonsanctie
14. Nu niet is gesteld of gebleken dat er voor de tekortkomingen in de re-integratie een deugdelijke grond bestaat, is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht een loonsanctie heeft opgelegd aan eiseres.
Proceskosten
15. Eiseres heeft nog aangevoerd dat een van de in bezwaarfase aangevoerde bezwaren gegrond was en het Uwv daarom de proceskosten voor de bezwaarfase had moeten vergoeden.
16. De rechtbank stelt vast dat het Uwv in het bestreden besluit de loonsanctie heeft gehandhaafd. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden proceskosten in de bezwaarfase uitsluitend vergoed indien het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het Uwv heeft daarom terecht geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 juli 2020 door mr. R.C. Moed, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en mr. B. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.