ECLI:NL:RBMNE:2020:3012

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
8444484
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mondeling vonnis inzake overeenkomst van opdracht tot juridische dienstverlening en onbetaalde facturen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juli 2020 een mondeling vonnis uitgesproken in een geschil tussen een maatschap en een gedaagde over onbetaalde facturen voor juridische dienstverlening. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. B. Özkaya en mr. [A], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die werd bijgestaan door mr. P. J. Jans. De eiseres vorderde betaling van openstaande facturen ter hoogte van € 11.515,34, die betrekking hadden op juridische diensten die in de periode van juli tot november 2019 waren verleend. De gedaagde betwistte de hoogte en de aard van de vordering en stelde dat er aanvullende afspraken waren gemaakt over de betaling, afhankelijk van de overdracht van een woning.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van opdracht was gesloten en dat de eiseres juridische diensten had verleend. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de facturen niet had betaald, ondanks dat hij de eerste twee facturen wel had voldaan. De kantonrechter wees de tegenvordering van de gedaagde af en veroordeelde hem tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde niet kon aantonen dat er een afspraak was gemaakt die de betaling van de facturen afhankelijk maakte van de overdracht van de woning. De gedaagde werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en vastgelegd in een proces-verbaal op 29 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8444484 UC EXPL 20-2701 SM/1152
proces-verbaal van mondelinge uitspraak van de kantonrechter van 27 juli 2020
inzake
de maatschap naar burgerlijk recht
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. B. Özkaya,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P. J. Jans.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft een vordering ingesteld tegen [gedaagde] met een dagvaarding met producties. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met een conclusie van antwoord met producties en daarbij een tegenvordering ingesteld. De kantonrechter heeft bepaald dat de zaak mondeling wordt behandeld. Voor de mondelinge behandeling heeft [eiseres] nadere producties ingediend en in een conclusie van antwoord met producties verweer gevoerd tegen de tegenvordering.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 27 juli 2020. Daar zijn namens [eiseres] verschenen mr. [A] en mr. B. Özkaya. De heer [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. P. J. Jans. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de kantonrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
2.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] een bedrag van € 12.785,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 11.515,34 vanaf 12 maart 2020 tot de dag van betaling;
2.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.802,80, (€ 86,80 dagvaarding, € 996,00 griffierecht en € 720,00, zijnde 2 punten × tarief € 360,00 voor salaris advocaat), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van betaling;
in reconventie
2.3.
wijst de vorderingen af;
2.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 200,00 (0,5 x 2 punten x tarief € 200,00) aan salaris gemachtigde;
in conventie en in reconventie
2.5.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde
,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis
,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
2.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

