In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juli 2020 een mondeling vonnis uitgesproken in een geschil tussen een maatschap en een gedaagde over onbetaalde facturen voor juridische dienstverlening. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. B. Özkaya en mr. [A], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die werd bijgestaan door mr. P. J. Jans. De eiseres vorderde betaling van openstaande facturen ter hoogte van € 11.515,34, die betrekking hadden op juridische diensten die in de periode van juli tot november 2019 waren verleend. De gedaagde betwistte de hoogte en de aard van de vordering en stelde dat er aanvullende afspraken waren gemaakt over de betaling, afhankelijk van de overdracht van een woning.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van opdracht was gesloten en dat de eiseres juridische diensten had verleend. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de facturen niet had betaald, ondanks dat hij de eerste twee facturen wel had voldaan. De kantonrechter wees de tegenvordering van de gedaagde af en veroordeelde hem tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde niet kon aantonen dat er een afspraak was gemaakt die de betaling van de facturen afhankelijk maakte van de overdracht van de woning. De gedaagde werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en vastgelegd in een proces-verbaal op 29 juli 2020.