3.De gronden van de beslissing

Achtergrond geschil
3.1.
Van juli – november 2019 heeft mr. [A] van [eiseres] in opdracht van [gedaagde] juridische diensten verricht. Deze diensten – waaronder het voeren van een kort geding – hadden betrekking op een conflict dat [gedaagde] had met zijn vader met betrekking tot – kort gezegd – een woning aan de [straatnaam] nr. [nummeraanduiding] in [woonplaats] . [gedaagde] en zijn vader zijn allebei voor 50% eigenaar van het onverdeelde erfpachtrecht met betrekking tot de woning (en het landgoed er omheen). Voor de geleverde juridische dienstverlening zijn kosten in rekening gebracht en een deel van deze kosten (een bedrag van in totaal € 11.515,34) is tot op heden niet betaald. [eiseres] vordert betaling van de openstaande facturen.
3.2.
[gedaagde] betwist de aard de hoogte en de omvang van de vordering van [eiseres] . Verder stelt hij zich op het standpunt dat partijen met betrekking tot de nog openstaande facturen aanvullende afspraken hebben gemaakt die er op neer komen dat betaling van de facturen afhankelijk is gemaakt van overdracht van de woning (althans het recht van erfpacht) en – omdat deze overdracht nog niet heeft plaatsgevonden – [gedaagde] niet gehouden is om de facturen te betalen.
Beoordeling kantonrechter
3.3.
Tussen partijen is een overeenkomst van opdracht gesloten die inhield dat [eiseres] tegen betaling juridische bijstand verleende aan [gedaagde] . Niet in geschil is dat bij het aangaan van de overeenkomst van opdracht een gematigd tarief van € 200,00 per uur is overeengekomen.
3.4.
Volgens [gedaagde] is toen ook de afspraak gemaakt dat betaling van de facturen werd gekoppeld aan de levering van de woning (althans het recht van erfpacht) aan zijn vader en ontvangst van de koopsom door [gedaagde] . [eiseres] heeft deze afspraak uitdrukkelijk betwist.
3.5.
De kantonrechter ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat deze afspraak wel zou zijn gemaakt. Uit de e-mailcorrespondentie tussen [eiseres] en [gedaagde] blijkt dat de afspraken door mr. [A] steeds uitgebreid zijn vastgelegd. Daarin valt niet te lezen dat er een afspraak is gemaakt over de door [gedaagde] genoemde koppeling tussen betaling van de facturen voor de verrichte juridische diensten en levering van de woning. [gedaagde] heeft destijds na ontvangst van de betreffende e-mail(s) ook niet gezegd dat de afspraken niet juist zouden zijn weergegeven. Bovendien is een dergelijke afspraak waarmee betaling van facturen voor juridische dienstverlening afhankelijk wordt gemaakt van de (onzekere) uitkomst van een procedure in dit soort zaken ook niet gebruikelijk. De kantonrechter stelt daarom vast dat bij het aangaan van de overeenkomst van opdracht geen nadere afspraak is gemaakt over de betalingstermijn die afweek van de gebruikelijke en op de facturen aangegeven betalingstermijn van twee weken.
3.6.
Vaststaat dat [eiseres] juridische diensten heeft verleend aan [gedaagde] . [eiseres] heeft uitgebreide documentatie overgelegd - waaronder urenspecificaties - waarin de aard en de omvang van de werkzaamheden is beschreven. [eiseres] stelt dat [gedaagde] de facturen en specificaties destijds direct al heeft ontvangen. Hij heeft toen niet tegen de inhoud van de facturen en de specificaties geprotesteerd. [gedaagde] heeft dat niet betwist. [gedaagde] heeft pas in deze procedure de werkzaamheden betwist. In deze procedure heeft [eiseres] de specificaties echter tijdig in het geding gebracht en dus nogmaals aan [gedaagde] ter beschikking gesteld. [gedaagde] is dus voldoende in de gelegenheid geweest om op deze informatie te reageren. De kantonrechter ziet geen reden [gedaagde] alsnog deze gelegenheid te geven.
3.7.
[gedaagde] heeft facturen ontvangen voor de werkzaamheden, met een betalingstermijn van twee weken. [gedaagde] heeft de eerste twee facturen voldaan. Voor de overige facturen is de termijn verstreken, zonder dat [gedaagde] deze heeft betaald.
3.8.
Op basis van de stukken is het aannemelijk dat [eiseres] uit coulance op 28 oktober 2019 telefonisch met [gedaagde] heeft besproken dat de openstaande facturen betaald mochten worden op moment van overdracht van de woning (althans het recht van erfpacht) – en dus ontvangst van de koopsom – die op grond van de uitkomst van het kort geding op korte termijn te verwachten viel. Er vanuit gaande dat die overdracht daadwerkelijk binnen drie weken zou plaatsvinden, werd hem een aanvullende termijn voor betaling van de openstaande facturen gegund. Deze afspraak is schriftelijk vastgelegd in een e-mail van mr. [A] van dezelfde datum. [gedaagde] heeft tegen de weergave van deze afspraak destijds niet geprotesteerd. Er is niet gebleken dat hij het daar toen niet mee eens was.
3.9.
[gedaagde] heeft vervolgens een schriftelijke machtiging ten behoeve van de notaris getekend op grond waarvan het aan [eiseres] verschuldigde bedrag bij de overdracht van de woning (althans het recht van erfpacht) direct aan [eiseres] betaald zou worden. Dat daarin niet de tussen [eiseres] en [gedaagde] besproken termijn van drie weken staat genoemd, betekent niet dat die afspraak niet zou zijn gemaakt. De machtiging was ten behoeve van de uitbetaling door de notaris. De notaris was geen partij bij de afspraak tussen [eiseres] en [gedaagde] over de betalingstermijn.
3.10.
Naar oordeel kantonrechter is voornoemde afspraak tussen [eiseres] en [gedaagde] te beschouwen als een geste van [eiseres] aan een cliënt in betalingsmoeilijkheden, waarbij hem een wat langere betalingstermijn wordt gegund. Niet meer en niet minder dan dat. Deze geste doet niets af aan de verschuldigdheid en opeisbaarheid van de bedragen. De facturen waren door het verstrijken van de daarop vermelde betalingstermijn reeds opeisbaar. Dat stond al vast. Het is niet zo dat door de nadere afspraak een nieuwe opeisbaarheid werd gecreëerd. Dat betekent dat [gedaagde] de openstaande facturen zal moeten voldoen.
3.11.
Het verweer dat er sprake is van schuldeisersverzuim omdat [eiseres] beslag heeft gelegd op de woning – feitelijk het enige verhaalsobject van [gedaagde] – gaat niet op. Schuldeisersverzuim betekent dat de schuldeiser door zijn eigen handelen het de wederpartij onmogelijk maakt om te presteren, maar daarbij is het van belang wat de overeengekomen prestatie is. De prestatie die [gedaagde] moet leveren is de betaling van de facturen. Niet het handelen van [eiseres] maakt dat hij niet kan betalen. Zijn betalingsonmacht is te wijten aan zijn eigen financiële situatie.
3.12.
Ter zitting heeft [gedaagde] nog een groot aantal klachten naar voren gebracht over het handelen van [eiseres] en gesteld dat hij voor dit nalatig handelen compensatie wil. De kantonrechter kan daarover geen oordeel geven omdat dit niet is neergelegd in een vordering in reconventie.
3.13.
De vordering tot betaling van de hoofdsom en de wettelijke rente zijn op grond van het voorgaande toegewezen als gevorderd, evenals de kosten van de deurwaarder voor het leggen van het beslag. De buitengerechtelijke kosten zijn toegekend conform de wettelijke regeling.
3.14.
Nu de vordering van [eiseres] in conventie is toegewezen, is het conservatior beslag dus niet ten onrechte gelegd. De reconventionele vordering van [gedaagde] tot opheffing van het beslag is daarom afgewezen.
3.15.
[gedaagde] is als de in het ongelijk gestelde partij in conventie en reconventie veroordeeld in de proceskosten.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. A. Wilken, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 27 juli 2020, waarvan dit proces-verbaal is opgemaakt op 29 juli 2020.